ECLI:NL:RBGEL:2019:3332

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
NL19.5634
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure met alternatieve bevoegdheidsgrondslag onder de herschikte EEX-verordening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in een civiele procedure. De eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], heeft een vordering ingesteld tegen de vennootschap naar Duits recht [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2]. De eiser stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 7 van de herschikte EEX-verordening, omdat hij zijn werkzaamheden hoofdzakelijk vanuit Nijmegen heeft verricht, gericht op de Nederlandse markt. De verweerders betwisten de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een zakelijke relatie heeft bestaan tussen de eiser en de verweerders, waarbij de eiser diensten heeft verricht voor de verweerders. De rechtbank oordeelt dat de eiser zijn werkzaamheden hoofdzakelijk in Nederland heeft verricht, wat betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de verweerders af en veroordeelt hen in de proceskosten van het incident.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 24 juni 2019, waarbij de kosten aan de zijde van de eiser zijn begroot op € 1.707,00 aan salaris advocaat. De zaak is aangehouden voor beraad over de verdere procedure.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL19.5634
Vonnis in incident van 24 juni 2019
in de zaak van
[naam eiser],
onder meer handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident, hierna te noemen: [naam eiser] ,
advocaat M.P.M. Riep, te ‘s-Hertogenbosch,
tegen

1.De vennootschap naar Duits recht[naam verweerder 1]gevestigd te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),2. [naam verweerder 2] ,wonende [vestigingsplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),verweerders in de hoofdzaak,

eisers in het incident, hierna samen te noemen [naam verweerder 1] c.s. en afzonderlijk [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] ,
advocaat M.M.M. Rooijen te Weert.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
- het verweerschrift in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[naam eiser] exploiteert via zijn eenmanszaak en onder de naam [handelsnaam] een onderneming in de detailhandel. Voorts zet [naam eiser] zichzelf in als freelance bedrijfsadviseur.
2.2.
[naam verweerder 1] is een onderneming die zich bezighoudt met de ontwikkeling, productie en verkoop van oplaadapparatuur, in het bijzonder een meervoudig USB oplaadstation genaamd de All-dock.
2.3.
Tussen partijen heeft in de periode van 2016 tot eind 2017 een zakelijke relatie bestaan waarbij [naam eiser] diensten heeft verricht voor [naam verweerder 1] c.s. Deze diensten bestonden in ieder geval uit het werven van nieuwe klanten voor de All-dock en het via een webshop verkopen van de All-dock.
2.4.
De zakelijke relatie is eind 2017 geëindigd, doordat [naam verweerder 1] c.s. de samenwerking met [naam eiser] heeft opgezegd.
2.5.
[naam eiser] vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat [naam verweerder 1] c.s. op onrechtmatige wijze de overeenkomst heeft beëindigd, alsmede een veroordeling van [naam verweerder 1] dan wel [naam verweerder 2] tot het betalen van een bedrag van € 8.048,94 uit hoofde van openstaande facturen, een bedrag van € 35.000,00 aan schadevergoeding uit hoofde van misgelopen commissies en een bedrag van € 25.500,00 aan schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige beëindiging van de samenwerking, te vermeerderen met de rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Ook vordert [naam eiser] een veroordeling van [naam verweerder 2] tot een bedrag van € 50.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.6.
[naam eiser] stelt in zijn procesinleiding dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen op grond van artikel 7 aanhef en lid 1 van de herschikte EEX-verordening, waarin ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst een alternatieve bevoegdheidsgrondslag is neergelegd. Hij legt hieraan – kort gezegd- ten grondslag dat hij de diensten ten behoeve van [naam verweerder 1] c.s. verrichtte vanuit Nederland en dat de focus hierbij lag op de Nederlandse markt.
2.7.
[naam verweerder 1] c.s. vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [naam eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.8.
In dit incident ligt de vraag voor of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [naam eiser] . Deze vraag dient te worden beoordeeld aan de hand van de herschikte EEX-verordening, omdat [naam verweerder 1] c.s. gevestigd in een EU-lidstaat (Duitsland) en sprake is van een geschil als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de herschikte EEX-verordening. Uitgangspunt in artikel 4 van de herschikte EEX-verordening is dat [naam verweerder 1] c.s. opgeroepen moet worden voor de bevoegde rechter in Duitsland, omdat zij daar gevestigd is. Artikel 7 van de herschikte EEX-verordening bepaalt echter dat een gedaagde onder omstandigheden ook voor het gerecht van een andere lidstaat kan worden opgeroepen. Artikel 7 lid 1 onder b van de herschikte EEX-verordening bepaalt dat voor de verstrekking van diensten het gerecht in de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt worden of verstrekt hadden moeten worden eveneens bevoegd is.
2.9.
Zoals uit de considerans bij de herschikte EEX-verordening en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (met name HvJ EU 11 maart 2010, C-19/09,
NJ2010/522, ‘
Wood Floor/ Silva Trade’) volgt, dient bij deze beoordeling het volgende tot uitgangspunt te worden genomen. Vooropstaat dat de bevoegdheidsregels uit de herschikte EEX-verordening tot een verwezenlijking van de doelstellingen van voorspelbaarheid en nabijheid moeten leiden, en dat de hier besproken specifieke alternatieve bevoegdheidsregel aan een doelstelling van nabijheid beantwoordt en is ingegeven door de wenselijkheid van een nauwe band tussen de overeenkomst en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen. Voor de toepassing van deze alternatieve bevoegdheidsregel geldt het volgende. Ingeval op meerdere plaatsen diensten worden verricht, wordt onder plaats van uitvoering in beginsel verstaan de plaats waar de diensten hoofdzakelijk worden verricht. Gelet op het doel van voorspelbaarheid, dient deze plaats zo veel mogelijk uit de bepalingen van de overeenkomst zelf te worden afgeleid. Eerst subsidiair moet de plaats in aanmerking worden genomen waar de werkzaamheden overwegend zijn verricht, mits de verrichting van diensten op die plaats niet indruist tegen de wil van partijen zoals die uit de bepalingen van de overeenkomst blijkt. Daarbij kan rekening worden gehouden met de feitelijke aspecten van de zaak, inzonderheid de ter plaatse doorgebrachte tijd en het belang van de werkzaamheden die er zijn verricht. Meest subsidiair kan worden aangesloten bij de woonplaats van degene die de werkzaamheden heeft verricht.
2.10.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Partijen verschillen over en weer van mening over de vorm en de inhoud van de overeenkomst. Er staat echter wel vast dat er diensten door [naam eiser] zijn verricht ten behoeve van [naam verweerder 1] c.s. en dat [naam eiser] hier vergoedingen voor heeft ontvangen. De rechtbank zal er in dit incident dan ook van uitgaan dat er sprake is van een overeenkomst tussen [naam eiser] en [naam verweerder 1] c.s. en dat de vordering is gestoeld op deze overeenkomst.
2.11.
[naam eiser] heeft gesteld dat hij het overgrote deel van de door hem verrichtte werkzaamheden heeft verricht vanuit een door [naam verweerder 1] c.s. gehuurd kantoor in Nijmegen. Vanuit deze locatie benaderde hij (hoofdzakelijk) Nederlandse partijen. De focus was gericht op de Nederlandse markt. Voor zover [naam eiser] contact had met partijen buiten Nederland, onderhield hij deze contacten vanuit het kantoor in Nijmegen. Voorts verkocht [naam eiser] via een webshop producten van [naam verweerder 1] c.s. aan Nederlandse afnemers.
2.12.
[naam verweerder 1] c.s. heeft niet betwist dat zij ten behoeve van [naam eiser] een kantoor heeft gehuurd in Nijmegen. Zij heeft slechts in algemene zin betwist dat [naam eiser] zijn werkzaamheden vanuit Nederland c.q. het kantoor in Nijmegen heeft verricht.
2.13.
Vastgesteld kan worden dat de diensten die [naam eiser] heeft verricht, namelijk het benaderen en het onderhouden van contacten met (potentiele) klanten en het verkopen van All-dock via een webshop, voor het overgrote deel naar hun aard bezien kantoorwerkzaamheden betreffen die naar moet worden aangenomen ten kantore van [naam eiser] te Nijmegen zijn verricht. Dat [naam eiser] contact had met buitenlandse klanten maakt dit oordeel niet anders, nu niet is komen vast te staan dat deze activiteiten niet in Nederland hebben plaatsgevonden. De door [naam verweerder 1] c.s. overgelegde facturen met (onder meer) reiskosten en onkosten bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten, nu de reiskosten en onkosten op deze facturen niet nader gespecificeerd zijn. Ook de eenmalige reis van [naam eiser] naar de Verenigde Staten kan niet tot de conclusie leiden dat de werkzaamheden van [naam eiser] niet hoofdzakelijk in Nederland zijn verricht. De slotsom moet dan ook zijn dat [naam eiser] zijn werkzaamheden hoofdzakelijk in Nederland heeft verricht, op grond waarvan de Nederlandse rechter ingevolge artikel 7 lid 1 sub b herschikte EEX-verordening rechtsmacht toekomt.
2.14.
In haar verweerschrift in het incident werpt [naam verweerder 1] c.s. nog op dat er sprake is van een forumkeuze in de zin van artikel 25 van de herschikte EEX-verordening voor de Duitse rechter op grond van een door partijen ondertekend document van 11 april 2016, waarin het volgende is opgenomen:
This intention agreement is written under German law, [vestigingsplaats] .
[naam eiser] betwist dat er sprake is van een forumkeuze voor de Duitse rechter. Uit voornoemde zin kan enkel worden afgeleid dat de overeenkomst is geschreven onder het Duitse recht en mogelijk de deelstaatwetgeving van [vestigingsplaats] , aldus [naam eiser] .
2.15.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Artikel 25 van de herschikte EEX-verordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien partijen, ongeacht hun woonplaats, schriftelijk een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van hun geschillen die naar aanleiding van een betaalde rechtsbetrekking zullen ontstaan, dat gerecht bevoegd is. Uit de hierboven geciteerde zin kan niet worden afgeleid dat partijen een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van hun geschil. Het enkel noemen van de plaats [vestigingsplaats] is niet voldoende om aan te nemen dat de wil van partijen erop was gericht om [vestigingsplaats] aan te wijzen als gerecht voor de kennisneming van hun geschil. Aan de door [naam verweerder 1] c.s. gestelde forumkeuze gaat de rechtbank dan ook voorbij.
2.16.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de incidentele vordering. [naam verweerder 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op € 1.707,00 (1 punt ) aan salaris advocaat.

3.De beslissing

in het incident

3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [naam verweerder 2] Design GmbH c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 1.707,00 aan salaris advocaat,
3.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak tot uiterlijk 1 juli 2019 is aangehouden voor beraad omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019.