ECLI:NL:RBGEL:2019:3383

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
C/05/337715 / FA RK 18-1586
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van kinderalimentatie na uitspraak Hoge Raad

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De verzoekster, de vrouw, heeft verzocht om wijziging van de alimentatiebijdrage die de man moet betalen voor de minderjarige kinderen, naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015. De vrouw stelt dat de huidige alimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven en dat er sprake is van een grove miskenning van deze maatstaven bij de eerdere afspraken. De man heeft verweer gevoerd en stelt dat het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de vrouw beoordeeld aan de hand van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, maar dat de verschillen in de alimentatiebedragen niet zodanig groot zijn dat er sprake is van een duidelijke wanverhouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven en heeft het verzoek van de vrouw afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank het aanvullende verzoek van de vrouw om aanpassing van de kinderalimentatie afgewezen, omdat beide partijen hebben aangegeven zich in te zetten voor herstel van het contact tussen de man en de kinderen. Het zelfstandig verzoek van de man om de vrouw te verplichten jaarlijks bewijs van het kindgebonden budget te overleggen, is eveneens afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/337715 / FA RK 18-1586
Datum uitspraak: 7 maart 2019
beschikking alimentatie
in de zaak van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. P.A.G. Verstappen te Helmond,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. E.M. Putters-van Veen te Gorinchem.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties 1 tot en met 14, ingekomen op 28 mei 2018;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek met producties 1 en 2, ingekomen op
24 juli 2018;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek met producties 15 en 16, ingekomen op 13 september 2018;
  • de brief inhoudende het aanvullende verzoek van de vrouw, met producties 15 tot en met 27, van 17 januari 2019;
  • de brief met producties 3 tot en met 6 van de man van 21 januari 2019;
  • de brief met producties 29 tot en met 33 van de vrouw van 22 januari 2019;
  • de brief met productie 7 van de man van 23 januari 2019.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 29 januari 2019. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door mr. C. Trovatello, die mr. P.A.G. Verstappen waarneemt, en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat, die daarbij pleitaantekeningen heeft overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , overleden op [overlijdensdatum] ;
- [kind 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.2.
Het huwelijk van partijen is ontbonden op 4 mei 2015 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland van 7 april 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
In die beschikking is verwezen naar het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan, beide gedateerd 5 maart 2015. Daarin is opgenomen dat de man ten behoeve van de kinderen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding moet voldoen van € 450 per kind per maand. Die bijdrage bedraagt na toepassing van de wettelijke indexering nu € 481,85 per kind per maand. Partijen zijn er destijds van uitgegaan dat de vrouw een kindgebonden budget ontvangt van € 130 per maand en dat dit bedrag in mindering komt op het eigen aandeel in de kosten van de kinderen.
2.4.
Partijen hebben vervolgens onder leiding van forensisch mediator mr. W.J.P. Kweens een aanvullend ouderschapsplan opgesteld en op 1 augustus 2017 ondertekend. Dit ouderschapsplan is gehecht aan de beschikking van de rechtbank Gelderland van 25 augustus 2017.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: de beschikking van de rechtbank Gelderland van 7 april 2015 te wijzigen en te bepalen dat, met ingang van 1 augustus 2015, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen wordt gewijzigd als weergegeven in overweging 33 van het verzoekschrift, althans te wijzigen in een bijdrage en tegen een datum die de rechtbank juist acht
en indien dit verzoek wordt toegewezen tevens te bepalen dat met ingang van 1 juni 2018 de door de man te betalen bijdrage wordt vastgesteld op € 1.572 per maand (€ 786 per kind per maand), subsidiair dat met ingang van de datum van de beschikking de door de man te betalen bijdrage wordt vastgesteld op € 1.603,44 per maand (€ 801,72 per kind per maand);
- subsidiair: de beschikking van de rechtbank Gelderland van 7 april 2015 te wijzigen met ingang van 9 oktober 2015 op grond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, met dien verstande dat de door de man te betalen bijdrage wordt gewijzigd als verwoord in overweging 33 van het verzoekschrift,
in het geval dit verzoek niet wordt toegewezen: te bepalen dat de man vanaf 1 juni 2018 danwel een andere datum, niet meer gerechtigd is om de op grond van de afspraken in het ouderschapsplan te bepalen alimentatie te verminderen met zorgkorting.
3.2.
De man meent dat de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard of dat het verzoek moet worden afgewezen. Daarnaast verzoekt de man de rechtbank de vrouw te veroordelen tot nakoming van het ouderschapsplan in die zin dat zij jaarlijks in januari het bewijs van het kindgebonden budget aan de man ter beschikking stelt, bij gebreke waarvan de vrouw zal worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500 per dag of gedeelte daarvan dat zij dit niet nakomt, en een beslissing te nemen over de kosten van deze procedure.3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang.

4.De beoordeling

De ontvankelijkheid
4.1.
Primair beroept de vrouw zich op artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge dat artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen op onjuiste wijze is berekend doordat het kindgebonden budget daarbij is betrokken in die zin dat het in mindering is gebracht op het eigen aandeel in de kosten van de kinderen. Daardoor is de bijdrage van de man onjuist berekend, zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015.
Subsidiair beroept de vrouw zich op artikel 1:401 lid 1 BW. Ingevolge dat artikel kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De vrouw stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015. Als gevolg van dat arrest voldoet de vastgelegde bijdrage door de man niet meer aan de wettelijke maatstaven.
4.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 december 2018 uitgesproken dat de prejudiciële beslissing in het arrest van 9 oktober 2015 geen wijziging is zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad zegt letterlijk: “De na de totstandkoming van de overeenkomst, uit de prejudiciële beslissing gebleken inhoud van de wettelijke begrippen behoefte en draagkracht is niet een wijziging van een omstandigheid die aan de vaststelling van de onderhoudsplicht ten grondslag heeft gelegen.”
De Hoge Raad stelt voorts dat de prejudiciële beslissing wel kan meebrengen dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 5 BW. Daartoe dient een wanverhouding te bestaan tussen het resultaat waartoe partijen zijn gekomen met inachtneming van de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen en de bijdrage die zij zouden hebben afgesproken met inachtneming van de prejudiciële beslissing.
De vrouw is op grond hiervan ontvankelijk in haar verzoek.
Inhoudelijk
4.3.
Voor de beoordeling van de behoefte en de draagkracht wordt het rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen tot uitgangspunt genomen. De bedragen zullen worden afgerond op hele getallen.
4.4.
De vrouw legt aan haar wijzigingsverzoek ten grondslag haar stelling dat sprake is van een wanverhouding tussen hetgeen partijen hebben afgesproken en de bijdrage die zij zouden hebben afgesproken als de prejudiciële beslissing zou zijn gevolgd. De vrouw heeft daartoe gesteld dat partijen in 2015 een bijdrage van de man hebben berekend van € 450 per kind per maand, € 900 in totaal. Dit bedrag is in de jaren erna gestegen tot € 944,80 totaal per maand in 2018. Daarbij geldt dat partijen jaarlijks hebben verrekend of moeten verrekenen, omdat zij zijn uitgegaan van een voorschotbedrag, maar het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget daarop nog in mindering komt. Na verrekening komt de bijdrage van de man in 2015 uit op € 852,80 totaal per maand en uiteindelijk in 2018 op € 797,71 totaal per maand.
Indien de berekeningsmethode die de Hoge Raad voorschrijft wordt gevolgd zou de bijdrage van de man (volgens de vrouw) in 2015 in totaal € 984,75 per maand bedragen en uiteindelijk in 2018 € 1.033,77 in totaal per maand.
4.5.
De rechtbank laat in het midden of de berekeningswijze die de vrouw heeft gehanteerd juist is. De man betwist dit. De rechtbank is van oordeel dat de verschillen in de genoemde bedragen niet dermate groot zijn, dat sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen hetgeen partijen hebben afgesproken en de uitkomst met toepassing van het arrest van de Hoge Raad. Daarbij houdt de rechtbank er ook rekening mee dat partijen destijds en algehele regeling met betrekking tot hun financiën hebben getroffen en niet enkel een regeling over de kinderalimentatie. Gelet hierop meent de rechtbank dat er geen sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw dient daarom te worden afgewezen.
Aanvullend verzoek van de vrouw
4.6.
De vrouw verzoekt voorts (aanvullend) aanpassing van de kinderalimentatie, omdat tussen de man en de kinderen sinds 7 mei 2018 geen contact meer is. Daartoe dient het zorgkortingspercentage te worden aangepast, aldus de vrouw.
4.7.
De rechtbank ziet in dit argument op dit moment geen grond voor wijziging van de kinderalimentatie, omdat beide partijen het betreuren dat het zo gelopen is en ter zitting hebben gezegd zich te zullen inzetten om het contact weer op gang te brengen. Zij zullen hiervoor (opnieuw) een bemiddelingstraject ingaan. Het zou in strijd zijn met die intentie om nu al over te gaan tot een wijziging van de zorgkorting. De rechtbank vertrouwt erop dat partijen uitvoering zullen geven aan hun beider verklaring dat zij zich gaan inzetten voor herstel van het contact tussen de man en de kinderen. Dit verzoek van de vrouw wordt daarom eveneens afgewezen.
Zelfstandig verzoek van de man
4.8.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw jaarlijks in januari het bewijs van het door haar te ontvangen kindgebonden budget aan de man verstrekt, bij gebreke waarvan de vrouw zal worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500 per dag.
De vrouw voert verweer tegen dit zelfstandig verzoek van de man.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat het voor zich spreekt dat beide partijen zich houden aan hetgeen is overeengekomen en dat de vrouw verplicht is om tijdig (dat wil zeggen binnen enkele weken) na ontvangst door haarzelf bewijsstukken van het kindgebonden budget aan de man te verstrekken. De moeilijkheid die de vrouw kenbaar heeft gemaakt is dat zij niet steeds in de maand januari stukken van de belastingdienst over het kindgebonden budget heeft ontvangen. Gelet verder op het feit dat partijen zich hebben uitgesproken voor een bemiddelingstraject is een dwangsom niet op zijn plaats. Het verzoek van de man wordt afgewezen.
De proceskosten
4.10.
Nu deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.M. Overkamp, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Lens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.