ECLI:NL:RBGEL:2019:287

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
05/740226-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met zijn stiefzoons

Op 28 januari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man uit Apeldoorn, die werd beschuldigd van ontucht met zijn stiefzoons. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met twee stiefkinderen, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud waren. De feiten vonden plaats op 16 november 2017 in Apeldoorn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van de penis van zijn stiefzoon [slachtoffer 1] over diens onderbroek, maar heeft hem vrijgesproken van het betasten van de blote penis van [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van [slachtoffer 2] niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs, waardoor het bewijs voor dat specifieke feit niet wettig en overtuigend was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, inclusief een beroepsverbod voor het werken met minderjarigen, maar de rechtbank oordeelde dat een beroepsverbod niet noodzakelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak en het lage recidiverisico. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte zijn werk als [beroep] had neergelegd en inmiddels psychotherapie volgde. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar vond dat de opgelegde straf passend was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740226-18
Datum uitspraak : 28 januari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
raadsman: mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 14 januari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 november 2017 te Apeldoorn, met zijn stiefzoon [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door die [slachtoffer 1] (over diens onderbroek) aan diens penis te betasten; art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 november 2017 te Apeldoorn, met zijn stiefzoon [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door die [slachtoffer 2] aan diens (blote) penis te betasten; art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde, met dien verstande dat met betrekking tot feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van de blote penis. Wel kan bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het betasten van diens penis, over de onderbroek heen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank met uitzondering van het betasten van de blote penis van [slachtoffer 2] . Dit is niet gebeurd. Verdachte heeft enkel over en in niet in de onderbroek van [slachtoffer 2] gevoeld.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het betasten van de blote penis van [slachtoffer 2] . In het dossier bevindt zich op dit punt enkel de verklaring van [slachtoffer 2] , destijds 9 jaar. Daar staat tegenover dat verdachte alleen dit specifieke punt ontkent en hij [slachtoffer 1] enkele ogenblikken later ook niet in maar over de onderbroek heeft betast. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorzichtig moet worden omgegaan met de verklaring van [slachtoffer 2] omdat het om een jong kind gaat en deze verklaring nergens door wordt ondersteund. De verdachte zal daarom voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Voor het overige is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1]
het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] ;
de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2019.
De feiten zijn gepleegd tegen de stiefkinderen van verdachte. Hij woonde met hen en hun moeder samen. Het feit is daarom te kwalificeren als begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorende tot zijn gezin.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks16 november 2017 te Apeldoorn, met zijn stiefzoon [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een
of meerontuchtige handeling
enheeft gepleegd, door die [slachtoffer 1]
(over diens onderbroek
)aan diens penis te betasten;
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op
of omstreeks16 november 2017 te Apeldoorn, met zijn stiefzoon [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een
of meerontuchtige handeling
enheeft gepleegd, door die [slachtoffer 2] aan diens
(blote)penis te betasten;
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorende tot zijn gezin, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarde een beroepsverbod om te werken met minderjarigen. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel dan wel een geheel voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarde(n). Een beroepsverbod wordt opgenomen in het BIG-register en dat zou betekenen dat verdachte zijn praktijk als [beroep] kan sluiten, terwijl het feit in de privésfeer is begaan en verdachte op eigen initiatief inmiddels zelf al is gestopt met het behandelen van minderjarigen.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om in het vonnis een overweging op te nemen ten aanzien van de Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG), waarin opgenomen wordt dat het niet de bedoeling van de rechtbank is dat een veroordeling reden is om afgifte van een VOG te weigeren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportage door Reclassering Nederland van 21 december 2018 en het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 november 2018.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn twee stiefzoons door hen over hun onderbroek te betasten. Verdachte heeft zijn bijzondere verantwoordelijkheid als verzorger en opvoeder miskend en zijn aan deze positie verbonden overwicht misbruikt. Verdachte heeft door zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van beide slachtoffers en het gevoel van veiligheid en vertrouwen dat een kind thuis moet hebben, op grove wijze beschaamd.
Bij slachtoffers van dergelijke delicten kunnen lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname in de samenleving in hoge mate worden belemmerd. Daarnaast kan seksueel misbruik – zoals verdachte als [beroep] als geen ander had kunnen weten – een gezonde seksuele ontwikkeling in de weg staan.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat er ten tijde van de strafbare feiten bij verdachte sprake was van oplopende stress op het werk, strubbelingen in de relatie en gevoelsvervreemding. De reclassering heeft contact gehad met de psychiater van verdachte en volgens haar is er ten tijde van de verdenking geen sprake geweest van een seksuele drang, opwinding of fantasieën en zijn er geen aanwijzingen voor een parafiele stoornis, seksueel deviant gedrag of hyperseksualiteit. De relatie met de moeder van de kinderen is inmiddels (door de verweten gedragingen) beëindigd, verdachte is nooit eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking geweest en hij beseft dat hij grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond en voelt schuld en schaamte. Verdachte heeft zijn werk als [beroep] neergelegd en volgt nu zelf psychotherapie in een vrijwillig kader waarbij hij zich gemotiveerd opstelt. De kans op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag.
De reclassering adviseert om de zaak af te doen zonder reclasseringsbemoeienis maar met een beroepsverbod voor het werken met kinderen/jeugdigen. Waarom de reclassering een beroepsverbod noodzakelijk acht maar tegelijkertijd de kans op herhaling als laag inschat en adviseert om de zaak af te doen zonder reclasseringsbemoeienis, blijkt niet uit het rapport.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel of een geheel voorwaardelijke straf, zoals verzocht door de raadsman, niet aan de orde. Alles afwegend is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf niet de bijzondere voorwaarde, een beroepsverbod om met minderjarigen te werken, verbinden. Verdachte heeft een [praktijk] waarin hij uitsluitend nog meerderjarigen behandelt. De rechtbank is van oordeel dat een beroepsverbod vergaande consequenties voor verdachte kan hebben, waarbij sluiting van zijn praktijk een reëel scenario is, met het gevolg dat verdachte geen inkomsten meer heeft. Bovendien heeft verdachte dit feit niet beroepsmatig gepleegd en is onvoldoende duidelijk waarom het lage recidiverisico toch een zwaarwegend middel als een beroepsverbod rechtvaardigt in een situatie waarin artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht niet de mogelijkheid van een beroepsverbod geeft. De raadsman heeft verzocht om in het vonnis te vermelden dat een schuldigverklaring in deze zaak geen reden mag zijn om de afgifte van een VOG aan de verdachte in de toekomst te weigeren. De beslissing over de verkrijging van een VOG is echter vooreerst voorbehouden aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG), namens de Minister van Justitie en Veiligheid en niet aan de strafrechter. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in het kader van de VOG een overweging in het vonnis op te nemen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
taakstrafgedurende
160 (honderdzestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 (tachtig) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mr. E.H.T. Rademaker en
mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van E.I. van Aalst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, dienst Regionale Recherche, Team , opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017561110, gesloten op 23 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.