1.6Verweerder heeft de bezwaren bij besluit van 24 juli 2018 gegrond verklaard en daarbij de primaire besluiten herroepen. Verweerder overweegt dat er voor de eerste ziektedag van werknemer een nieuwe garantieverklaring is afgegeven door een andere verzekeraar, zodat eiseres niet garant staat voor de op haar verhaalde uitkeringen.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder besloten terug te komen op de eerdere beslissing van 24 juli 2018 en de bezwaren alsnog ongegrond te verklaren. Verweerder schrijft dat de beslissing van 24 juli 2018 is genomen in afwachting van de garantieverklaring van de andere verzekeraar. Nu blijkt echter dat de andere verzekeraar geen garantieverklaring heeft afgegeven maar slechts de polis van de verzekering heeft overgenomen van eiseres. Bovendien blijkt uit informatie van de Belastingdienst dat vereist is dat eiseres de door haar afgegeven garantieverklaring intrekt, wat niet is gebeurd. Omdat eiseres de garantieverklaring niet heeft ingetrokken, had zij kunnen weten dat zij onveranderd garant staat voor het eigen risico van [bedrijf]
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het haar absoluut niet duidelijk kon zijn dat het besluit van 24 juli 2018 niet juist was. In de bezwaarprocedure heeft eiseres juiste en valide informatie aangereikt ter onderbouwing van haar bezwaren. Aan verweerder komt niet de bevoegdheid toe om een eenmaal genomen rechtens onaantastbaar geworden beslissing terug te draaien. De algemene beginselen van bestuur verzetten zich hiertegen en bovendien verbiedt het ne bis in idem beginsel dat over eenzelfde zaak meerdere malen wordt geoordeeld.
4. Verweerder heeft in een verweerschrift van 4 januari 2019 nader toegelicht dat op grond van vaste rechtspraak een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft een gemaakte fout te herstellen, onder de voorwaarde dat het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel, zoals het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens verweerder is hiervan geen sprake, omdat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat het besluit niet juist was. Eiseres had immers op de hoogte kunnen zijn van het feit dat een intrekking van de garantieverklaring nodig is. Het gaat om een op herstel gerichte beslissing, zodat er geen geslaagd beroep kan worden gedaan op het ‘ne bis in idem’-beginsel.
5. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bevoegd is om met het bestreden besluit terug te komen op het rechtens onaantastbare besluit van 24 juli 2018.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit, evenals in het besluit van 24 juli 2018, heeft vermeld dat het bezwaar zich richt tegen primaire besluiten van 22 december 2017, 15 maart 2018, 11 mei 2018 en 25 mei 2018. De rechtbank gaat uit van een kennelijke verschrijving door verweerder ten aanzien van deze data. Uit de stukken blijkt onmiskenbaar dat het verhaal van de WGA-uitkering over de maand december 2017 en februari, maart en april 2018 in geschil is, en de primaire besluiten hierover door verweerder zijn genomen op 22 december 2017, 15 maart 2018, 13 april 2018 en 11 mei 2018. Bij de beoordeling van het geschil wordt hier vanuit gegaan en niet van de door verweerder in het bestreden besluit genoemde data.
7. Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan in beginsel een gemaakte fout met terugwerkende kracht herstellen. Daarvoor geldt wel dat het besluit om te herstellen niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij is onder meer van belang of de betrokkene redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en hij er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking zou worden hersteld. Bij wijze van voorbeeld van deze vaste rechtspraak noemt de rechtbank de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 januari 2019.Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook als het gaat om een rechtens onaantastbaar besluit.
8. Op grond van artikel 40, zevende lid van de Wet financiering sv (Wfsv), wordt de garantie voor onbepaalde tijd gegeven en kan de garantie door de desbetreffende bank of verzekeraar niet worden beëindigd zonder schriftelijke opzegging bij de inspecteur.
Deze voorwaarde is ook opgenomen in de door eiseres ondertekende garantieverklaring met ingang van 1 januari 2003. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres had moeten weten dat de afgifte van een garantieverklaring door een andere verzekeraar – wat daar verder ook van zij –, niet kon leiden tot beëindiging van de door haar afgegeven garantie.
9. Niet in geschil is dat eiseres de door haar afgegeven garantieverklaring niet overeenkomstig de wettelijke vereisten heeft opgezegd. Gelet hierop en gelet op wat is overwogen onder 8. is de rechtbank van oordeel dat eiseres had kunnen – zo niet moeten –
weten dat de door haar in bezwaar aan verweerder verstrekte informatie, dat zij geen garantsteller meer is voor [bedrijf], niet juist was. Om die reden had eiseres er rekening mee moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking door verweerder zou worden hersteld. Eiseres kan daarom geen geslaagd beroep doen op het rechtszekerheidsbeginsel.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om de gemaakte fout na ontdekking te herstellen door terug te komen op het besluit van 24 juli 2018. Weliswaar had verweerder ook moeten weten dat er pas sprake kon zijn van een nieuwe garantsteller als eiseres de garantverklaring schriftelijk had opgezegd en ook zou verweerder haar fout eerder hebben ontdekt als, zoals oorspronkelijk de bedoeling was, met het nemen van het besluit van 24 juli 2018 was gewacht op de toezending van de toegezegde garantieverklaring van [bedrijf]. De rechtbank acht deze omstandigheden echter niet zo zwaarwegend dat verweerder de bevoegdheid ontzegd moet worden om terug te komen op het besluit van 24 juli 2018. De rechtbank is, anders dan door eiseres is gesteld ter zitting, van oordeel dat verweerder niet te lang heeft gewacht met het terugkomen op het besluit van 24 juli 2018. Tussen dat besluit en het bestreden besluit zijn slechts vier maanden verstreken.
11. Het beroep van eiseres op het ne bis in idem beginsel faalt omdat dit beginsel, zoals blijkt uit artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van toepassing is op gevallen waarin een bestuurlijke boete is opgelegd, wat hier niet aan de orde is.
12. Eiseres heeft haar stelling ter zitting, dat zij schade heeft geleden door de gang van zaken, niet onderbouwd. De rechtbank is niet gebleken dat (een van) de (overige) algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.