In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De verzoekster, de vrouw, heeft verzocht om wijziging van de alimentatiebijdrage die de man moet betalen voor de minderjarige kinderen, naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015. De vrouw stelt dat de huidige alimentatie niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven en dat er sprake is van een grove miskenning van deze maatstaven bij de eerdere afspraken. De man heeft verweer gevoerd en stelt dat het verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de vrouw beoordeeld aan de hand van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, maar dat de verschillen in de alimentatiebedragen niet zodanig groot zijn dat er sprake is van een duidelijke wanverhouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven en heeft het verzoek van de vrouw afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank het aanvullende verzoek van de vrouw om aanpassing van de kinderalimentatie afgewezen, omdat beide partijen hebben aangegeven zich in te zetten voor herstel van het contact tussen de man en de kinderen. Het zelfstandig verzoek van de man om de vrouw te verplichten jaarlijks bewijs van het kindgebonden budget te overleggen, is eveneens afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.