ECLI:NL:RBGEL:2019:3155

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3372
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. J.H. van Breda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake verwijdering kunstgrasvelden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die eigenaar is van een perceel in de gemeente Maasdriel. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel, had verzoeker een last onder dwangsom opgelegd voor het zonder omgevingsvergunning opslaan van kunstgrasrollen op zijn perceel. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard, met een verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 juli 2019.

Verzoeker stelde dat het onmogelijk was om tijdig aan de last te voldoen, omdat er geen afvalverwerkende bedrijven beschikbaar waren om de kunstgrasrollen te recyclen. Verweerder stelde echter dat er mogelijkheden waren voor verwerking van de kunstgrasrollen in Denemarken, maar dat hiervoor toestemming van de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport nodig was. De voorzieningenrechter had eerder de begunstigingstermijn verlengd, maar verzoeker kon niet aantonen dat zij voldoende had gedaan om aan de last te voldoen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat de gestelde termijn onhaalbaar was. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende concrete stappen had ondernomen om de kunstgrasrollen op legale wijze te verwijderen en dat de termijn van 1 juli 2019 niet onredelijk was. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/3372

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2018 heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd naar aanleiding van het zonder omgevingsvergunning opslaan van kunstgrasrollen op het perceel [locatie] te [woonplaats] .
Bij besluit op bezwaar van 24 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard met verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 juli 2019.
Verzoeker heeft beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 19/3365. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijk met de verzoeken om voorlopige voorziening ingediend namens verzoeker en Nimar BV, zaaknummers AWB 19/3370 en 19/3441, plaatsgevonden op 5 juli 2019. Namens verzoeker zijn verschenen [verzoeker] en [verzoeker] , bijgestaan door mr. T.W. Dammingh en mr. drs. W.J.W. van Eijk. Verder was ing. P. Franken als deskundige van verzoeker aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. S. Haak, L. Oerlemans en mr. C.J.M. van Beem.

Overwegingen

1. Verzoeker is eigenaar van het perceel [locatie] te [woonplaats] . Een gedeelte van het perceel heeft verzoeker verhuurd aan [bedrijf] te [woonplaats] voor de opslag van kunstgrasrollen. Op 19 oktober 2018 heeft een toezichthouder van de gemeente Maasdriel een controle uitgevoerd op het perceel en daar kunstgrasrollen aangetroffen.
2. Bij besluit van 12 november 2018 heeft verweerder verzoeker als eigenaar van het perceel gelast binnen zes weken na de verzenddatum van dit besluit:
- de kunstgrasrollen met rubber korrels of zand van zijn perceel aan de [locatie] in [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie M, nummer 109, te verwijderen en verwijderd te houden;
- de kunstgrasrollen af te voeren naar een locatie die een vergunning heeft voor de opslag van afvalstoffen (voor kunstgrasrollen die rubbergranulaat bevatten);
- vóór het afvoeren van de kunstgrasrollen contact op te nemen met de Omgevingsdienst Rivierenland, toezichthouder H. Asmus;
- na het afvoeren van de kunstgrasrollen de begeleidingsformulieren te overleggen waaruit blijkt dat de kunstgrasrollen naar een erkende locatie zijn afgevoerd.
Indien na afloop van de begunstigingstermijn blijkt dat verzoeker hieraan niet voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 30.000 ineens, zo staat in het bestreden besluit.
3. In bezwaar en in het in het kader daarvan ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoeker gesteld dat het onmogelijk is om tijdig aan de last te voldoen omdat er geen afvalverwerkende bedrijven met een milieuvergunning beschikbaar zijn om de kunstgrasrollen te recyclen. Zowel [bedrijf] te [woonplaats] hebben de recycling stilgelegd. De recentelijk gevormde ‘Alliantie van samenwerkende kunstgrasleveranciers en –aannemers’, zal de komende maanden met [bedrijf] verwerkingsfaciliteit voor verwerking van de Nederlandse kunstgrasvelden openen. De verwachting is dat de kunstgrasrollen op termijn bij deze faciliteit kunnen worden verwerkt, zo heeft verzoeker betoogd.
4. Verweerder heeft toen gesteld dat het Deense bedrijf [bedrijf] gelegenheid en bereidheid heeft om binnen enkele weken na totstandkoming van een opdracht daartoe, de kunstgrasrollen in te nemen en te verwerken. Voor het exporteren van de kunstgrasrollen is wel toestemming nodig van de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport in kader van de Europese Verordening inzake Overbrenging van Afvalstoffen (EVOA). De doorlooptijd van een aanvraag daarvoor zal circa 4 maanden bedragen. In dit licht heeft verweerder verzocht een begunstigingstermijn te bepalen van vijf maanden na datum van de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. Verweerder zal in die tijd onderzoeken of legale opslag niet toch binnen Nederland mogelijk is, zo heeft hij gesteld.
5. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 1 februari 2019 de begunstigingstermijn verlengd tot 1 juli 2019. Verzoeker kan in de tussentijd contact opnemen met het [bedrijf] en de Alliantie om te onderzoeken of verwerking in Nederland op korte termijn mogelijk is. Verder kan contact worden opgenomen met [bedrijf] in Denemarken om na te gaan of op korte termijn de kunstgrasrollen daar verwerkt kunnen worden. Ook zal verzoeker alvast toestemming kunnen vragen aan de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport voor het exporteren van de kunstgrasrollen naar Denemarken.
Voor het geval de gegeven begunstigingstermijn niet lang genoeg zou zijn, heeft de voorzieningenrechter aangegeven dat verzoeker een nieuwe verzoek om voorlopige voorziening kan doen. Bij dat verzoek kan dan worden ingegaan op de uitkomsten van het onderzoek naar de verwerking van kunstgrasrollen in Nederland, zo is overwogen.
6. Verzoeker betoogt dat de gestelde begunstigingstermijn van 1 juli 2019 volstrekt onhaalbaar is en dat de last niet uitvoerbaar is. Momenteel zijn volgens verzoeker in Nederland geen legale opslag- en/of recyclingsinrichtingen voor kunstgrasmatten operationeel. De thans in ontwikkeling zijnde initiatieven van enkele marktpartijen zullen op zijn vroegst pas in 2020 leiden tot recyclingscapaciteit in Nederland. De in voorbereiding zijnde recyclingsinrichting van de zogenaamde Kunstgrasalliantie in samenwerking met [bedrijf] heeft begin juni 2019 laten weten nog niet over de vereiste vergunning te beschikken. In eerste instantie zullen ook alleen kunstgrasmatten worden geaccepteerd van partijen binnen de Alliantie. Afvoer van kunstgrasrollen naar Denemarken kan redelijkerwijs niet van verzoeker worden verlangd, mede gelet op de hoge kosten en de milieubelasting die het vervoer van de rollen met zich brengt.
Maar zelfs indien afvoer naar [bedrijf] in Denemarken van verzoeker verlangd zou kunnen worden, dan nog is de datum van 1 juli 2019 onhaalbaar. Blijkens de e-mail van [bedrijf] van 12 juni 2019 wordt het bedrijf namelijk overspoeld door aanvragen en is verwerking in Denemarken deze zomer daarom geen realistische optie. Ook voor de door [bedrijf] in Nederland te bouwen recyclingsfabriek is nog steeds geen geschikte locatie gevonden, aldus verzoeker.
Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat [bedrijf] half maart 2019 is benaderd en dat zij nadien een offerte hebben gestuurd. Aan de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport is geen toestemming gevraagd voor export naar Denemarken omdat daarvoor eerst een contract met een verwerker moet zijn afgesloten. Verder zijn er gesprekken met een Estlandse onderneming (ASIE) gestart, hetgeen heeft geleid tot een op 28 juni 2019 gesloten overeenkomst. In die overeenkomst heeft ASIE zich verplicht een hoeveelheid Infill (het in kunstgras verwerkte zand/rubber) te kopen, om deze vervolgens door een Nederlandse onderneming te laten verwerken. Ter zitting heeft verzoeker verder meegedeeld dat [bedrijf] op 24 juni 2019 in Amsterdam aan de Santoriniweg een locatie is geopend voor de tijdelijke opslag van end-of-life kunstgrasvelden.
7. De voorzieningenrechter zal, zoals ter zitting besproken, geen gebruik maken van de mogelijkheid op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht om tegelijkertijd met de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening ook uitspraak te doen in de bodemzaak. Dit onder meer gelet op het feit dat tegen het besluit van 2 april 2019, waarbij verweerder aan [verzoeker] de last heeft opgelegd de kunstgrasrollen op het perceel [locatie] in [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden, bezwaar is gemaakt en hangende dit bezwaar een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend.
8. De voorzieningenrechter is gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verzoeker onvoldoende concreet heeft gemaakt dat zij direct na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2019 alles heeft ondernomen wat in haar mogelijkheden lag om de kunstgrasrollen op legale wijze te verwijderen.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat niet is gebleken van in februari 2019 ondernomen acties. De met ASIE recent afgesloten overeenkomst concretiseert verder nog onvoldoende dat daadwerkelijk kunstgrasrollen verwijderd gaan worden. Ook in de mededeling van verzoeker dat het mogelijk is dat vanaf 24 juni 2019 tijdelijk oud kunstgras kan worden opgeslagen aan de Santoriniweg in Amsterdam ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om de begunstigingsperiode nogmaals met enige maanden te verlengen, zoals verzocht. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd geraakt dat bij een dergelijke verlenging wel aan de last onder dwangsom zal zijn voldaan. Daarbij speelt een rol dat verzoeker op de expliciete vraag van de voorzieningenrechter welke begunstigingstermijn in haar ogen dan vastgesteld zou moeten worden, eerst heeft gesteld mei 2020 en ten slotte zes weken na de uitspraak op het beroep. Dat vindt de voorzieningenrechter te onbepaald.
Van belang is ook dat verzoeker eerst op 19 juni 2019, derhalve zeer kort voor het verstrijken van de periode tot 1 juli 2019, een nieuw verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. Als verzoeker op enig moment tussen 1 februari 2019 en 19 juni 2019 had kunnen zien aankomen dat zij wederom niet aan de begunstigingstermijn zou kunnen voldoen, had het voor de hand gelegen om eerder een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen om de begunstigingstermijn verder te verlengen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van C. Kuiper, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.