3.10.De rechtbank overweegt dat uit de voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de Han de aankomende studenten op de volgende wijze heeft geïnformeerd over de problemen met de stageplekken.
1. Tijdens de open dag van de BMH-opleiding heeft de Han medegedeeld dat er problemen waren met het vinden van genoeg stageplaatsen en dat dit mogelijk studievertraging met zich kan brengen.
2. De brief van juni 2012 is naar de ingeschreven studenten gestuurd. Daarin is verwezen naar de open dag en opgemerkt dat toen is gezegd dat er een aantal onzekerheden bestaat passend bij een nieuwe opleiding. Voorts wordt daarin vermeld dat op dat moment het aantal beschikbare stageplekken een onzekerheid is, dat daaraan wordt gewerkt en dat het zich meestal binnen een paar jaar weer oplost, maar dat de schrijvers het toch belangrijk vinden dit onder de aandacht te brengen. Geschreven wordt dat dit tijdens de studiestartgesprekken nader aan de orde zou komen en dat indien er nog vragen bestaan telefonisch contact kan worden opgenomen.
3. Vanaf 28 juni 2012 is op de site van de BMH-opleiding een bericht geplaatst, waarin staat dat er problemen zijn met het vinden van genoeg stageplaatsen en dat dit mogelijk studievertraging met zich kan brengen, en waarin een persoonlijk gesprek wordt aangeboden indien meer informatie wordt gewenst.
4. In juli 2012 is aan de studenten die waren ingeloot voor de BMH-opleiding een introductiepakket gestuurd, met daarin, naast de boekenlijst en informatie over de introductie, de brief van juli 2012. Daarin staat dat de Han er van uit gaat dat de ingelote studenten reeds kennis over de studie hebben verworven op de open dag en via de website. Er wordt verder gewezen op een in ‘juli 2012’ verzonden brief, waarmee werd bedoeld de brief van juni 2012, waarin, aldus de opstellers van de brief van juli 2012, ze de ingeschreven studenten eerder al “attent maakten op de onzekerheden, passend bij een startende opleiding”. Er staat verder dat de schrijvers menen “dat jullie over een pioniersmentaliteit moeten beschikken”.
5. In augustus 2012 hebben er studiestartgesprekken plaatsgevonden met de aankomende studenten, waarin de stageplaatsenproblematiek is besproken.
6. Na de start van de opleiding hebben er ouderavonden plaatsgevonden waarin is gewezen op het risico van studievertraging.
Dat deze informatie is gegeven blijkt uit de verklaring van [Getuige 1] en de overgelegde brieven. De gegeven informatie en wijze van informeren als genoemd onder 1., 3., 4., 5. en 6. is door [Eiser sub 3] niet betwist. Ten aanzien van de onder 2. genoemde brief heeft [Eiser sub 3] weliswaar verklaard dat hij die brief bij zijn weten niet heeft ontvangen, maar hij verklaart ook dat hij meerdere mails heeft ontvangen vóór aanvang van zijn studie. [Eiser sub 3] heeft daarbij niet betwist dat de brief van juni 2012 per mail aan alle studenten is gestuurd via hetzelfde kanaal als alle andere berichten over inschrijving, die hij dus kennelijk wel heeft ontvangen. Ten aanzien van het studiestartgesprek kan op basis van de verklaringen van [Getuige 1] en [Eiser sub 3] worden aangenomen dat daarbij zijdens de Han de hoop is uitgesproken dat de stageplekproblemen voordat [Eiser sub 3] in het derde leerjaar zou komen, waarin die problemen relevant waren, zouden zijn verholpen. Dat er in die zin garanties zijn gegeven blijkt echter nergens uit en dit wordt ook weerlegt door de eerder verstrekte informatie én door de verklaring van [Getuige 1]. Dat de hoop bestaat dat de problemen zijn opgelost impliceert dat er nog steeds een risico bestaat dat dit niet het geval is. [Getuige 1] en [Eiser sub 3] verklaren verschillend over het punt of tijdens het gesprek ook het risico op studievertraging expliciet is besproken, maar de rechtbank acht, nu dit zozeer in de lijn ligt met de eerdere, hiervoor aangehaalde stukken en informatie, de verklaring van [Getuige 1] dat dit wel mede onderwerp van gesprek is geweest aannemelijk.