ECLI:NL:RBGEL:2019:3320

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
05/061331-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling onder invloed van alcohol

Op 9 juli 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 52-jarige man uit Doetinchem, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft, onder invloed van alcohol, zijn vriendin in de nacht van 12 op 13 maart 2019 meerdere keren met zijn vuist tegen haar hoofd geslagen in haar woning. Het slachtoffer liep als gevolg van deze mishandeling een gebroken bovenkaak op. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het verleden al voor verschillende delicten was veroordeeld, allen gepleegd onder invloed van alcohol, en hem als een stelselmatige dader aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De officier van justitie had een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar geëist. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen verweer gevoerd tegen de oplegging van deze maatregel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om het delictgedrag van de verdachte te stoppen, gezien zijn lange geschiedenis van alcoholmisbruik en recidive.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde zware mishandeling, maar hem wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de maximale duur van twee jaar, zonder rekening te houden met de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De beslissing is gegrond op de artikelen 38n, 38m, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/061331-19
Datum uitspraak : 9 juli 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende aan de [woonplaats]
op dit moment gedetineerd te HvB Ooyerhoekseweg in Zutphen.
Raadsman: mr. B.A.M. Oude Breuil, advocaat te Enschede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2019 tot en met 13 maart 2019 te Doetinchem
aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (boven)kaak, heeft toegebracht door deze [benadeelde] één of meerdere malen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 maart 2019 tot en met 13 maart 2019 te Doetinchem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (meermalen) in/tegen het gezicht en/of hoofd van die [benadeelde] heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2019;
- De aangifte van [benadeelde] , p. 4;
- Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , p. 62;
- Een schriftelijk bescheid, zijnde een geneeskundige verklaring van de arts dr. [naam 2] van 18 maart 2019.
Aangeefster heeft als gevolg van de mishandelingen een fractuur van de bovenkaak opgelopen. Het dossier bevat geen informatie over de verdere aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen, al dan niet operatief, en het uitzicht op herstel. Het dossier bevat daarom onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde (zware mishandeling).
Het meerdere malen met een vuist tegen het hoofd van het slachtoffer slaan, kan naar uiterlijke verschijningsvorm echter wel worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat er een aanmerkelijke kans was dat dergelijk letsel zou ontstaan en dat verdachte die kans ook heeft aanvaard. Verdachte moet immers, als ieder weldenkend mens, van de kwetsbaarheid van het hoofd op de hoogte zijn geweest.
De rechtbank vindt daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) in
of omstreeksde periode van 12 maart 2019 tot en met 13 maart 2019 te Doetinchem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
(meermalen
) in/tegen het
gezicht en/ofhoofd van die [benadeelde] heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen oplegging van de ISD-maatregel nu verdachte een persoonlijk belang heeft bij oplegging van deze maatregel. Wel heeft de raadsman een tussentijdse toetsing van de maatregel bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt omtrent de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) het volgende.
Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. De door verdachte thans begane poging tot zware mishandeling is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaande aan deze feiten ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf veroordeeld. De bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Daarnaast kan verdachte op grond van de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers als een zeer actieve veelpleger en daarmee als een stelselmatige dader worden aangemerkt.
Uit het reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg van 11 juni 2019 komt naar voren dat verdachte bekend staat als veelpleger. Er is al jarenlang sprake van een forse alcoholafhankelijkheid. Verdachte heeft hiervoor verschillende klinische en ambulante behandelingen gevolgd binnen een verplicht kader, wat niet heeft geleid tot abstinentie. Verdachte heeft daarbij een ambivalente houding ten opzichte van het abstinent blijven. Hij ziet geen reden om te stoppen met alcohol en heeft geen hulpvraag. Verdachte is al eerder veroordeeld voor uiteenlopende delicten, allen gepleegd onder invloed van alcohol.
Gelet op de delictgeschiedenis van verdachte, het problematische middelengebruik, problemen op het gebied van huisvesting en financiën en het ontbreken van enige motivatie voor de inzet van hulpverlening op het gebied van middelengebruik, maakt dat de risico's niet beperkt kunnen worden middels interventies. De kans op recidive blijft onverminderd hoog. Het Veiligheidshuis Achterhoek ziet de maatregel ISD als enige optie om het delictgedrag te stoppen. Verdachte stemt hiermee in.
De reclassering adviseert dan ook om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het delictgedrag van verdachte, de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel noodzakelijk maakt.
Verdachte is in het verleden voor uiteenlopende delicten veroordeeld, allen gepleegd onder invloed van alcohol. Het alcoholgebruik kan dan ook als de belangrijkste criminogene factor worden gezien. De kans op recidive is hoog en die kans kan alleen verminderd worden als er wordt gewerkt aan een middelenvrij bestaan. Eerdere opgelegde reclasseringstoezichten en strafmodaliteiten hebben niet geleid tot een afname van de recidive. Om de kans van gedragsbeïnvloeding zo groot mogelijk te maken dient gekozen te worden voor een strak behandelkader. De rechtbank ziet oplegging van de ISD-maatregel als enige optie om het delictgedrag te stoppen.
Vanwege het belang van de beveiliging van de maatschappij, de behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte alsmede van beëindiging van de recidive van de verdachte, zal de rechtbank de maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis, is doorgebracht en zal deze tijd dan ook niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet geen aanleiding nu al te bepalen dat een tussentijdse beoordeling van de noodzakelijkheid van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk is. Als de verdediging meent dat het verloop van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot een tussentijdse toetsing aanleiding geeft, kan zij hier op dat moment zelf om verzoeken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 38n, 38m, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op de maatregel tot plaatsing in een
inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2019.
mr. Pastoors is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 3] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019110590, gesloten op 14 maart 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.