ECLI:NL:RBGEL:2019:3317

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
05/720197-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met onvoldoende verifieerbare verklaring van herkomst van gelden

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van aanzienlijke geldbedragen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 19 maart 2016. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van de gelden, die hij claimde te hebben gewonnen met gokken, onvoldoende concreet en verifieerbaar was. De verdachte had in totaal bijna € 700.000,- aan contante stortingen gedaan, waarvan de herkomst niet kon worden aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gewoonte had gemaakt van witwassen, en dat de contante stortingen afkomstig waren van enig misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat het geld afkomstig was van een eigen misdrijf van de verdachte, aangezien hij niet was veroordeeld voor het telen van hennep, maar enkel voor het aanwezig hebben ervan. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de straf op op basis van de ernst van de feiten en de lange periode waarin deze plaatsvonden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720197-17
Datum uitspraak : 4 juli 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. I.V. Nagelmaker, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2019 en 20 juni 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op één of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en 31 december 2010, in de gemeente Arnhem en/of Epe, in ieder geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van
het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s),
(telkens) van een voorwerp, te weten
- 254.178,11 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of
heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd
geldbedrag, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
(telkens) van een voorwerp, te weten
- 254.178,11 Euro in ieder geval enig geldbedrag,
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben
overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e)
geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010, in de gemeente Arnhem en/of Epe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, één of meer voorwerp(en), te weten
- 254.178,11 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans
heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat
voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), was of wie bovenomschreven
voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had
en/of
(telkens) één of meer voorwerpen(en) te weten
- 254.178,11 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
Primair
hij op één of meer tijdstip(pen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016, in de gemeente Arnhem en/of Epe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
(telkens) van een voorwerp, te weten
- 441.865,32 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
(telkens) van een voorwerp, te weten
-441.865,32 Euro in ieder geval enig geldbedrag,
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op één of meer tijdstip(pen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016, in de gemeente Arnhem en/of Epe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, één of meer voorwerp(en)
- 441.865,32 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had
en/of
(telkens) één of meer voorwerpen(en) te weten
- 441.865,32 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte van beide feiten vrij te spreken. Verdachte heeft voor de vele contante stortingen in de tenlastegelegde perioden als verklaring gegeven dat hij in die tijd veel gokte en hier regelmatig hoge bedragen mee won. Deze verklaring is volgens de raadsvrouw niet onaannemelijk en tot op heden ook niet weerlegd door onderzoek van de politie. De verdediging heeft er ook op gewezen dat het onaannemelijk is dat verdachte veel geld heeft verdiend met zijn hennepkwekerij omdat hij deze kwekerij gelet op zijn gokverslaving niet de aandacht kon geven die deze nodig had. Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat verdachte de herkomst van de geldbedragen niet heeft verhuld, nu hij deze slechts op zijn eigen rekening heeft gestort.
Beoordeling door de rechtbank
Uit onderzoek door de politie naar de bankrekening van verdachte, te weten [rekeningnummer 1] , [2] volgt dat er in de periode van januari 2007 tot en met september 2010 in totaal
€ 349.715,- aan contante stortingen op deze rekeningen is gestort en € 83.536,89 aan contante pinopnamen is gedaan. [3]
Verdachte had in die periode geen inkomen uit loon en uit zijn belastingaanslagen van die periode blijkt ook niet van andere inkomsten. [4]
Uit onderzoek door de politie naar dezelfde bankrekening van verdachte in de periode van januari 2012 tot en met 19 maart 2016, volgt dat er in totaal € 439.603,94 aan contante stortingen op deze rekeningen is gestort en € 65.348,62 aan contante pinopnamen is gedaan. [5]
Verdachte had in deze periode daarnaast nog een andere rekening met [medeverdachte] , [rekeningnummer 2] . [6] Alleen verdachte had de bankpas van deze rekening. [7] Over de periode van februari 2012 tot en met februari 2016 is in totaal € 76.600,- op deze rekening gestort en
€ 1.640,- aan contante pinopnamen gedaan. [8] Nu alleen verdachte beschikking had over de bankpas van deze rekening neemt de rechtbank aan dat verdachte degene is geweest die deze stortingen en de pinopnamen heeft gedaan.
Verdachte had volgens zijn belastingaangiften in 2013 een loon van € 16.244,-, [9] in 2014 van € 33.832,-, [10] in 2015 van € 33.151,- [11] en in 2016 (voor de periode tot en met maart) € 5.183,-. [12]
De rechtbank overweegt dat uit de contante stortingen van hoge bedragen en het feit dat deze hoge bedragen niet verklaard kunnen worden door een legaal inkomen van verdachte, het vermoeden van witwassen volgt voor beide perioden. Van verdachte mag in dit geval worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van deze contante stortingen.
Verdachte heeft verklaard dat de contante stortingen die hij heeft gedaan telkens geld betrof dat hij had gewonnen met gokken en dat hij in het casino contant uitbetaald kreeg. Verdachte stortte telkens geld, pinde later geld om te gokken en stortte het geld dat hij met gokken had gewonnen uiteindelijk weer op zijn rekening. Hij kwam in verschillende casino’s. Verdachte heeft een keer € 106.000,- gewonnen bij [naam 1] , hetgeen hij contant uitbetaald heeft gekregen. Er werd hier niet gevraagd of hij een winstverklaring wilde, alleen hoe hij het gewonnen geld uitbetaald wilde hebben. Ook heeft verdachte een keer € 68.000,- gewonnen bij [naam 2] op internet. Dit heeft hij op zijn bankrekening in delen gestort gekregen. Hij heeft nog nooit gezien dat iemand een winstverklaring kreeg en wist ook niet dat je zo’n verklaring kon krijgen. Hij bracht heel veel tijd in de casino’s door en lette goed op hoeveel geld er in de automaten werd gegooid en of iemand uitbetaald kreeg. Als hij op een gegeven moment zag dat er in een automaat al door veel mensen geld was gegooid maar er nog aan niemand was uitbetaald, dan ging hij op die automaat spelen. Regelmatig kwam er dan veel geld uit deze automaat. Verdachte verdiende daarnaast ook nog geld door zwart onderhoudsklussen te plegen in de studentenwoningen aan de [adres 2] .
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar is. Verdachte heeft eigenlijk slechts verklaard dat hij in de tenlastegelegde perioden van in totaal bijna 8 jaar regelmatig in verschillende casino’s kwam. Wanneer hij precies in welk casino kwam en hoeveel geld hij op welk moment won heeft hij niet kunnen verklaren. Het is dan ook niet reëel voor de politie om over een periode van 8 jaren onderzoeksvragen te gaan stellen aan een groot aantal casino’s. Hier zijn concretere gegevens van verdachte voor nodig. Verdachte heeft concreet verklaard dat hij € 106.000,- heeft gewonnen bij [naam 1] , maar weet niet eens meer in welk jaar dit is geweest. Los van het feit dat de rechtbank het onaannemelijk vindt dat iemand niet meer (ongeveer) weet wanneer hij zo’n groot bedrag heeft gewonnen, maken deze omstandigheden het voor de politie moeilijk om hier goed onderzoek naar te doen. Verdachte heeft daarnaast zelf zijn verklaring ook onvoldoende onderbouwd. Hij heeft geen administratie bijgehouden over de winsten die hij behaald zou hebben en heeft geen winstverklaringen kunnen overleggen. Van iemand die dagelijks in een casino komt en daar ook grote bedragen wint, welke bedragen hij toch enigszins voor de fiscus zou moeten kunnen verantwoorden, zou het echter wel voor de hand liggen dat hij een bewijs van het casino zou willen krijgen voor zijn gewonnen bedragen. Daarbij komt dat verdachte de gewonnen bedragen nooit heeft opgegeven bij de belastingdienst als vermogen. De verklaringen van vrienden en familie die verdachte heeft overlegd acht de rechtbank onvoldoende concreet om zijn verklaring te kunnen onderbouwen. Deze personen hebben slechts over een langere periode aangegeven hoeveel geld verdachte gemiddeld verdiende en hebben niet specifieker kunnen verklaren. Tot slot heeft verdachte de inkomsten die onderhoudsklussen aan de [adres 2] zouden hebben gegenereerd niet concreet kunnen maken, en acht de rechtbank het ook onaannemelijk dat de opbrengsten hiervan zo groot zouden zijn dat die deze hoge stortingen zouden kunnen verklaren.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante stortingen die verdachte telkens heeft gedaan in de tenlastegelegde perioden onder 1 en 2, afkomstig waren van enig misdrijf.
Feit 1
Sub a
Voor het eerste deel van de tenlastelegging, dat betrekking heeft op onderdeel sub a van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, dient de rechtbank te beoordelen of verdachte van de eerder genoemde stortingen in de periode van januari 2007 tot en met september 2010 de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of de rechthebbende heeft verborgen of verhuld. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Verdachte heeft de contante bedragen op zijn eigen rekening gestort. Dit betreft op zichzelf in ieder geval geen verbergings- of verhullingshandelingen. De rechtbank kan verder uit het dossier niet afleiden wat verdachte vervolgens met het gestorte geld heeft gedaan. Daarom kan de rechtbank ook niet vaststellen of verdachte het gestorte geld vervolgens weer heeft uitgegeven. Het eerste deel van de tenlastelegging acht de rechtbank dan ook niet bewezen.
Sub b
Voor het tweede deel van de tenlastelegging dient de rechtbank te beoordelen of verdachte het bedrag van € 254.178,11 heeft voorhanden gehad, verworven, omgezet of hier gebruik van heeft gemaakt, hetgeen sub b van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht betreft. Dit geldbedrag betreffen de gestorte bedragen in de periode van januari 2012 tot en met 19 maart 2016 (€ 349.715,-) waarvan de contante pinopnamen (€ 83.536,89) zijn afgetrokken. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat verdachte dit bedrag heeft verworven, er gebruik van heeft gemaakt of het heeft omgezet, mede gelet op het feit dat de rechtbank uit het dossier niet kan achterhalen wat er met het geld is gebeurd nadat dit op de rekening van verdachte is gestort. Wel acht de rechtbank gelet op de stortingen bewezen dat verdachte het bedrag, afkomstig van een misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Gelet op de lange periode waarover verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en de hoge frequentie van stortingen die hij heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat hij een gewoonte heeft gemaakt van witwassen. De rechtbank is niet van oordeel dat hierbij sprake was van medeplegen, nu dit niet uit het dossier volgt.
Feit 2
Sub a
Op de rekening van verdachte, [rekeningnummer 1] , is in de periode van januari 2012 tot en met 19 maart 2016 een totaal van € 439.603,94 aan contante stortingen gedaan en
€ 65.348,62 aan contante pinopnames. Om dubbeltelling te voorkomen trekt de rechtbank de pinopnames van de stortingen af, wat een bedrag van € 374.255,32 oplevert.
In januari 2012 was er op deze rekening sprake van een negatief saldo van € 30.194,07. In maart 2016 was sprake van een negatief saldo van € 29.699,52. [13] Verdachte had aan het einde van de tenlastegelegde periode dus € 494,55 meer op zijn rekening staan dan aan het begin van de tenlastegelegde periode. Voor de stortingen die hij in deze periode heeft gedaan betekent dit dat het niet anders kan zijn dan dat hij deze geldbedragen, met uitzondering van € 494,55, moet hebben uitgegeven. Anders hadden deze stortingen immers nog op zijn rekening moeten staan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door deze bedragen uit te geven, de criminele herkomst van de bedragen heeft verhuld. Voor het bedrag van € 374.255,32 - € 494,55 =
€ 373.760,77 is de rechtbank dus van oordeel dat verdachte hiervan de criminele herkomst heeft verhuld.
Voor het bedrag dat verdachte heeft gestort op de gezamenlijke rekening met [medeverdachte] acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte dit heeft verborgen of verhuld. De rechtbank heeft immers onvoldoende gegevens om vast te stellen wat er na de stortingen, die op zichzelf geen verbergings- of verhullingshandeling betreffen, met deze bedragen is gebeurd.
Sub b
Verdachte heeft in de tenlastegelegde periode over zijn bankrekening en de bankrekening die hij gezamenlijk met [medeverdachte] had, in totaal € 516.203,94 aan contante stortingen gedaan en
€ 66.988,62 aan contante opnames. Als de contante opnames van de stortingen worden afgetrokken, dan levert dit € 449.215,32 op, te weten het tenlastegelegde bedrag.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte dit gehele bedrag, afkomstig van een misdrijf, voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft hij € 373.760,77 omgezet, door dit bedrag uiteindelijk weer uit te geven, zoals onder het kopje ‘sub a’ weergegeven.
Gelet op de lange periode waarover verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en de hoge frequentie van stortingen die hij heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel hij een gewoonte van witwassen heeft gemaakt. De rechtbank is niet van oordeel dat hierbij sprake was van medeplegen, nu dit niet uit het dossier volgt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
hij op
één ofmeer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2007 tot en met 30 september 2010,
in de gemeente Arnhem en/of Epe, in ieder gevalin
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,van
het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft
/hebbenhij,
verdachte,
en/of zijn mededader(s),
(telkens) van een voorwerp, te weten
- 254.178,11 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of
heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd
geldbedrag, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
(telkens)
van een voorwerp, te weten
- 254.178,11 Euro
in ieder geval enig geldbedrag,
heeft/hebben verworven,voorhanden
heeft/hebbengehad,
heeft/hebben
overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e)
geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op
één ofmeer tijdstip
(pen, in
of omstreeksde periode van 1 januari 2012 tot en met 19 maart 2016,
in de gemeente Arnhem en/of Epe, in ieder gevalin Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft
/hebbenhij, verdachte
en/of zijn mededader(s),
(telkens) van een voorwerp, te weten
- 373.760,77 Euro,
in ieder geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard,de herkomst,
de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsingverborgen en/of verhuld,
althans heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad
en
/of
(telkens)
vaneen voorwerp, te weten
-441.865,32 Euro
in ieder geval enig geldbedrag,
heeft/hebben verworven,voorhanden heeft
/hebbengehad en 373.760,77 Euro heeft
/hebben overgedragen en/ofomgezet,
althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Verdachte is op 9 november 2016 onder andere veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep op 29 maart 2016. Gelet op deze uitspraak kan de vraag gesteld worden of het geld dat verdachte voorhanden heeft gehad, zoals bewezenverklaard onder 2, (voor een deel) afkomstig was van een eigen misdrijf, waardoor de rechtbank zou moeten onderzoeken of sprake is van de kwalificatie-uitsluitingsgrond. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte is veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep, en dus niet voor het telen van hennep. Hoewel er toentertijd een rapport wederrechtelijk verkregen voordeel in het dossier zat, heeft het Openbaar Ministerie geen ontnemingsvordering ingediend. Kennelijk waren er toen onvoldoende aanwijzingen dat verdachte hennep had geteeld waaraan hij geld had verdiend. Ter zitting heeft de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht dat verdachte het waarschijnlijker acht dat hij geld dat hij heeft verdiend met gokken in de hennepkwekerij heeft gestopt dan andersom. Verdachte heeft dus zelf ook niet naar voren gebracht dat de contante stortingen afkomstig waren van een eigen misdrijf.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het geld afkomstig is van een eigen misdrijf. De rechtbank komt aan een toetsing van de kwalificatie-uitsluitingsgrond daardoor niet toe.
Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van feit 1 en 2 telkens op:
Een gewoonte maken van witwassen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat wanneer uit wordt gegaan van een eigen misdrijf, ander strafmaxima voor witwassen gelden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 6 mei 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 7 juni 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich over een periode van bijna 8 jaren schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van bijna € 700.000,-. Dit geld heeft een criminele herkomst. Door crimineel geld in het gewone betalingsverkeer te brengen, werkt verdachte er aan mee dat criminelen hun geld kunnen witwassen om zo hun criminele activiteiten en inkomsten daaruit te verhullen. Hiermee wordt crimineel gedrag in de hand gewerkt omdat het dan loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus de samenleving, benadeeld omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald.
Gelet op het grote bedrag dat is witgewassen en de lange periode waarover dit is gebeurd, is slechts oplegging van een gevangenisstraf naar het oordeel van de rechtbank passend.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak dient te worden afgedaan in deze zaak is overschreden. Verdachte is immers op 16 juni 2016 voor het eerst specifiek over het bewezenverklaarde witwassen gehoord, terwijl het onderzoek ter terechtzitting pas op 14 februari 2019 is aangevangen. Voor deze overschrijding zijn geen bijzondere omstandigheden aangetroffen. De rechtbank is gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad van oordeel dat een strafvermindering van 10% hierbij passend is. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 420bis en 420ter, van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016296252, gesloten op 27 september 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Informatie over rekeningen [verdachte] , p.266.
3.Analyse privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] p.382-392 en proces-verbaal p.23.
4.Definitieve aangifte [verdachte] 2007 p.234-235, definitieve aangifte [verdachte] 2008 p.236, definitieve aangifte [verdachte] 2007 p.237-238, definitieve aangifte [verdachte] 2007 p.239-240.
5.Analyse privérekening [rekeningnummer 1] van [verdachte] p.394-405 en proces-verbaal p.23.
6.Informatie over rekeningen [verdachte] , p.266.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p.77 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 juni 2019.
8.Analyse privérekening [rekeningnummer 2] van [medeverdachte] e/o [verdachte] over de periode 2012-2016 p.407-408.
9.Definitieve aangifte [verdachte] 2013, p.243-245.
10.Definitieve aangifte [verdachte] 2014, p.246-250.
11.Definitieve aangifte [verdachte] 2015, p.251-254.
12.Details inkomstenverhouding 2016 p.258.
13.Proces-verbaal p.19.