ECLI:NL:RBGEL:2019:310

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 77
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van motivering bij arbeidsvermogen en medische indicatie in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 29 januari 2019, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, vertegenwoordigd door haar curator, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake haar arbeidsvermogen. De rechtbank oordeelde dat het UWV in eerdere besluiten onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres geen arbeidsvermogen zou hebben. In een tussenuitspraak van 20 september 2018 had de rechtbank het UWV de gelegenheid gegeven om de motivering te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met een rapport van verzekeringsarts E. Klompjan, waarin de medische situatie van eiseres werd toegelicht. Klompjan stelde dat eiseres, ondanks haar verstandelijke beperking (TIQ van 74), in de toekomst mogelijk arbeidsvermogen kan ontwikkelen, mits er adequate behandeling en ondersteuning plaatsvindt. De rechtbank concludeerde dat de aanvullende rapportage voldoende inzicht bood in de medische en sociale problematiek van eiseres en dat de eerdere motiveringsgebreken waren hersteld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, en bepaalde dat het UWV het griffierecht en de proceskosten van eiseres moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering in bestuursrechtelijke procedures, vooral bij complexe medische indicaties.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/77

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2019

in de zaak tussen

[naam 1] te [woonplaats 1] , eiseres,

wettelijk vertegenwoordigd door haar curator
[naam 2],
(gemachtigde: mr. M.F. van Willigen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de zitting op 29 juni 2018 verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover is vermeld in de tussenuitspraak van 20 september 2018.
Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Bij brief van 4 oktober 2018 heeft verweerder het besluit nader gemotiveerd door toezending van een rapportage van 1 oktober 2018 van verzekeringsarts bewaar en beroep E. Klompjan. Eiseres heeft hierop op 2 november 2018 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
De rechtbank heeft -samengevat weergegeven- allereerst overwogen dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Klompjan niet heeft onderbouwd dat de theorie over uitrijping van de prefrontale cortex ook in het geval van eiseres aannemelijk is. Daarnaast heeft de rechtbank de stelling dat eiseres geen bijkomende problemen heeft waardoor uitrijping niet zou kunnen plaatsvinden zonder nadere toelichting niet begrijpelijk geacht. Voor de rechtbank is onduidelijk wat de invloed is van de gedragsproblematiek, hechtingsproblematiek en depressie op deze uitrijping, een en ander in combinatie met de licht verstandelijke beperking van eiseres. Verder is de rechtbank niet duidelijk waaruit in het geval van eiseres de winst op de gebieden plannen en organiseren en resultaat van eigen handelen overzien nog te behalen valt. Ook acht de rechtbank de behandelingen van de gedragsproblematiek, hechtingsproblematiek en depressie en de resultaten die daarvan verwacht kunnen worden wat betreft verbetering van de belastbaarheid, toename van bekwaamheden en verdere ontwikkeling niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
2. De rechtbank is van oordeel dat Klompjan in het aanvullende rapport van 1 oktober 2018 de door de rechtbank in de tussenuitspraak gesignaleerde onduidelijkheden in voldoende mate heeft opgehelderd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
3. Klompjan heeft uitgelegd dat de chromosoomafwijking 3q29 die eiseres heeft een aanlegstoornis is, en dat deze diagnose net als bijvoorbeeld het syndroom van Down, niet verandert. De beperkingen zijn als het ware ‘ingebouwd’. Deze diagnose veroorzaakt bij eiseres de verstandelijke handicap. Eiseres heeft een TIQ van 74.
Klompjan heeft voorts toegelicht dat bij adolescenten sprake is van een vertraagde doorgroei van de hersenen. Met name het deel dat boven de ogen ligt groeit verder uit tot aan het vierentwintigste levensjaar. Met dit hersendeel wordt bewust nagedacht. Met dit deel kan een mens vooruit denken, plannen, organiseren, oorzaak en gevolg begrijpen. Ook bij eiseres zal zich deze groei voordoen. Dit is een normale ontwikkeling en deze wordt alleen beïnvloed door ernstige medische obstakels zoals een te kleine schedel of een waterhoofd en dat is bij eiseres niet het geval. Omdat eiseres deze ontwikkeling nog zal doormaken verwacht Klompjan groei in met name vooruit denken en in het leggen van verbanden tussen oorzaak en gevolg. Eiseres zal beter de consequenties gaan begrijpen van haar gedrag. Het gedrag zal verbeteren. Bij een meisje van 19 jaar oud met een TIQ van 70 kan het IQ verbeteren door het meer uitgroeien van de hersenen tot misschien wel 90.
4. De rechtbank is van oordeel Klompjan voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiseres behoudens de verstandelijke beperking geen interne problemen heeft waardoor uitrijping van de prefrontale cortex niet kan plaatsvinden. Ook heeft Klompjan voldoende gemotiveerd in het geval van eiseres aannemelijk is dat door de uitrijping de belastbaarheid op de gebieden vooruit denken en resultaat van eigen handelen overzien zal toenemen.
5. Klompjan heeft in de aanvullende rapportage voorts beschreven dat boven een TIQ van 55 arbeidsvermogen wordt geacht te bestaan, maar dat bijkomende factoren maken dat eiseres (met een TIQ van 74) nu nog geen arbeidsvermogen heeft. Klompjan heeft toegelicht dat dit te wijten is aan de bijkomede hechtingsproblematiek, gedragsproblematiek en depressie. De hechtingsstoornis van eiseres houdt in, zo heeft Klompjan uitgelegd, dat eiseres door haar verwaarlozende opvoeding niet goed in staat is te hechten (dus ook: behandelaars te vertrouwen). Hierin is verbetering te verwachten door dagbehandeling, maar ook door een tijd stabiliteit in het leven. De gedragsproblematiek van eiseres kan ook verbeteren. Hierin is verbetering te verwachten door dagbehandeling, een stabiele woonomgeving, betrouwbare en niet wisselende hulpverleners en een consequente structurerende woonomgeving. Depressie kan verbeteren zowel spontaan als door medicatie met antidepressiva.
Klompjan heeft uitgelegd dat er verschillende soorten dagbehandeling zijn. De rechtbank begrijpt dat Klompjan heeft beoogd aan te geven dat de vorm van dagbehandeling die voor eiseres passend is een intensieve psychiatrische behandeling betreft welke wordt gegeven bij mensen van 18 jaar en ouder. Klompjan heeft uitgelegd dat bij deze behandeling therapeuten de ouderrol op zich nemen. Het kan gezien worden als een ‘heropvoeding’ waarbij eerdere, foute gedachten kunnen worden verbeterd op essentieel niveau. Vertrouwen kan worden hersteld, gedrag kan worden veranderd (bijvoorbeeld door het aanbrengen van dagstructuur en consistente regels).
Voorts heeft Klompjan aangegeven niet in te zien waarom eiseres zich niet verder zou kunnen ontwikkelen. Klompjan heeft erop gewezen dat haar ontwikkeling tot op heden ook fasen heeft laten zien en noemt in dit verband “De Hondsberg”, het van school halen van eiseres en het vervolgens bij “Dichterbij” hulp krijgen bij zaken als opstaan, eten, tanden poesten, wassen, naar dagbesteding gaan, kamer schoonhouden, mee boodschappen doen en aangaan van relaties. Er is geen sprake van een stationair beeld. Er is sprake van een beeld met vallen en opstaan, hetgeen bij deze combinatie van medische en sociale problemen geen uitzondering is.
6. De rechtbank is van oordeel dat met deze motivering de medische informatie die betrekking heeft op eiseres -ook die uit de eerdere rapportages- op voldoende wijze in perspectief kan worden geplaatst. De achtergrond waartegen de medische gegevens moeten worden bezien en de combinatie van de medische en sociale problematiek van eiseres zijn geschetst. De aangewezen behandeling is beschreven, waarbij tevens is aangegeven hoe deze behandeling kan bijdragen aan verbetering van vooruit denken, consequenties van gedrag overzien, dagstructuur, zich houden aan regels en –naar de rechtbank, gelet op de hechtingsproblematiek van eiseres inleest- het scheppen van een uitgangspositie van vertrouwen. Bij de motivering van de aannemelijkheid van ontwikkeling op deze punten heeft Klompjan de ontwikkeling die eiseres in het verleden heeft doorgemaakt betrokken.
Zonder de CIZ-indicatie expliciet te benoemen, is inhoudelijk gezien voldoende ingegaan op de componenten van de CIZ-indicatie (wonen, begeleiding, verzorging, gedragsregulering), de zwaarte en mogelijkheid tot ontwikkeling ervan. De opmerking van de coördinerend begeleidster dat taken die eiseres tijdens haar opleiding heeft uitgevoerd niet werden afgerond en door anderen werden overgenomen past in het beeld van een situatie van vallen en opstaan, zoals beschreven door Klompjan. Ook op dit punt is sprake van een inhoudelijk afdoende motivering.
7. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 4 en 6 komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder met de aanvullende rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep Klompjan erin is geslaagd het gebrek te herstellen. Voldoende is geconcretiseerd waarom niet is uit te sluiten dat eiseres in de toekomst wel over arbeidsvermogen zal kunnen beschikken, met een belastbaarheid van 4 uur per dag.
Eiseres heeft hiertegenover verder ook geen inhoudelijk andersluidende (medische) informatie ingebracht op basis waarvan de rechtbank twijfelt aan de juistheid van deze conclusie.
8. De rechtbank concludeert dan ook dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3 aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de vergoeding vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb, met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 november 2017;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 46,- aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 1.280,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 29 januari 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak alsmede tegen de tussenuitspraak van 20 september 2018 kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.