ECLI:NL:RBGEL:2019:3482

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
05/740296-18 en 05/740189-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling met vrijspraak voor verkrachting

Op 1 augustus 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man uit Ochten. De man werd veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van zijn ex-vriendin, met een gevangenisstraf van 36 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van € 500,- betalen aan het slachtoffer. De rechtbank sprak de man vrij van de aanklacht van verkrachting van zijn ex-vriendinnen. De zaak kwam aan het licht na een incident op 10 juni 2018, waarbij de verdachte en het slachtoffer in de auto rondreden. Het slachtoffer raakte in paniek toen ze haar telefoon kwijt was en probeerde de auto te verlaten, maar de verdachte belette dit door de deuren op slot te doen en haar vast te houden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de vrijheid van het slachtoffer heeft ontnomen. De mishandeling vond plaats toen het slachtoffer de verdachte in zijn gezicht krabde, waarna hij haar bij haar achterhoofd vastpakte en haar neus tegen de middenconsole van de auto drukte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de seksuele handelingen tegen de wil van het slachtoffer had verricht, wat leidde tot de vrijspraak voor de zedendelicten. De rechtbank hield rekening met de impact van de gebeurtenissen op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder de feiten plaatsvonden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740296-18 en 05/740189-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak : 1 augustus 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. J.A.P.M. van Dal, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/740296-18
1.
hij op één of meer tijdstippen gelegen tussen (omstreeks) 02:00 uur en/of (omstreeks) 09:20 uur op of omstreeks 10 juni 2018, in de gemeente(n) Overbetuwe en/of Neder-Betuwe en/of Maasdriel, althans in het arrondissement Oost Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door voornoemde [slachtoffer 1] :
- als passagier mee te nemen in een door hem, verdachte, bestuurd motorrijtuig en/of (daarbij) de autoportieren centraal af te sluiten en/of
- tijdens één of meer gemaakte/gehouden tussenstops die [slachtoffer 1] heeft belet en/of belemmerd uit voornoemd motorrijtuig te stappen en/of zich van het motorrijtuig te verwijderen door die [slachtoffer 1] om/bij haar arm/pols vast te pakken en/of vast te houden en/of die [slachtoffer 1] achterna te lopen en/of vast te pakken en/of (daarbij) richting voornoemd motorrijtuig te duwen/drukken en/of
- krachtig de mobiele telefoon van die [slachtoffer 1] uit diens handen te trekken en/of (vervolgens) uit te schakelen en/of
- de snelheid van voornoemd motorrijtuig op te voeren teneinde die [slachtoffer 1] te beletten en/of te belemmeren om voornoemd motorrijtuig te verlaten;
2.
hij op of omstreeks 10 juni 2018 in de gemeente(n) Overbetuwe en/of Neder-Betuwe en/of Maasdriel, althans in het arrondissement Oost Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
- ( meermalen) voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van nader te noemen [slachtoffer 1] en/of
- door die [slachtoffer 1] als passagier mee te nemen in een door hem, verdachte, bestuurd motorrijtuig en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] te beletten dat motorrijtuig te verlaten en/of
- misbruik te maken van zijn fysieke overwicht ten opzichte van die [slachtoffer 1] en/of
- één of meer kledingstuk(ken) van die [slachtoffer 1] te openen en/of (deels) naar beneden te trekken en/of
- die [slachtoffer 1] met stemverheffing de woorden toe te voegen: 'Je wilt altijd neuken en nu niet!', althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het:
- duwen/drukken van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- betasten van en/of likken aan de borst(en) en/of tepel(s) van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij op of omstreeks 10 juni 2018 in de gemeente(n) Overbetuwe en/of Neder-Betuwe en/of Maasdriel, althans in het arrondissement Oost Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] , gezeten als passagier in een motorrijtuig, krachtig om/bij diens achterhoofd vast te pakken en/of (vervolgens) krachtig en/of met snelheid met diens gezicht op/tegen de middenconsole van voornoemd motortijtuig te slaan en/of te drukken.
Ten aanzien van parketnummer 05/740189-18
1.
hij in of omstreeks de maand juni 2016 te Ochten, gemeente Neder-Betuwe, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door;
op het lichaam van nader te noemen [slachtoffer 2] (gelegen op haar buik) te gaan liggen en/of (daarbij) de handen van die [slachtoffer 2] vast te houden en/of
(vervolgens) (meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 2] en/of
het hoofd van die [slachtoffer 2] in/tegen het hoofdkussen te duwen/drukken en/of gedrukt te houden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het (krachtig) duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de anus
van die [slachtoffer 2] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 31 augustus 2017 te Kesteren, gemeente Neder-Betuwe, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door;
door (in een horecagelegenheid) nader te noemen [slachtoffer 3] te vragen om met hem, verdachte, mee te lopen teneinde in gesprek te gaan en/of
(vervolgens) buiten aangekomen die [slachtoffer 3] (gezeten op de grond) op/tegen de grond
heeft gelegd en/of gedrukt en/of
(daarbij) op het lichaam van die [slachtoffer 3] is gaan zitten en/of
(vervolgens) de (onder)kleding van die [slachtoffer 3] heeft geopend en/of (deels)naar
beneden- en/of uitgetrokken en/of
de handen van die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of vastgehouden
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten het (krachtig) duwen/drukken van zijn, verdachtes, penis in de anus
van die [slachtoffer 3] .

2.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat bewijsuitsluiting of strafvermindering dient te volgen. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de inbewaringstelling en gevangenhouding van verdachte in de zaak van aangeefster [slachtoffer 1] , heeft de officier van justitie de rechter-commissaris en de raadkamer onwettig geïnformeerd over twee soortgelijke zaken waarin verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan verkrachting. De verdediging was niet bekend met de inhoud van deze zaken en kon zich hiertegen niet verweren. Door de rechter-commissaris en de raadkamer te informeren zonder aanmaak van een dossier en zonder een concreet besluit tot vervolging, is verdachte benadeeld in zijn verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen niet-ontvankelijkheid en heeft het volgende aangevoerd. Zij heeft de rechter-commissaris medegedeeld dat in nog twee zaken aangifte was gedaan tegen verdachte. In die aangiften werd verdachte op eenzelfde wijze beschreven als in de aangifte van [slachtoffer 1] en was eveneens sprake van het rondrijden in een auto en van seksuele handelingen. De rechter-commissaris heeft dit ook medegedeeld aan de verdediging. Er is geen sprake geweest van misleiding van de rechter-commissaris of de raadkamer.
Beoordeling door de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in geval vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van een verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten tijde van de behandeling van de vordering tot inbewaringstelling in de zaak met parketnummer 05/740296-18, heeft de officier van justitie aan de rechter-commissaris medegedeeld dat in nog twee zaken aangifte tegen verdachte was gedaan. Anders dan de raadsvrouw meent, is de rechtbank van oordeel dat dit niet onwettig is en dat hiermee geen ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Voorgaande levert geen niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op. Ook volgt de rechtbank de raadsvrouw niet in haar standpunt dat vorengenoemde tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. De rechtbank gaat dan ook aan het verweer van de raadsvrouw voorbij.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/740296-18 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft een relatie gehad met verdachte. Op de zaterdagochtend vóór de ten laste gelegde periode (
de rechtbank begrijpt: op 9 juni 2018) heeft zij de relatie beëindigd. Diezelfde avond is aangeefster naar een feest gegaan en na afloop daarvan heeft ze met verdachte afgesproken bij het gemeentehuis in Andelst. Dit was om ongeveer 02.00 uur. Aangeefster is vrijwillig bij verdachte in de auto gestapt en ze gingen rijden. Dit deden ze wel vaker; rijden en ondertussen met elkaar praten. In de auto is aangeefster in slaap gevallen. Onderweg hebben ze een paar keer een tussenstop gemaakt. Na een tussenstop in Dodewaard was aangeefster haar telefoon kwijt. Daarover kregen aangeefster en verdachte ruzie. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] betrouwbaar is en voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat aangeefster last heeft van onvoorspelbare stemmingswisselingen en dat ze dubbele signalen heeft afgegeven aan verdachte. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat aangeefster in paniek was en hyperventileerde en dat verdachte haar slechts wilde kalmeren. Zowel het portier als het raam aan de passagierskant van de auto konden geopend worden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte is gestopt op het moment dat aangeefster dit vroeg. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat onvoldoende onderzoek is verricht naar het aanwezig zijn van (grote) verwondingen bij aangeefster.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aangifte
Aangeefster heeft verklaard dat ze na de tussenstop in Dodewaard weer in slaap was gevallen en wakker werd bij een volgende - de vierde - tussenstop op de dijk tussen Dodewaard en Eldik. Het was op dat moment al licht. Aangeefster zocht naar haar telefoon. Ze raakte in paniek en moest huilen. Aangeefster en verdachte waren buiten de auto en aangeefster heeft tegen verdachte gezegd dat ze naar huis wilde. Aangeefster probeerde weg te rennen, maar verdachte kwam haar achterna. Hij pakte haar vast, omhelsde haar en begeleidde haar terug de auto in. Vanaf dat moment hield hij haar in de auto. Aangeefster was overstuur en begon te hyperventileren. Verdacht hield de ramen en deuren van de auto dicht. Hij reed niet in de richting van haar huis. Aangeefster raakte in paniek en dacht dat hij haar niet wilde laten gaan. Ze heeft haar (op enig moment teruggevonden) telefoon uit haar tasje gepakt en heeft 112 gebeld. Verdachte heeft met brute kracht de telefoon van haar afgepakt en heeft het toestel uit gezet. Hij reed met hoge snelheid over de dijk en aangeefster heeft nog geschreeuwd naar voorbijgangers. Bij een volgende tussenstop, ter hoogte van de pont naar Wageningen, zijn ze gestopt en heeft aangeefster haar behoefte gedaan. Ze zat naast de auto en verdachte stond dicht naast haar. Aangeefster probeerde weg te rennen, maar verdachte pakte haar vast bij haar armen en hield haar tegen. Ze heeft geschreeuwd naar voorbijgaande wielrenners. Op dat moment zei verdachte dat hij haar zou wegbrengen. Hij duwde haar de auto in en is vervolgens over haar heen geklommen. Op een parkeerplaats vlakbij de woning van [naam 1] in Zetten, waar aangeefster afgezet wilde worden, hebben ze nog enige tijd stil gestaan. Aangeefster wilde de auto uit, maar verdachte trok haar aan haar vest terug de auto in. Uiteindelijk heeft aangeefster om ongeveer 09.15 uur de auto verlaten. [3]
Onderzoek
Op 10 juni 2018 omstreeks 09.40 uur kregen verbalisanten een melding om naar Zetten te gaan. Daar troffen zij aangeefster [slachtoffer 1] aan. Zij was erg overstuur en huilde veel. Zij vertelde dat ze de hele nacht had rondgereden met verdachte. Ze vertelde dat een stuk van de riem van haar tas in de auto zou moeten liggen. Ze toonde haar tas en verbalisanten zagen dat een klein deel van de riem aan het tasje zat en aan het einde gerafeld was. Ze vertelde dat verdachte de riem kapot had getrokken. [4]
In de auto waarin verdachte op 10 juni 2018 reed, is een zwart lederen hengsel aangetroffen, gelijkend op een hengsel van bijvoorbeeld een tas. De band was onderbroken, beide uiteinden waren gerafeld. [5]
Uit een proces-verbaal van bevindingen volgt dat met het door aangeefster [slachtoffer 1] opgegeven telefoonnummer op 10 juni 2018 omstreeks 08.01.14 uur is gebeld naar 112. De tijdsduur bedroeg 3 seconden; er was geen sprake van een gesprek. [6]
Verdachte
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster op enig moment weg wilde en dat ze haar telefoon niet kon vinden. Ze raakte in paniek en ze zei dat ze zichzelf wat aan wilde doen. Ze stond al met één voet buiten en verdachte heeft haar toen naar binnen getrokken. Hij heeft geprobeerd om haar rustig te krijgen. Vervolgens heeft hij de auto op slot gedaan zodat zij niet weg kon. Ze werd helemaal gek en ze wilde alleen zichzelf wat aandoen, maar dat liet hij niet gebeuren. Aangeefster heeft gezegd dat verdachte haar naar [naam 1] moest brengen. Op dat moment stonden ze stil tussen Dodewaard en Ochten. Verdachte is in de richting van de snelweg van Ochten gereden, omdat dit de snelste route was. Aangeefster schreeuwde dat ze de auto uit wilde. Ze heeft 112 gebeld en schreeuwde: ‘help, help’. Verdachte heeft haar telefoon afgepakt en uitgezet en deze in de bestuurdersdeur gelegd. Aangeefster probeerde uit de auto te stappen, terwijl ze aan het rijden waren. Verdachte heeft de auto stilgezet tot ze rustiger was. Daarna heeft hij haar naar [naam 1] gebracht. [7]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet de intentie had om urenlang met aangeefster rond te rijden. Ze wilde niet naar haar ouders en hij wilde haar niet zomaar ergens achterlaten. Hij heeft de telefoon afgepakt, omdat ze bijna bij [naam 1] waren, zoals zij had gevraagd. [8]
Overwegingen
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. In de nacht van 10 juni 2018 hebben verdachte en aangeefster met elkaar afgesproken. Aangeefster is vrijwillig bij verdachte in de auto gestapt. Vervolgens hebben zij urenlang rondgereden, onder meer in de omgeving van Eldik, Dodewaard en Ochten, waarbij zij enkele tussenstops hebben gemaakt. De sfeer is omgeslagen op het moment dat aangeefster haar telefoon kwijt was. Dit was bij de vierde tussenstop. De verklaring van aangeefster over hetgeen vervolgens is gebeurd, wordt op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van verdachte. Aangeefster was in paniek en heeft aangegeven dat zij de auto uit wilde. Verdachte heeft dit belet. Hij heeft verklaard dat hij haar de auto in heeft getrokken en dat hij de deuren op slot heeft gedaan. Of dit al dan niet via een centraal vergrendelingsmechanisme is geweest en of het daarna technisch nog mogelijk was om de deur te openen, acht de rechtbank daarbij minder van belang. Zij hecht met name waarde aan de verklaring van verdachte dat hij de auto op slot heeft gedaan zodat zij niet weg kon en dat hij aangeefster heeft tegengehouden om uit de auto te stappen. Dit vindt ook steun in het feit dat het (afgescheurde) hengsel van het tasje van aangeefster in de auto is aangetroffen. Dat verdachte aangeefster bij tussenstops niet eenmaal, zoals hij heeft verklaard, maar meerdere malen heeft belet om weg te lopen, acht de rechtbank aannemelijk, evenals het opvoeren van de snelheid van het voertuig, om aangeefster te beletten het voertuig te verlaten. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat aangeefster omstreeks 08.01 uur 112 heeft gebeld en dat verdachte haar telefoon heeft afgepakt en uitgezet.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat aangeefster niet vrij was om te gaan en staan waar zij wilde. Zij heeft meerdere keren stellig aangegeven de auto te willen verlaten. Daarbij heeft ze meerdere keren geprobeerd weg te lopen en heeft ze geprobeerd uit de auto te stappen, waarbij verdachte haar iedere keer heeft tegengehouden. Ook nadat aangeefster omstreeks 08.00 uur probeerde om 112 te bellen, heeft verdachte nog ruim een uur met haar rond gereden - in tegenstelling tot zijn verklaring dat ze bijna bij [naam 1] waren - voordat hij haar om 09.15 uur heeft afgezet. Door aangeefster keer op keer te beletten de auto te verlaten dan wel weg te lopen, heeft verdachte haar naar het oordeel van de rechtbank opzettelijk wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd. Van omstandigheden die rechtvaardigden dat verdachte aangeefster tegen haar wil in zijn auto hield - en die daarmee de wederrechtelijkheid zouden wegnemen -, is de rechtbank niet gebleken. Al aangenomen dat verdachte aangeefster inderdaad in zijn auto wilde houden om haar tegen zichzelf in bescherming te nemen, dan nog valt niet in te zien dat hij haar niet (in ieder geval) kort na het bellen van 112 bij [naam 1] heeft afgezet. Zoals gezegd, verstrijkt er na dit moment nog ruim een uur, terwijl de nog af leggen route, ook indien enigszins zou worden omgereden, dit niet rechtvaardigt.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Aangeefster heeft verklaard dat ze tijdens de derde tussenstop half bovenop verdachte lag in de auto en dat ze met hem lag te knuffelen. Verdachte wilde lepeltje lepeltje liggen met haar. Ze ging terug naar haar eigen stoel en lag half te slapen. Verdachte probeerde achter haar te komen liggen. Ze zei dat dat niet lukte, maar hij zei dat hij dat ging doen en hij lag achter haar. Ze voelde dat verdachte haar met de tong probeerde te zoenen. Ze heeft gezegd dat hij moest ophouden, omdat vrienden zoiets niet doen. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar jurkje en BH naar beneden deed en aan haar tepels likte. Hij zat op zijn knieën voor haar stoel. Ze zei dat hij op moest houden en lag nog half te slapen. Hij ging gewoon door. Verdachte zat met zijn vinger in haar vagina. Zij voelde dat en zei dat hij moest ophouden. Op het moment dat hij zijn broek naar beneden wilde doen en omhoog kwam, heeft ze hem weggeduwd. Ze besefte dat hij seks met haar wilde. Hij werd boos en zei dat ze altijd wilde neuken en nu niet. Vervolgens stapte verdachte uit de auto. Tijdens het politieverhoor heeft aangeefster gezegd dat ze, op het moment dat de politie kwam en aan haar vroeg of er meer gebeurd was, besefte dat er ook nog dingen waren gebeurd op seksueel gebied die ze niet wilde.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster op zijn schoot lag te slapen. Op een gegeven moment begonnen ze te zoenen en aan elkaar te zitten. Aangeefster vroeg zich af of vrienden dit wel deden. Hij heeft haar jurkje iets naar beneden gegaan en heeft haar borsten aangeraakt en daar een kusje op gegeven. Zij legde zijn hand op haar kont. Hij heeft haar jurkje weggeschoven en heeft haar gevingerd en gebeft. Toen hij met zijn piemel langs haar vagina ging, zei ze dat ze dat liever niet wilde. Hij is van haar af gegaan en heeft zich weer aangekleed.
Overwegingen
Op grond van de verklaringen van aangeefster en verdachte staat voor de rechtbank vast dat op 10 juni 2018 in de auto tussen verdachte en aangeefster seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte aangeefster heeft gevingerd en aan haar borsten heeft gelikt, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte aangeefster heeft gedwongen deze handelingen te ondergaan door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, bestaande uit het voorbijgaan aan (non-)verbale signalen van verzet van aangeefster, aangeefster als passagier meenemen in de auto en haar beletten het voertuig te verlaten, misbruik maken van zijn fysieke overwicht ten opzichte van aangeefster, kledingstukken van aangeefster naar beneden trekken en tegen haar zeggen dat ze altijd wil neuken en nu niet. De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen niet dat er sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld. Blijft over de vraag of sprake is geweest van dwang door feitelijkheden als in de tenlastelegging genoemd.
Vaststaat dat aangeefster vrijwillig in de auto van verdachte is gestapt. Ten aanzien van feit 1 heeft de rechtbank bewezen geacht dat aangeefster vanaf het moment van de vierde tussenstop wederrechtelijk van haar vrijheid is beroofd door verdachte. De seksuele handelingen hebben daarvóór plaatsgevonden, tijdens de derde tussenstop. Op het moment van deze tussenstop was van wederrechtelijke vrijheidsberoving nog geen sprake. Dat de dwang bestond uit het meenemen van aangeefster als passagier in de auto en haar te beletten het voertuig te verlaten, acht de rechtbank dan ook niet bewezen. Voor wat betreft de opmerking van verdachte - dat aangeefster altijd wilde neuken en nu niet - overweegt de rechtbank dat verdachte deze opmerking heeft gemaakt
nadatde ten laste gelegde handelingen hadden plaatsvonden en daarom niet als dwangmiddel kan gelden. Dat verdachte ten tijde van de seksuele handelingen fysiek overwicht op aangeefster heeft uitgeoefend, is verder niet gebleken.
Tegenover de verklaring van aangeefster dat zij - voorafgaand aan en tijdens het likken door verdachte aan haar borsten en het vingeren door verdachte - heeft gezegd dat hij moest ophouden, staat de verklaring van verdachte dat aangeefster dit voor de eerste keer zei op het moment dat hij gemeenschap met haar wilde hebben. De rechtbank heeft geen concrete aanknopingspunten om meer geloof te hechten aan de verklaringen van aangeefster op dit punt dan aan de verklaring van verdachte. Bij gebreke van enig ondersteunend bewijs voor de verklaringen van aangeefster hieromtrent, acht de rechtbank dwang, bestaande uit het (meermalen) voorbijgaan aan verbale signalen van verzet/weerstand van aangeefster, niet bewezen.
Dan resteert nog het opzij schuiven van de kleding van aangeefster. Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte blijkt dat verdachte dit heeft gedaan. Uit de verklaring van aangeefster blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat dit tegen haar wil heeft plaatsgevonden. In de omstandigheden waarin aangeefster en verdachte zich op dat moment bevonden, namelijk - met instemming van aangeefster - tegen elkaar aan liggend en knuffelend, ziet de rechtbank enkel in deze handeling van verdachte geen vorm van dwang die ertoe heeft geleid dat aangeefster de ten laste gelegde seksuele handelingen heeft moeten ondergaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en niet overtuigend bewezen dat aangeefster de ten laste gelegde seksuele handelingen onder dwang van verdachte heeft ondergaan. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 3
Aangeefster heeft verklaard dat zij bij een tussenstop tussen Dodewaard en Eldik in paniek raakte nadat zij merkte dat ze haar telefoon kwijt was. Verdachte pakte haar vast bij haar pols en schreeuwde dat ze rustig moest doen. Aangeefster duwde hem weg en raakte daarbij met haar nagel het gezicht van verdachte. Daarop pakte verdachte haar bij haar achterhoofd en sloeg haar met haar neus op het middenconsole van de auto. Aangeefster had een bloedneus en ze heeft het bloed afgeveegd aan een handdoek die in de auto lag. [9] In de auto waarin verdachte op 10 juni 2018 reed, is een badhanddoek aangetroffen, met daarop een (positief getest) bloedspoor. [10]
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster met haar gezicht tegen de middenconsole is gekomen en vervolgens lichtelijk uit haar neus bloedde. [11] Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster van zich af heeft geduwd. De rechtbank overweegt dat in het geval verdachte aangeefster zou hebben weggeduwd, het niet voor de hand ligt dat zij vervolgens met haar gezicht tegen de middenconsole van de auto terecht komt. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat verdachte aangeefster heeft vastgepakt bij haar achterhoofd en haar tegen de middenconsole heeft gedrukt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling bewezen. Dat dit in reactie is geweest op het krabben of slaan door aangeefster, doet daaraan niet af.
Ten aanzien van parketnummer 05/740189-18
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gesteld dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] betrouwbaar is en steun vindt in de medische stukken van de huisarts en in de verklaringen van haar vader en getuigen [naam 2] en [naam 3] . Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] schakelbewijs opleveren in de zaak van aangeefster [slachtoffer 2] . Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] betrouwbaar is en steun vindt in de foto’s van haar blauwe plekken en de verklaringen van getuigen [naam 4] en [naam 5] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van beide feiten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat aangeefsters dubbele signalen hebben afgegeven aan verdachte en onduidelijk hebben gecommuniceerd in de richting van verdachte. Verdachte kon niet weten dat de seksuele handelingen tegen de wil van aangeefsters plaatsvonden.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 (aangeefster [slachtoffer 2] )
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze in 2015 een relatie kreeg met verdachte. In november 2015 is ze bij haar ouders weggegaan en bij verdachte gaan wonen. In juni 2016 kwam ze er achter dat ze zwanger was. Ze heeft aangifte gedaan van verkrachtingen die in de auto zouden hebben plaatsgevonden en van anale verkrachting. Enkel laatstgenoemde is aan verdachte ten laste gelegd. Aangeefster heeft verklaard dat ze op een zondagmiddag in juni 2016 op haar buik lag te slapen. In die periode had zij nog een relatie met verdachte. Ze werd wakker doordat verdachte bovenop haar ging liggen. Hij zei dat hij anale seks wilde. Aangeefster heeft gezegd dat ze dat niet wilde. Hij luisterde niet en deed glijmiddel op zijn penis. Hij hield haar stevig vast bij haar handen en ging met zijn knieën op haar benen zitten. Vervolgens heeft hij zijn penis in haar anus gebracht. Aangeefster schreeuwde dat hij moest stoppen. Hierop drukte verdachte haar hoofd in het kussen. Zijn ouders waren beneden. Verdachte ging door totdat hij klaar kwam. Na afloop bloedde aangeefster bij haar anus. In april 2017 is ze naar de huisarts geweest, omdat haar anus al die tijd bleef bloeden. Verdachte ging op een gegeven moment (
gedurende de relatie) vragen of anale seks niet wat was. Aangeefster heeft gezegd dat ze dat niet wilde. Op een gegeven moment heeft ze toch gezegd dat ze het gingen proberen, maar met de afspraak dat als het pijnlijk zou worden, verdachte zijn penis eruit zou halen. Gedurende de relatie heeft aangeefster in totaal vijf keer anale seks gehad met verdachte. De eerste vier keren haalde hij zijn penis uit haar anus omdat ze zei dat het pijn deed. De laatste keer deed hij dit niet.
Verdachte heeft verklaard dat het één of twee keer is voorgekomen dat hij (per ongeluk) anale seks heeft gehad met aangeefster. Aangeefster vond dit niet fijn. Verdachte kan zich niet herinneren of dit ook op een zondagmiddag in juni 2016 is gebeurd.
(Steun)bewijs
Vooropgesteld wordt dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of er sprake is van voldoende steunbewijs is, indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige, zoals vaak het geval is bij zedenzaken, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige. Steunbewijs mag in beginsel niet enkel afkomstig zijn van dezelfde bron in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Enkel een de auditu verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen of vaststellingen die niet van de getuige afkomstig zijn voldoende steunbewijs opleveren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat op een zondagmiddag in juni 2016 tegen haar wil en onder dwang van verdachte seksuele handelingen - bestaande uit anale seks - hebben plaatsgevonden. In die periode had zij een relatie met verdachte. Verdachte heeft verklaard dat het wel eens is voorgekomen dat hij (per ongeluk) anale seks heeft gehad met aangeefster. Hij kan niet zeggen of dit ook het geval was op de zondagmiddag in juni 2016. Aangeefster is in april 2017 naar de huisarts geweest, omdat een wond bij haar anus bleef bloeden. Op zichzelf kan een medische verklaring een objectief, ondersteunend bewijsmiddel zijn. In dit geval is een periode van ruim tien maanden verstreken voordat aangeefster naar de huisarts is gegaan, waardoor het causale verband tussen haar klachten en het ten laste gelegde feit onvoldoende is vast te stellen. Daar komt bij dat aangeefster heeft verklaard vier keer eerder anale seks te hebben gehad met verdachte, zodat niet valt uit te sluiten dat haar klachten in relatie staan tot seksuele handelingen - bestaande uit anale seks - die op andere tijdstippen (en met instemming van aangeefster) hebben plaatsgevonden.
Verder bevat het dossier een verklaring van een vriendin van aangeefster, [naam 3] . Zij heeft verklaard dat aangeefster had verteld dat zij gedurende de relatie met verdachte was verkracht. De verklaring van deze getuige acht de rechtbank onvoldoende specifiek om als steunbewijs te kunnen worden gebruikt, nu uit de verklaring niet naar voren komt in welke periode dit zou hebben plaatsgevonden en de getuige ook niet spreekt over een anale verkrachting. De verklaring van getuige [naam 2] levert evenmin steunbewijs op, nu aangeefster tegenover haar niets heeft verklaard over seksueel misbruik door verdachte.
De vader van aangeefster heeft ook een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat aangeefster op enig moment (
de rechtbank begrijpt: op zijn vroegst in december 2016) heeft verteld dat ze eens in de zoveel tijd tegen haar zin anale seks moest hebben met verdachte. Getuige heeft verklaard over een moment bij verdachte thuis, op bed, waarbij aangeefster op bed lag en verdachte haar anaal had verkracht. Daarbij zou aangeefster hebben gegild.
Daar tegenover staat de verklaring van de moeder van verdachte. Zij heeft verklaard dat ze wel eens kreunende geluiden hoorde uit de slaapkamer van verdachte, maar dat zij nooit iets vreemds heeft gehoord. De verklaring van aangeefster, dat ze gegild heeft en dat de ouders van verdachte beneden waren, wordt door de verklaring van de moeder van verdachte niet ondersteund. Enkel de (de auditu) verklaring van de vader van aangeefster acht de rechtbank onvoldoende om als (objectief) steunbewijs te kunnen dienen.
Schakelbewijs
Ten aanzien van het standpunt van de officier van justitie dat de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] schakelbewijs opleveren in de zaak van aangeefster [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor een bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen die feiten zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank overweegt dat in dit geval in die zin een overeenkomst gevonden kan worden in het feit dat alle aangeefsters een relatie hebben gehad met verdachte en dat de ten laste gelegde seksuele handelingen in die relaties (zouden) hebben plaatsgevonden. Voor het overige ontbreken overeenkomsten. Zo is ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] ten laste gelegd dat verdachte haar tegen haar wil zou hebben gevingerd in de auto. Aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben in hun aangiftes ook verklaard over seksuele handelingen die in een auto zouden hebben plaatsgevonden, maar dit is niet ten laste gelegd. Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 2] is anale verkrachting door verdachte ten laste gelegd, net als ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 3] . Echter, de vermeende verkrachting van [slachtoffer 2] zou (uit het niets) hebben plaatsgevonden op de slaapkamer van verdachte, terwijl zij lag te slapen. De vermeende verkrachting van aangeefster [slachtoffer 3] zou tijdens het uitgaan achter de kerk zou hebben plaatsgevonden, nadat zij samen naar buiten waren gegaan en een rustig plekje hadden opgezocht om te praten. De rechtbank is van oordeel dat de (vermeende) modus operandi onvoldoende overeenkomt, om de verklaringen van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] als schakelbewijs te kunnen gebruiken in de zaak van aangeefster [slachtoffer 2] . Om diezelfde reden kan overigens ook in de hiervóór besproken zaak van aangeefster [slachtoffer 1] (feit 2) en de hierna nog te bespreken zaak van aangeefster [slachtoffer 3] het bewijs niet in de vorm van schakelbewijs worden geleverd.
Conclusie
De verklaring van aangeefster, dat in juni 2016 tegen haar zin en onder dwang sprake is geweest van anale seks, wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen in het dossier dan wel in de vorm van schakelbewijs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting van aangeefster. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2 (aangeefster [slachtoffer 3] )
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard dat ze in 2017 een relatie kreeg met verdachte. Ze heeft aangifte gedaan van seksuele handelingen die tegen haar zin in de auto zouden hebben plaatsgevonden en van een anale verkrachting. Enkel laatstgenoemde is aan verdachte ten laste gelegd. In de zomer van 2017 was aangeefster met verdachte in café [naam 6] . Ze kregen ruzie met elkaar. Ze zijn naar buiten gegaan. Verdachte begon haar te zoenen en te betasten over de kleding. Aangeefster gaf aan dat ze dit niet wilde, omdat ze de ruzie pas net hadden uitgepraat. Ze gingen tegen de kerk op de grond zitten en verdachte begon haar weer te zoenen. Hij legde haar op de grond en ging bovenop haar liggen. Hij ging met zijn handen over haar kleding. Aangeefster zei dat ze niet wilde en dat hij op moest houden. Hij maakte zijn broek open en trok haar legging naar beneden. Aangeefster zag dat hij een stijve penis had. Hij wilde zijn penis in haar vagina stoppen. Aangeefster zei dat ze niet wilde. Verdachte hield haar handen boven haar hoofd vast en stopte vervolgens zijn penis in haar anus. Aangeefster zei dat ze niet wilde en het deed veel pijn. Verdachte ging door en kwam klaar. Hij trok zijn broek aan en ging terug naar de kroeg. Aangeefster is ook teruggegaan naar de kroeg. Ze is naar een vriendin gelopen en vertelde wat er was gebeurd. Aangeefster heeft haar niet verteld dat ze het niet wilde.
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster [slachtoffer 3] verklaard dat verdachte haar op de grond duwde door een duw tegen haar borstkas te geven, waardoor ze redelijk hard op haar billen viel. Verdachte penetreerde haar in haar vagina. Daarna tilde hij haar iets op en kwam hij met zijn penis in haar anus. Na de anale seks moest ze hem nog pijpen. Ze heeft niet gehuild in de kroeg.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij en [slachtoffer 3] na de ruzie in [naam 6] naar buiten zijn gegaan en (vaginale) seks met elkaar hebben gehad. Hij heeft haar nergens toe gedwongen.
Overwegingen
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte aangeefster heeft gedwongen om (kort gezegd) anale seks te ondergaan, op die zomeravond in 2017. Dat op de bewuste avond seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, leidt de rechtbank af uit beide verklaringen. Over de aard en de vrijwilligheid van die handelingen, lopen de verklaringen uiteen.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster zoals afgelegd bij de politie en bij de rechter-commissaris opvallende tegenstrijdigheden bevatten. Zo heeft aangeefster bij de politie verklaard dat ze met verdachte op de grond ging zitten en dat hij haar vervolgens op de grond legde. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar tegen haar borstkas duwde, waardoor ze op de grond viel. Verder heeft aangeefster bij de rechter-commissaris verklaard dat ze verdachte na de anale seks nog moest pijpen en dat hij - naar haar weten - niet is klaargekomen. Bij de politie heeft zij verklaard dat verdachte haar anaal penetreerde, klaar kwam en vervolgens zijn broek aan trok en terugliep naar de kroeg. Deze inconsistenties doen, naar het oordeel van de rechtbank, af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en terughoudendheid ten aanzien van deze verklaringen is daarom op zijn plaats. Tot een bewezenverklaring kan naar het oordeel van de rechtbank enkel worden gekomen wanneer de verklaring van aangeefster omtrent de door verdachte aangewende dwang in belangrijke mate ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen.
Het dossier bevat een verklaring van een vriendin van aangeefster, [naam 4] . Zij heeft verklaard dat aangeefster in de kroeg huilend naar haar toe kwam en zei dat ze net in haar kont was geneukt, dat ze dat niet wilde en dat het pijn deed. Uit de verklaring van aangeefster leidt de rechtbank echter af dat ze niet gehuild heeft in de kroeg en dat ze
niettegen haar vriendin heeft verteld dat ze de seks niet wilde. Nu de verklaring van getuige [naam 4] een de auditu verklaring betreft én op belangrijke punten verschilt van de verklaring van aangeefster, biedt zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteuning aan de verklaring van aangeefster. Het dossier bevat ook een verklaring van getuige [naam 5] . Hij was ook in de kroeg en hoorde dat verdachte aangeefster in de kont had geneukt. Hij weet niet meer van wie hij dat hoorde. De rechtbank acht deze verklaring dan ook onvoldoende specifiek om als objectief steunbewijs voor een anale verkrachting te kunnen gelden.
Conclusie
De verklaring van aangeefster, dat in de zomer van 2017 tegen haar zin en onder dwang sprake is geweest van anale seks, wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting van aangeefster. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onderstaande ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/740296-18
1.
hij op
één ofmeer tijdstippen gelegen tussen (omstreeks) 02:00 uur en
/of(omstreeks) 09:20 uur op
of omstreeks10 juni 2018, in de gemeente
(n
)Overbetuwe en
/ofNeder-Betuwe
en/of Maasdriel, althans in het arrondissement Oost Nederland,opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
/ofberoofd gehouden, door voornoemde [slachtoffer 1] :
- als passagier mee te nemen in een door hem, verdachte, bestuurd motorrijtuig en/of
(daarbij)de autoportieren
centraalaf te sluiten en
/of
- tijdens
één of meergemaakte
/gehoudentussenstops die [slachtoffer 1] heeft belet en/of belemmerd uit voornoemd motorrijtuig te stappen en
/ofzich van het motorrijtuig te verwijderen door die [slachtoffer 1]
om/bij haar arm/pols vast te pakken en
/ofvast te houden en
/ofdie [slachtoffer 1] achterna te lopen en
/ofvast te pakken en
/of(daarbij) richting voornoemd motorrijtuig te duwen/drukken en
/of
- krachtig de mobiele telefoon van die [slachtoffer 1] uit haar handen te trekken en
/of (vervolgens
)uit te schakelen en
/of
- de snelheid van voornoemd motorrijtuig op te voeren teneinde die [slachtoffer 1] te beletten en/of te belemmeren om voornoemd motorrijtuig te verlaten;
3.
hij op
of omstreeks10 juni 2018 in de gemeente
(n) Overbetuwe en/ofNeder-Betuwe
en/of Maasdriel, althans in het arrondissement Oost Nederland,[slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] , gezeten als passagier in een motorrijtuig, krachtig
om/bij haar achterhoofd vast te pakken en
/of (vervolgens
)krachtig
en/of met snelheidmet haar gezicht
op/tegen de middenconsole van voornoemd motorrijtuig
te slaan en/ofte drukken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/740296-18 levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Ten aanzien van feit 3:
Mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft verzocht aan het voorwaardelijk strafdeel de voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, waarbij is aangevoerd dat een contactverbod ten aanzien van alle aangeefsters dient te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om strafvermindering. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte is benadeeld in zijn verdediging, omdat de officier van justitie de rechter-commissaris en de raadkamer onwettig heeft geïnformeerd over twee soortgelijke zaken waarin verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan verkrachting, waardoor verdachte in zijn verdediging is geschaad. Voor het overige heeft de raadsvrouw geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank merkt op voorhand op dat zij, zoals hiervóór reeds is overwogen, de raadsvrouw niet volgt in haar standpunt dat verdachte is benadeeld in zijn verdediging. Haar betoog vormt dan ook geen reden voor enige strafvermindering.
Ten aanzien van de op te leggen straf, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte en aangeefster hadden in de nacht van 10 juni 2018 met elkaar afgesproken. Aangeefster is bij verdachte in de auto gestapt. Op enig moment is de sfeer omgeslagen. Aangeefster was haar telefoon kwijt en hierover kreeg ze ruzie met verdachte. Dit heeft geleid tot een handgemeen, waarbij aangeefster verdachte in zijn gezicht heeft gekrast en verdachte haar vervolgens bij haar achterhoofd heeft gepakt en tegen de middenconsole heeft gedrukt. Zonder iets af te willen doen aan de ernst van het feit, merkt de rechtbank op dat aannemelijk is dat het handelen van verdachte een reactie was op het handelen van aangeefster. Het dossier bevat foto’s van verdachte waarop krassen op zijn gezicht te zien zijn en aangeefster heeft ook verklaard dat zij hem eerst in zijn gezicht heeft gekrast. De rechtbank houdt bij de strafbepaling, in het voordeel van verdachte, rekening met deze omstandigheid.
Na deze tussenstop heeft aangeefster meerdere keren aangegeven de auto te willen verlaten en heeft ze geprobeerd weg te lopen, waarbij verdachte haar telkens heeft tegengehouden. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Wat er ook zij van zijn verklaring dat aangeefster in paniek was en dat hij haar wilde beschermen, aangeefster heeft meerdere keren stellig aangegeven dat ze weg wilde. In dat geval was het niet aan verdachte om aangeefster tegen te houden. Het gebeuren heeft een grote impact gehad op aangeefster, die zich in de auto erg angstig voelde. Dat ze ook nu nog gebukt gaat onder de gevolgen daarvan, is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- het uittreksel justitiële documentatie van 29 mei 2019;
- een voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van Reclassering Nederland van 4 juli 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland van 25 september 2018;
- een Pro Justitia rapport van drs. [naam 7] , GZ-psycholoog, van 5 september 2018.
Uit het strafblad van verdachte van 29 mei 2019 is gebleken dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
Uit het psychologisch rapport van 5 september 2018 blijkt onder meer dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling kon worden vastgesteld. Een aantal kwetsbare persoonlijkheidskenmerken viel op, in de vorm van beperkte copingvaardigheden en een beperkt zicht op zijn eigen emoties en de emoties van anderen. Dit is echter niet dermate ernstig dat er van een gebrekkige ontwikkeling gesproken kan worden. De rapporteur merkt daarbij op dat er aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake was van een defensieve en/of sociaal-wenselijke houding tijdens het onderzoek. Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat er sprake is van meer problematiek en ernstigere beperkingen dan thans in het onderzoek kon worden vastgesteld. Bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt geadviseerd om verdachte een behandeling voor daders van zedenzaken te laten volgen bij een instelling voor ambulante forensische psychiatrie zoals Kairos.
Uit het reclasseringsrapport van 25 september 2018 blijkt onder meer dat het risico op recidive en letselschade niet kan worden ingeschat, gelet op de ontkennende houding van verdachte. Beschermende factoren worden gevonden in de relatie met moeder, stabiele huisvesting en zijn werk en inkomen. Het middelengebruik lijkt vooralsnog niet problematisch, al wordt niet helemaal duidelijk of verdachte onder invloed was ten tijde van het delict. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met aangeefster [slachtoffer 1] . In het voortgangsverslag van 4 juli 2019 is vermeld dat de reclassering nog steeds achter het advies staat zoals gegeven in het rapport van 25 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van voornoemde rapportages. Ten aanzien van de adviezen met betrekking tot de straf, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde zedendelicten. Gelet daarop acht de rechtbank een ambulante behandeling zoals voorgesteld niet aan de orde , noch een contactverbod ten aanzien van de aangeefsters. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen, waarvan de duur gelijk is aan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. De rechtbank merkt daarbij op dat de straf aanzienlijk lager uitvalt dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank minder bewezen heeft geacht dan de officier van justitie.
Beslag
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen - en nog niet teruggegeven - handdoek aan verdachte dient te worden teruggegeven.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van parketnummer 05/740296-18
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 11.282,72, bestaande uit € 8.282,72 aan materiële schade en
€ 3.000,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] af te wijzen, gelet op de door haar verzochte vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een causaal verband ontbreekt tussen de ten laste gelegde feiten en de post studievertraging. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de noodzaak voor de behandelingen ontbreekt en dat de effectiviteit van de nog te volgen behandelingen niet objectiveerbaar is.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De materiële schade zoals gevorderd houdt - volgens de schriftelijke vordering - verband met de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten. Niet is uitgesplitst welke schade verband houdt met welk feit. Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit en er kan niet eenvoudig worden vastgesteld welke schade voortvloeit uit de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten. Daarvoor is nader onderzoek noodzakelijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zij zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid en gelet op schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend een bedrag van € 500,- toewijzen. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 10 juni 2018.
Ten aanzien van parketnummer 05/740189-18
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Nu verdachte is vrijgesproken van deze ten laste gelegde feiten, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:

spreektverdachte ten aanzien van parketnummer 05/740296-18
vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;

spreektverdachte ten aanzien van parketnummer 05/740189-18
vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
  • beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet - geschorste - bevel tot
voorlopige hechtenis.
Beslag
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven handdoek aan veroordeelde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
  • verklaart de
  • veroordeelt de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. G. Noordraven en
mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 augustus 2019.
mr. G. Noordraven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, Districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek ON4R018095 - Kers, proces-verbaalnummer 20180719.1537, gesloten op
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 11 juni 2018, p. 26-29, en proces-verbaal verhoor verdachte,
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 11 juni 2018, p. 29-33.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 12-13.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 102.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 98.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 631-633.
8.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 juli 2019.
9.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 11 juni 2018, p. 30.
10.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 102.
11.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 juli 2019.