ECLI:NL:RBGEL:2019:3279

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
NL18.19443
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitwinning borgtocht na faillissement van de vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Zekerhedenagent (eiseres) en twee verweerders, [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2]. De stichting vorderde hoofdelijke veroordeling van de verweerders tot betaling van een bedrag van € 55.641,33, voortvloeiend uit een borgtocht die door de verweerders was verstrekt voor een lening aan een vennootschap die inmiddels failliet was verklaard. De verweerders voerden aan dat de overeenkomsten van geldlening en borgtocht vernietigbaar waren wegens dwaling en misbruik van omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de stichting de borgtocht kon inroepen, omdat de verweerders zich bewust waren van de risico's die zij aangingen. De rechtbank verwierp de tegenvordering van de verweerders tot vernietiging van de overeenkomsten, omdat de hoofdschuldenaren (de vennootschappen) zich niet op een vernietigingsgrond hadden beroepen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de stichting toewijsbaar was, en veroordeelde de verweerders tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en kosten.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL18.19443
Vonnis van 5 juni 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING ZEKERHEDENAGENT COLLIN CROWDFUND,
gevestigd te Udenhout,
eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna te noemen: stichting,
advocaat mr. I.H.C. Jans te Eindhoven,
tegen

1.[naam verweerder 1] ,wonende te [woonplaats] ,2. [naam verweerder 2] ,wonende te [woonplaats] ,verweerders op de vordering,eisers van de tegenvordering,hierna samen te noemen: verweerders en afzonderlijk [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] ,advocaat mr. M. van Eersel te Bussum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift met een tegenvordering
- het verweerschrift op de tegenvordering
- een viertal producties zijdens verweerders
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 24 april 2019 en de door mr. Jans geüploade spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De stichting is gevolmachtigd om op te treden als vertegenwoordiger van investeerders aangesloten bij een online platform. Dit online platform wordt beheerd door Collin Crowdfund N.V. en brengt vraag naar, en aanbod van, financieringen bij elkaar.
2.2.
[naam verweerder 1] is enig aandeelhouder en (middellijk) bestuurder van Hatjisma Holding B.V. en Haute Dog B.V. (hierna gezamenlijk: de vennootschappen en afzonderlijk: de holding en Haute Dog). Haute Dog is door [naam verweerder 1] opgericht voor het drijven van een te starten horecazaak.
2.3.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hebben een persoonlijke relatie.
2.4.
[naam verweerder 1] heeft voor de te starten horecazaak externe financiering gezocht. Zijn bedrijfsplan is geplaatst op het online platform van Collin Crowdfund N.V. en hierop hebben aangesloten investeerders ingeschreven.
2.5.
Op 9 februari 2017 is een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij anoniem vermelde investeerders € 70.000,-- hebben geleend aan de holding en Haute Dog.
2.6.
In artikel 5 van de overeenkomst van geldlening is bepaald:

5.zekerheiden en bepalingen

5.1
Voor deze leningovereenkomst worden de volgende zekerheden gesteld:
 Een gezamenlijk persoonlijke borgstelling afgegeven door de heer [naam verweerder 1] (…) en door mevrouw [naam verweerder 2] (…) ter hoogte van
€ 70.000,00 ten gunste van de zekerhedenagent handelend ten behoeve van de investeerders;
2.7.
De stichting heeft de overeenkomst van geldlening mede ondertekend. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Collin Crowdfund N.V. van toepassing.
2.8.
Diezelfde dag zijn [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] met de stichting een borgtocht aangegaan. Hierin staat dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] zich borg stellen jegens de stichting, handelend ten behoeve van Collin Crowdfund N.V. en de investeerders, voor een bedrag van € 70.000,-- in hoofdsom. Zij stellen zich borg voor de nakoming van de overeenkomst van geldlening door de vennootschappen.
2.9.
Ook op de overeenkomst van borgtocht zijn de algemene voorwaarden van Collin Crowdfund N.V. van toepassing.
2.10.
Artikel 10.2 van de algemene voorwaarden luidt:
De lening en alle uit hoofde van de leningsovereenkomst verschuldigde bedragen zijn per direct opeisbaar zonder dat nadere ingebrekestelling is vereist, ten gevolge waarvan alle verschuldigde bedragen per direct verschuldigd zijn, indien er sprake is van één van de hieronder opgenomen omstandigheden. In de leningovereenkomst kunnen aanvullende opeisingsgronden worden opgenomen.
(…)
b) Geldnemer wordt in staat van faillissement verklaard (…), dan wel er wordt een aanvraag of besluit daartoe ingediend respectievelijk genomen of het is voorzienbaar dat zulks zich zal voordoen; (…)
l) er doet zich enige omstandigheid voor die een materieel nadelig effect heeft op de bedrijfsvoering, de activiteiten, de eigendommen, de activa of de financiële positie of de vooruitzichten van geldnemer, welke omstandigheid de nakoming van enige verplichting uit hoofde van de leningovereenkomst belemmert of vertraagt, of het is voorzienbaar dat dit zich zal voordoen.
2.11.
Op 22 mei 2018 is het faillissement van Haute Dog uitgesproken. Diezelfde dag heeft de stichting de overeenkomst van geldlening opgezegd en zijn de holding en Haute Dog gesommeerd het verschuldigde bedrag ad € 55.641,33 te voldoen. [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] zijn hier diezelfde dag van op de hoogte gesteld. De holding en Haute Dog hebben niet aan de sommatie tot betaling voldaan.
2.12.
Op 13 september 2018 zijn [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] aangesproken op hun borgstellingen en gesommeerd om uiterlijk 20 september 2018 het openstaande bedrag te voldoen. Dit hebben zij tot op heden niet gedaan.
2.13.
De stichting heeft na daartoe verkregen verlof conservatoir beslag gelegd op onroerend goed van [naam verweerder 1] .

3.Het geschil

De vordering

3.1.
De stichting vordert hoofdelijke veroordeling van verweerders tot betaling van
€ 55.641,31 in hoofdsom te vermeerderen primair met een contractuele rente ad 8% op jaarbasis en 2% op maandbasis, subsidiair met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2018 dan wel 21 september 2018 en te vermeerderen met (buitengerechtelijk, beslag-, proces- en na-) kosten.
3.2.
De stichting heeft de vordering gebaseerd op nakoming van de borgtocht. Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit een hoofdsom ad € 53.666,62, achterstallige aflossing en rentetermijnen, achterstallige administratiekosten en btw.
De tegenvordering
3.3.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] vorderen samengevat vernietiging van de overeenkomsten van geldlening en borgtocht.
3.4.
Volgens [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] zijn de geldlening en de borgtocht vernietigbaar wegens dwaling dan wel misbruik van omstandigheden. Ter zitting heeft de advocaat van verweerders toegelicht dat het niet de bedoeling was om € 56.972,72 van de stichting te vorderen, maar dat dat bedrag is ingevuld onder het kopje “belang van de zaak” vanwege de vordering van de stichting. De rechtbank begrijpt de tegenvordering dus aldus dat er enkel vernietiging van de overeenkomsten van geldlening en borgtocht gevorderd wordt.

4.De beoordeling

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vordering en de tegenvordering zal de rechtbank de vorderingen gezamenlijk bespreken. Vooropgesteld wordt dat voor wat betreft [naam verweerder 1] sprake is van een zakelijke borgstelling en voor wat betreft [naam verweerder 2] van een particuliere borgstelling waarop de bepalingen van boek 7, titel 14, afdeling 2 BW van toepassing zijn.
opeisbaarheid
4.2.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] betwisten de opeisbaarheid van de geldlening aan de holding. Deze vennootschap is niet failliet. De hoofdschuldenaar is dus niet in verzuim en alleen al daarom kan stichting hen niet aanspreken aldus [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] .
4.3.
De stichting wijst op art 10.2 sub k en l en op het feit dat Haute Dog de werkmaatschappij was waarbinnen de activiteiten plaatsvonden op grond waarvan de financiering is verstrekt / waarmee de financiering diende te worden terugverdiend. Het faillissement van de werkmaatschappij heeft nadelige gevolgen voor de holding.
4.4.
Ter zitting is namens [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] bevestigd dat in de holding geen activiteiten worden ontplooid maar dat het puur een persoonlijke holding is van [naam verweerder 1] . Dit leidt ertoe dat door het faillissement van Haute Dog de inkomensstroom van de holding is opgedroogd. Op grond van artikel 10.2 sub l (zie hiervoor onder rechtsoverweging 2.10) is de geldlening daarom weldegelijk opeisbaar.
de rol van de stichting
4.5.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] betwisten dat zij zich borg hebben gesteld voor enige verplichting jegens de stichting. De stichting heeft immers geen lening verstrekt. Zij voeren aan dat het hen niet duidelijk was en zij enkel een financiering wilden voor de vennootschappen.
4.6.
De stichting heeft daarop gereageerd door te wijzen op artikel 5.1 van de overeenkomst van geldlening waarin staat dat er een gezamenlijke borgstelling wordt afgegeven ten gunste van de stichting “handelend ten behoeve van de investeerders”. Ze wijst erop dat de parallelle schuld staat uitgelegd in de overeenkomst van geldlening en dat het ook volgt uit de borgtocht. Als het [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] niet duidelijk was geweest, hadden ze hierover vragen moeten stellen.
4.7.
Ter zitting heeft [naam verweerder 1] verklaard wel degelijk geweten te hebben dat hij borg zou staan voor de nakoming door de vennootschappen jegens de investeerders. Ook [naam verweerder 2] heeft verklaard zich te hebben gerealiseerd wat ze tekende. Ze wilde niet betrokken raken bij de zaken van haar partner, maar wist dat de financiering niet door zou gaan als zij niet borg zou staan.
4.8.
Aan [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] kan worden toegegeven dat de structuur met de stichting op het eerste gezicht niet heel duidelijk is. De vennootschappen lenen van de investeerders vertegenwoordigd door Collin Crowdfund N.V., maar de borgstelling wordt echter niet gesloten met de investeerders of Collin Crowdfund N.V. maar met de stichting. Om te zorgen dat de stichting ook schuldeiser wordt van de vennootschappen, zodat bij eventuele niet nakoming de stichting de borgen kan aanspreken, is er een constructie opgetuigd van een parallelle schuld die uitgelegd staat in de overeenkomst van geldlening.
4.9.
Hoe het precies zit met de parallelle schuld hebben [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] begrijpelijkerwijs mogelijk niet geheel doorgrond, maar naar het oordeel van de rechtbank hebben zij zich wel degelijk gerealiseerd dat zij privé borg stonden voor afbetaling door de vennootschappen van het voor de financiering van de horecazaak van [naam verweerder 1] geleende geld. Dit blijkt afdoende uit hun verklaringen ter zitting. In de borgtocht zelf staat bovendien duidelijk dat de stichting optreedt namens de investeerders. Gelet op de inhoud van de overeenkomsten en de algemene voorwaarden kan de stichting hen aanspreken op grond van de borgtocht.
vernietigbaarheid geldlening en borgtocht wegens dwaling of misbruik van omstandigheden
4.10.
Voor wat betreft de vernietigbaarheid van de geldlening overweegt de rechtbank als volgt. Het afhankelijk karakter van de borgtocht maakt dat de borg zich op grond van artikel 7:852 BW kan beroepen op de verweermiddelen die het bestaan, de inhoud of het tijdstip van nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar betreffen.
4.11.
De vennootschappen - hoofdschuldenaren - hebben zich jegens hun schuldeiser niet beroepen op een vernietigingsgrond, althans, dat is niet gesteld en ook niet gebleken. Daardoor bestaat de verbintenis van de vennootschappen nog en hebben de vennootschappen dus nog geen verweermiddel dat het bestaan, de inhoud of het tijdstip van nakoming van die verbintenis betreft. Dit maakt dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] zich hierop (nog) niet kunnen beroepen jegens de schuldeiser (vgl. Hoge Raad 6 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8690). [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] kunnen zich dus niet verweren met een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst van geldlening. Zij kunnen ook niet de vernietiging van de geldlening inroepen. Hierop strandt hun tegenvordering die daartoe strekt.
4.12.
Vervolgens is de vraag of [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] zich kunnen beroepen op vernietigbaarheid van de borgtocht.
4.13.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] stellen te hebben gedwaald bij het aangaan van de borgstelling. Zij wijzen erop dat op een professioneel kredietverstrekker een bijzondere zorgplicht rust en de stichting had hen deugdelijk moeten informeren over de borgtocht. Gelet op de onervarenheid van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] met betrekking tot het ondernemen en het aangaan van dergelijke overeenkomsten, de ingewikkeldheid en de daaraan verbonden risico’s had het op de weg van de stichting gelegen om hen op een deugdelijke wijze te informeren over de risico’s van een borgtocht onder de voorwaarden zoals die is aangegaan. Door dit na te laten is de mededelingsplicht geschonden, zodat de borgtocht dient te worden vernietigd.
4.14.
De stichting voert aan dat in de tekst van de borgtocht zelf is duidelijk gemaakt wat het doel is en dat ze kunnen worden aangesproken op nakoming van de verbintenissen van de vennootschappen. De stichting wijst erop dat verweerders borg stonden voor de verbintenissen van de vennootschappen van [naam verweerder 1] zelf en hij dus op de hoogte was van de financiële positie van de vennootschappen. Voor wat betreft de onervarenheid wijst de stichting erop dat [naam verweerder 1] zich in het ondernemingsplan wel degelijk als ervaren heeft gepresenteerd door te schrijven: “financieel-juridisch deskundige” en “20 jaar in het financiële vak gezeten” en “15 jaar ervaring in de horeca te hebben”. Dit blijkt ook uit de LinkedIn-pagina van [naam verweerder 1] . De stichting mocht van de juistheid hiervan uitgaan op grond van artikel 14.2 van de algemene voorwaarden. Nergens blijkt uit dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op basis waarvan de stichting [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] bewogen hebben om de borgtocht aan te gaan, aldus nog steeds de stichting.
4.15.
Voor een geslaagd beroep op dwaling is vereist dat hetzij de dwaling te wijten is aan (onjuiste) inlichtingen of een schending van de mededelingsplicht door de wederpartij, hetzij sprake is van wederzijdse dwaling. Aan een borg dient informatie te worden verschaft over de risico’s die verbonden zijn aan de borgtocht (zie ook Hoge Raad 1 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7632 (Van Lanschot/Bink)). Blijkens de uitlatingen ter zitting (zie hiervoor rechtsoverweging 4.7) hebben [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] zich terdege gerealiseerd wat de risico’s waren die zij aangingen. Zij realiseerden zich dat als het mis zou gaan met de te starten horecazaak, zij aansprakelijk zouden zijn voor terugbetaling van de lening. Hierop strandt het beroep op dwaling. Bovendien is de tekst van de borgtocht duidelijk en voorzien van een goedschrift. Niet valt in te zien dat verweerders bij het aangaan van de borgtocht zijn uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, in die zin dat de borgstelling geen risico’s met zich meebracht.
4.16.
De door verweerders gestelde feiten leveren naar het oordeel van de rechtbank ook geen misbruik van omstandigheden op. Het is in het handelsverkeer niet ongewoon en zeker niet ontoelaatbaar dat een schuldeiser zekerheden verlangt van de schuldenaar en/of de aan de schuldenaar gelieerde (rechts)personen, alvorens een financiering te verstrekken. Deze omstandigheid alleen levert dan ook geen misbruik van omstandigheden op.
4.17.
De conclusie is dat de vorderingen van verweerders tot vernietiging van de overeenkomsten zullen worden afgewezen.
beperkende werking redelijkheid en billijkheid
4.18.
Volgens verweerders is een beroep op de borgtocht door de stichting onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Zij betogen dat voor de invulling van de bijzondere zorgplicht, naar analogie, de in de Wft vervatte normen dienen te worden toegepast. Aan de kleine net opgerichte vennootschappen komt een reflexwerking toe. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat, indien een schending van de zorgplicht vast zou komen te staan, dit ertoe leidt dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich verzet tegen een beroep van de stichting op de borgtocht.
4.19.
De stichting heeft verweer gevoerd op dit punt en onder meer aangevoerd dat zij geen kredietverstrekker is, maar slechts een bemiddelaar.
4.20.
Zoals hiervoor onder 4.15 overwogen, moet het voor verweerders op grond van de tekst van de borgtocht duidelijk zijn geweest welke risico’s deze overeenkomst met zich bracht en wat de inhoud hiervan was. De stichting was dan ook niet verplicht nadere informatie aan verweerders te strekken. Verweerders voeren voorts aan dat de stichting de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, omdat zij niet zou hebben onderzocht of verweerders in staat zijn de borgtocht na te komen. De rechtbank constateert dat voorafgaand aan het verstrekken van de geldlening de nodige informatie is opgevraagd bij [naam verweerder 1] en ook door hem is verstrekt. Het betreft een ondernemingsplan, BKR-gegevens, informatie over zijn eigen vermogen en spaartegoeden, de IB-aangifte over 2015 en hypotheekgegevens. Het is dus feitelijk onjuist dat de stichting de financiële situatie van verweerders niet heeft onderzocht. [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hebben niet onderbouwd wat de stichting nu meer of anders had moeten doen en ook niet dat zij onvoldoende inkomsten en vermogen zouden hebben om de borgtocht na te komen. Dat dit mogelijk meerdere jaren in beslag neemt en veel van hen zal vergen, zal zo zijn, maar maakt het beroep op de borgtocht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid nog niet onaanvaardbaar.
4.21.
Verweerders hebben geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering. Nu verweerders zich hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor al hetgeen de stichting uit hoofde van de geldlening van de vennootschappen te vorderen heeft, zijn verweerders eveneens de met de vennootschappen overeengekomen rentes verschuldigd. Verweerders zijn op grond van de borgtocht hoofdelijk maximaal € 70.000,-- aan hoofdsom verschuldigd, zodat het gevorderde lagere bedrag zal worden toegewezen.
4.22.
Voor [naam verweerder 2] als particuliere borg geldt de dwingendrechtelijke beperking ex artikel 7:858 BW dat deze verschuldigde contractuele rente slechts gevorderd kan worden met inachtneming van het in geld overeengekomen maximum bedrag. Dit is in het dictum verwerkt.
4.23.
De stichting vordert € 1.331,41 aan buitengerechtelijke incassokosten conform het Besluit voor vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag zal als onbetwist worden toegewezen.
4.24.
De stichting vordert [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar jegens [naam verweerder 1] . Het betreft immers kosten die gemaakt zijn om de borgstelling van [naam verweerder 1] uit te winnen. De beslagkosten worden begroot op € 909,12 voor verschotten en conform vordering € 537,-- voor salaris advocaat.
4.25.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de stichting voor de vordering worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de stichting worden begroot op:
- betekening oproepingen € 165,14
- griffierecht 1.324,00
- salaris advocaat
2.148,00(2 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 3.637,14
v
erweer tegen uitvoerbaarheid bij voorraad
4.26.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] vorderen afwijzing van de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, subsidiair zekerheidstelling door de stichting omdat zij bij een toewijzend vonnis geen andere keus hebben dan in hoger beroep te gaan.
4.27.
De rechtbank dient het belang van de stichting bij uitvoerbaarheid bij voorraad af te wegen jegens het belang van [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] bij behoud van de bestaande toestand totdat het vonnis kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist. Uitgangspunt is dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, reeds vermoed wordt het vereiste belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad te hebben. Van het tegendeel is hier niet gebleken. De mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie staan op zichzelf niet in de weg aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De rechtbank zal de veroordelingen daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Voor het stellen van zekerheid zoals verweerders hebben gevorderd, bestaat geen aanleiding.
4.28.
[naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] zullen tevens als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de stichting voor de tegenvordering worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de stichting worden begroot op: € 1.074,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.074,00).

5.De beslissing

De rechtbank
op de vordering
5.1.
veroordeelt verweerders hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Stichting Zekerhedenagent van een bedrag van € 55.641,33 (zegge: vijfenvijftigduizendzeshonderdeenenveertig euro en drieëndertig eurocent),
5.2.
veroordeelt [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de contractuele rentes over dit bedrag vanaf 22 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening waarbij ten aanzien van [naam verweerder 2] geldt dat de verschuldigde contractuele rentes en hoofdsom tezamen het maximum bedrag van
€ 70.000,-- niet mogen overschrijden;
5.3.
veroordeelt [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan stichting Zekerhedenagent van een bedrag ad € 1.331,41 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de dag van betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [naam verweerder 1] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.446,12, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in de proceskosten, aan de zijde van stichting Zekerhedenagent tot op heden begroot op € 3.637,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
op de tegenvordering
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt [naam verweerder 1] en [naam verweerder 2] in de proceskosten, aan de zijde van stichting zekerhedenagent tot op heden begroot op € 1.074,00,
5.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling betreffende de tegenvordering uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.