Uitspraak
1.De procedure
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 mei 2019, aangevuld op 16 mei 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 21 mei 2019;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 mei 2019.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, op 27 mei 2019 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, wonende te Arnhem. De verzoeker heeft de wraking van mr. J.S.W. Lucassen, kantonrechter, aangevraagd. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een brief van de rechter aan de verzoeker, waarin werd medegedeeld dat het dossier gesloten was en dat er niet meer op zijn bericht zou worden ingegaan. De verzoeker stelde dat hij door de bewindvoerder € 1.000,-- moest terugbetalen aan de belastingdienst en dat zijn klacht over de bewindvoerder niet in behandeling werd genomen omdat het bewind al was opgeheven. Hij was van mening dat de rechter niet onpartijdig was en dat hij niet goed was geïnformeerd over de procedure.
De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De wet schrijft voor dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het verzoek bekend zijn geworden en voor de uitspraak. In dit geval was het bewind van de verzoeker op 17 januari 2019 opgeheven en was de rekening en verantwoording op 13 mei 2019 door de rechter goedgekeurd. Het wrakingsverzoek werd pas op 15 mei 2019 ingediend, terwijl de lopende procedures al waren beëindigd. De wrakingskamer heeft geen concrete gronden voor wraking kunnen ontdekken en heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
De beslissing is mondeling gegeven door de voorzitter, mr. M.C. van der Mei, en de rechters mr. P.J.C. Cremers en mr. E. Schippers, in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.