Omdat een recht van buurweg alleen kan ontstaan door een (wilsverklaring tot) bestemming tot buurweg kan dat recht niet ontstaan, enkel doordat de eigenaar gedoogt dat buren van zijn (deel van de) weg gebruik maken.
Ook hier geldt dat onder meer uit de gedragingen van de eigenaar en de gebruikers kan worden afgeleid of er sprake is van gebruik van de weg op grond van gedogen dan wel op grond van een gebruiksrecht.
Daarbij is niet van belang, zoals [verweerder A] in zijn laatste akte heeft aangevoerd, dat [eisende partij] in de veronderstelling heeft verkeerd dat het in geschil zijnde deel van de landweg aan de gemeente toebehoorde. [verweerder A] heeft aangevoerd dat hieruit volgt dat [eisende partij] de landweg nimmer als buurweg kan hebben bestemd, omdat een openbare weg nimmer als buurweg kan gelden. Hieraan gaat de rechtbank voorbij, omdat het niet gaat om de vraag of [eisende partij] het over het perceel van [verweerder A] en [derde partij] lopende deel van de landweg tot buurweg heeft bestemd, maar of een eigenaar van dat deel van de weg ( [verweerder A] en [derde partij] of hun rechtsvoorgangers) de grond tot buurweg heeft bestemd.
Overwogen wordt nog dat het enkele feit dat een weg ten dele over grond van de gemeente loopt, die weg nog geen openbare weg maakt.
Vast staat dat de gebruikers van de uitweg nooit toestemming aan [verweerder A] en [derde partij] hebben gevraagd voor dat gebruik maar zich steeds als rechthebbende op dat gebruik hebben gedragen. [verweerder A] en [derde partij] stellen dat zij het gebruik hebben gedoogd, maar hun brief aan [eisende partij] spreekt dat tegen. [verweerder A] en [derde partij] schrijven daarin dat [eisende partij] het recht heeft gehad van de uitweg gebruik te maken, maar dat aan dat recht een einde is gekomen.
Ook kan een aanwijzing voor een bestemming tot buurweg zijn door wie de weg werd/wordt onderhouden. Wordt het gebruik van de weg alleen gedoogd, dan is het over het algemeen de eigenaar die de weg onderhoudt. Bij een buurweg zijn dat de gebruikers.
Beide partijen stellen dat zij de weg hebben onderhouden.
Volgens [eisende partij] heeft een pachter van een van zijn percelen in zijn opdracht de weg eens verhard. [verweerder A] en [derde partij] hebben dit erkend, maar aangevoerd dat dit herstel van schade was en geen onderhoud en dat wel de weg over het perceel van de gemeente is verhard, maar niet het deel dat over hun perceel loopt.
Omdat het gaat om een stukje weg van slechts 15 meter tussen de [straat X] en het perceel van de gemeente, is dit laatste naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk.
Daar komt bij dat uit de brief van [eisende partij] aan [verweerder A] en [derde partij] van 5 april 2018kan worden afgeleid dat de landweg steeds door de gebruikers is onderhouden. [eisende partij] schrijft daarin. “(…) Voor zover bij ons bekend maakten onze voorgangers, de heren [buren C] en [buren B] ook al jaren gebruik van het pad. Het pad is in de loop der jaren flink opgeknapt. Waar het voorheen nogal nat en drassig was, is het tegenwoordig veel beter. (…) We begrijpen de reden van uw overweging dus niet. Het pad is immers veel netter dan enkele jaren geleden, en het gebruik is extensiever. (…)”
[verweerder A] en [derde partij] hebben dit niet weersproken. Zij hebben geen voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat zij de weg (hebben) onderhouden.