ECLI:NL:RBGEL:2019:2715

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
05/800090-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor overval op tankstation met bedreiging

Op 23 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een minderjarige verdachte veroordeeld voor zijn rol in een gewapende overval op een tankstation in Arnhem, gepleegd op 21 oktober 2018. De verdachte, samen met drie medeverdachten, bedreigde de aanwezige medewerkers met een mes en een nepvuurwapen. De verdachte heeft tijdens de overval de slachtoffers bedreigd en geld in een vuilniszak gestopt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 5 maanden voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 140 uur. Daarnaast is er een locatieverbod opgelegd voor het tankstation en is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gedragsproblemen en de noodzaak voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/800090-18
Datum uitspraak : 23 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1]
raadsman: mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 9 april 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 225 euro en/of 200 pakjes sigaretten (merken: Winston, Marlboro, Camel) en/of een iPhone 5, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders
- (voorzien van gezichtsbedekking) het tankstation " [benadeelde 2] " is/zijn binnengegaan en/of
- ( vanaf korte afstand) een (opgeheven) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben laten zien en/of dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp heeft/hebben voorgehouden aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( vanaf korte afstand) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond/voorgehouden en/of dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of
- daarbij meerdere malen heeft/hebben gezegd/geroepen: "Maak de kassa open" en/of "geld";
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Bekennende verdachte
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] namens het [benadeelde 2] tankstation, p. 26-27;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 28-29;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 30-32;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 oktober 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,een geldbedrag van 225 euro en
/of 200pakjes sigaretten (merken: Winston, Marlboro, Camel) en
/ofeen iPhone 5,
in elk geval enig geldbedrag en/of goed,die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden
, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken,
of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en
/ofzijn mededader(s)
-
(voorzien van gezichtsbedekking
)het tankstation " [benadeelde 2] "
is/zijn binnengegaan en
/of
-
(vanaf korte afstand
)een
(opgeheven
)mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,heeft
/hebbenlaten zien en
/ofdat mes,
althans dat scherpe en/of puntige voorwerpheeft
/hebbenvoorgehouden aan die
[slachtoffer 1] en/ofvan der [slachtoffer 2] en
/of
-
(vanaf korte afstand
) een vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en/of van der [slachtoffer 2] heeft/
hebbengetoond
/voorgehoudenen
/of dat vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft
/hebbengericht en
/of
- daarbij meerdere malen
heeft/hebben gezegd/geroepen: "Maak de kassa open" en/of "geld";
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte in verband met het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 180 uur, en daarnaast vijf maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden jeugdreclasseringstoezicht, meewerken aan behandeling door Kairos en ambulante begeleiding. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat er een locatieverbod voor het [benadeelde 2] tankstation en een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wordt opgelegd.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om het zakje bruine poeder te vernietigen en de pakjes sigaretten retour te doen naar de benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de geëiste werkstraf aanzienlijk te matigen. Er dient rekening mee te worden gehouden dat verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Ook moet rekening worden gehouden met de droom van verdachte om profvoetballer te worden. De verdediging voert geen verweer tegen de oplegging van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie als zogenoemde ‘stok achter de deur’. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden sluit de verdediging zich aan bij de eis en merkt daarnaast op dat er geen bezwaar is tegen het opleggen van een verplichting voor verdachte om onderwijs te volgen, zoals ter zitting door de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is voorgesteld. De verdediging voert geen verweer ten aanzien van het locatieverbod voor het terrein van het [benadeelde 2] tankstation. Een contactverbod met de slachtoffers of een ruimer locatieverbod heeft weinig toegevoegde waarde en is moeilijk uitvoerbaar.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit dat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, mede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals van een en ander uit de stukken en bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij is onder meer gelet op:
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia van drs. [naam] , GZ-psycholoog van 9 februari 2019;
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 5 maart 2019 (‘het strafblad’);
- het advies van de Raad van 5 april 2019.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een overval op
een [benadeelde 2] tankstation. De slachtoffers Shayenne van der [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren het einde van de dag aan het afsluiten toen er een groep van vier jongens met gezichtsbedekking naar binnen kwam. Verdachte en zijn medeverdachten wisten te voorkomen dat de deur werd afgesloten. Een medeverdachte bleef bij de deur staan en verdachte en twee anderen liepen richting de kassa. Verdachte droeg een niet van echt te onderscheiden nepvuurwapen, waarmee hij de slachtoffers heeft bedreigd door het op hen te richten. Een medeverdachte bedreigde de slachtoffers met een mes. Zij kwamen met deze wapens heel dicht in de buurt van de slachtoffers. Intussen werd er geroepen ‘maak de kassa open’ en/of ‘geld’. Verdachte en zijn medeverdachten hebben bij de overval geld, sigaretten en een telefoon buit gemaakt. Verdachte heeft een groene vuilniszak open gehouden zodat een medeverdachte daar het geld in kon stoppen. Het bewezen verklaarde is een zeer ernstig feit dat de rechtbank verdachte zwaar aanrekent. Er is een uiterst bedreigende situatie ontstaan waarbij de slachtoffers voor hun leven hebben gevreesd. De overval heeft tot op de dag van vandaag veel impact op het leven van de slachtoffers, zoals blijkt uit de slachtofferverklaringen. Beide slachtoffers hebben last (gehad) van angsten, stress en concentratieverlies. Naast de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachten direct leed bij de slachtoffers hebben toegebracht, leiden dit soort delicten tot angstgevoelens in de maatschappij.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 5 maart 2019 (‘strafblad’) volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Over de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte volgt uit het psychologisch onderzoek van Pro Justitia dat er zorgen zijn over zijn schoolgang, gedragsproblemen en over de zogenoemde ‘oppositionele houding’ van verdachte. Verdachte is gevoelig voor hoe hij wordt benaderd en hij voelt zich snel gediscrimineerd. Ook hebben ingrijpende gebeurtenissen in zijn familie lange tijd invloed gehad op zijn functioneren. Verdachte is druk en betrokken met de zorg voor zijn familie. Dit past bij zijn cultuur. Zijn assertiviteit is hierdoor mogelijk minder goed ontwikkeld. Verder komt uit het onderzoek naar voren dat verdachte de neiging heeft om zijn gedrag te rechtvaardigen en de schuld buiten zichzelf te leggen. Dat wordt ‘externaliseren’ genoemd. Omdat verdachte niet wil praten over het delict kunnen de onderzoekers geen uitspraak doen over de mate van toerekenbaarheid. Op basis van de SAVRY (Structured Assessment of Violence Risk in Youth) wordt de kans op herhaling als gering ingeschat. Op basis van de SAPROF (Structured Assessment of Protective Factors) wordt geconcludeerd dat er in redelijke mate sprake is van beschermende factoren wat het recidiverisico verlaagt. De psycholoog schat in dat nadere interventie/ hulpverlening waardevol kan zijn voor verdachte. Voor de schoolgang kan inmenging/ bemiddeling vanuit het project OWRS (Onderwijs aan Roma- een Sintikinderen) van Stichting Pas ondersteunend zijn. Daarnaast is individuele ambulante behandeling passend die zich richt op de balans tussen naastenliefde en assertiviteit, problemen met de gewetensontwikkeling en eventueel rouwverwerking. Een instelling als ZorgPlus of Kairos wordt hiervoor passend geacht.
Uit het raadsrapport volgt dat verdachte inmiddels is aangemeld voor AM Support, waarbij hij door middel van sport leert om voor zichzelf op te komen. Daarnaast is met de jeugdreclasseringsmedewerker afgesproken dat verdachte bij Kairos wordt aangemeld. De Raad adviseert de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde medewerking verlenen aan behandeling bij Kairos, dan wel een soortgelijke instelling.
Ter zitting heeft de jeugdreclassering naar voren gebracht dat een verplichting tot het volgen van onderwijs, en ambulante begeleiding als bijzondere voorwaarden worden gemist in het advies van de Raad. De Raad past haar advies daarop ter zitting aan in dien zin dat zij ermee instemt deze bijzondere voorwaarden toe te voegen.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit het psychologisch rapport en van de Raad. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten en het recidiverisico. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat verdachte een first offender is. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte tijdens de overval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich had waarmee hij de slachtoffers heeft bedreigd. Zijn rol tijdens de overval was hiermee groot. Daarnaast weegt de rechtbank in strafverzwarende zin de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers mee.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur en daarnaast een forse werkstraf op zijn plaats. Alles afwegend komt de rechtbank tot oplegging van 5 maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een werkstraf van 140 uur. Van de werkstraf zal de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, worden afgetrokken. De rechtbank volgt het ter zitting aangepaste advies van de Raad ten aanzien van de oplegging van de (bijzondere) voorwaarden. De rechtbank acht het van belang dat verdachte wordt begeleid en dat er ambulante behandeling wordt ingezet voor onder andere zijn assertiviteit en gewetensontwikkeling, mede omdat verdachte heeft verklaard dat hij onder druk is gezet om de overval te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat een locatieverbod voor het terrein van het [benadeelde 2] tankstation ( [adres 2] ) op zijn plaats is en zal dit dan ook opleggen als bijzondere voorwaarde. Door oplegging van dit locatieverbod worden de slachtoffers tijdens hun werk niet met verdachte geconfronteerd. De rechtbank beperkt het locatieverbod tot het terrein van het tankstation omdat dit voldoende waarborgen biedt voor de slachtoffers en het anders te ingrijpend is voor verdachte omdat hij in de buurt woont. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast het locatieverbod ook nog een contactverbod met de slachtoffers op te leggen. Het feit is immers niet persoonlijk gericht tegen de slachtoffers maar heeft te maken met hun werk. Daarnaast wonen slachtoffers niet in de buurt van verdachte en lopen zij daarom weinig kans om verdachte tegen te komen. Door middel van het locatieverbod voor het [benadeelde 2] tankstation is voldoende gewaarborgd dat de slachtoffers niet meer in contact komen met verdachte.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen pakjes sigaretten (twee pakjes Winston, één pakje Camel, één pakje Marlboro) oordeelt de rechtbank dat dit aan aangever [benadeelde 1] / [benadeelde 2] zal moeten worden teruggegeven.
Ten aanzien van het in beslag genomen zakje bruine poeder oordeelt de rechtbank dat deze retour kan naar de rechthebbende. Verbeurdverklaring is niet aan de orde omdat niet duidelijk is geworden of het bruine poeder met onderhavig strafbaar feit te maken heeft. Ook onttrekking aan het verkeer is niet mogelijk omdat niet vast staat of aan de eisen hiervoor is voldaan.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Zij vordert een bedrag van € 4.012,24 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit:
- materiële schade € 1.012,22 (reiskosten [traject 1] , reiskosten [traject 2] , gederfde inkomsten);
- immateriële schade € 3.000,00.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Hij vordert een bedrag van € 2.902,60, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit:
- materiële schade € 402,60 (reiskosten gesprek SHN Zutphen, gederfde inkomsten);
- immateriële schade € 2.500,00;
Daarnaast vordert de benadeelde [slachtoffer 1] nog € 10,64 aan proceskosten, als reiskosten voor het bijwonen van de strafzitting. Ter zitting heeft hij bevestigd dat het gesprek met de officier van justitie op 4 april 2019 niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank beschouwt de vordering van reiskosten ter zake dan ook als ingetrokken.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Na nadere toelichting ter zitting wordt gevorderd een bedrag van € 3.407,50 met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel bestaande uit materiële schade (kosten Securitas, iPhone, kosten inzet extra personeel, kosten voor de weggenomen sigaretten en het geld uit de kassa minus het door de verzekering vergoede bedrag).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel (vervangende hechtenis 16 dagen).
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen (na intrekking) met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel (vervangende hechtenis 12 dagen).
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2] op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.408,35 met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel (vervangende hechtenis 14 dagen). De officier van justitie heeft bij bepaling van dat bedrag in aanmerking genomen dat de kosten voor de weggenomen sigaretten en het geld uit de kassa door de verzekering zijn vergoed maar dat de benadeelde partij wel het eigen risico heeft betaald.
De officier van justitie heeft daarnaast verzocht te bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor alle vorderingen tezamen met zijn mededaders.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze ten aanzien van de reiskosten en de gederfde inkomsten onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering ten aanzien van deze punten daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade wordt verzocht de uitkering van het schadefonds in mindering te brengen op het gevorderde en de vordering voor het overige af te wijzen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de gederfde inkomsten onvoldoende is onderbouwd en dat daarom niet-ontvankelijkheid dient te volgen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd en dient te worden gematigd.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het gevorderde eigen risico. Het veiligstellen van de camerabeelden staat niet in rechtstreeks verband tot het strafbare feit. De kosten voor inzet van extra personeel zijn onvoldoende onderbouwd, het rechtstreeks verband ontbreekt.
Ten aanzien van alle vorderingen stelt de verdediging dat hoofdelijke aansprakelijkheid onwenselijk is omdat dit tot veel gedoe onderling zal leiden.
Beoordeling door de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
De rechtbank zal de schade die betrekking heeft op de reiskosten van [traject 1] en van [traject 2] toewijzen.
De reiskosten naar [plaats 1] betreffen de bezoeken aan de psycholoog. Uit de vordering blijkt uit de brief van BAS van 14 maart 2019 voldoende dat de benadeelde is doorverwezen naar een GZ-psycholoog in verband met een posttraumatische stressstoornis en dat zij hiervoor wordt behandeld. De rechtbank stelt, gelet op de woonplaats van benadeelde en het bezoekadres van BAS, vast dat benadeelde hiervoor reiskosten heeft gemaakt. Ook is voldoende gesteld dat deze kosten in rechtstreeks verband staan tot het strafbare feit. Een nadere onderbouwing is niet noodzakelijk, nu het hier gaat om gereden (auto)kilometers en het gebruikelijk is om hiervoor een forfaitair bedrag te vorderen.
De reiskosten naar [plaats 2] zijn gevorderd omdat benadeelde in verband met stressverschijnselen na de overval drie weken bij haar ouders heeft verbleven. Zij moest wel naar haar opleiding in [plaats 3] reizen, waardoor zij reiskosten heeft gemaakt. De rechtbank acht het voorstelbaar dat benadeelde na de overval voor een beperkte periode veiligheid zocht en daarom enkele weken bij haar ouders heeft verbleven. De benadeelde heeft voldoende toegelicht hoe zij zich de weken na de overval voelde en waarom zij ervoor heeft gekozen om deze periode bij haar ouders te verblijven. Het rechtstreeks verband met het strafbare feit is dan ook voldoende gesteld. Een nadere onderbouwing is niet noodzakelijk, nu het ook hier gaat om gereden (auto)kilometers en het gebruikelijk is om hiervoor een forfaitair bedrag te vorderen.
De rechtbank zal de schade die betrekking heeft op de gederfde inkomsten ook toewijzen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en voldoende onderbouwd. Ook stelt de rechtbank vast dat deze kosten voortvloeien uit de aard van het delict. Benadeelde is tijdens haar werkzaamheden overvallen. Het is begrijpelijk dat ze deze werkplek na de overval een aantal weken wilde vermijden. Benadeelde heeft voldoende gesteld dat de overval een grote impact op haar heeft gehad. Dat zij een aantal weken niet kon werken en dus inkomsten derfde is daarmee voldoende onderbouwd.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Zij heeft van het Schadefonds Geweldsmisdrijven een uitkering gehad van € 2.500,00.
De verdediging heeft verzocht de uitkering van het schadefonds in mindering te brengen op de gevorderde immateriële schade. De rechtbank overweegt dat de tegemoetkoming van het Schadefonds een voorwaardelijk karakter heeft. Op grond van de wetgeschiedenis van artikel 6 van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven hoeft deze tegemoetkoming niet in mindering te worden gebracht op het toe te wijzen schadebedrag. In deze zaak is die uitkering dus irrelevant.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen. De benadeelde is tijdens haar werkzaamheden in een tankstation door vier jongens met gezichtsbedekking overvallen. Zij heeft tijdens de overval daadwerkelijk voor haar leven gevreesd en is bedreigd met een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank overweegt dat de benadeelde voldoende heeft gesteld dat de overval grote impact heeft gehad op haar leven. Er is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, ze is nog steeds angstig en ze wordt tot op heden behandeld door een psycholoog.
Gelet op vergelijkbare zaken begroot de rechtbank het geleden bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,00. De rest van de immateriële vordering wordt afgewezen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente van de benadeelde partij is ten aanzien van de immateriële schade toewijsbaar vanaf 21 oktober 2018, de datum van het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de reiskosten en de gederfde inkomsten kan de rechtbank niet precies vaststellen op welke data deze schade is geleden. Om die reden zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 2 april 2019.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank zal de schade die betrekking heeft op de gederfde inkomsten toewijzen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en voldoende onderbouwd. Ook stelt de rechtbank vast dat deze kosten voortvloeien uit de aard van het delict. Benadeelde is tijdens zijn werkzaamheden overvallen. De benadeelde heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij na de overval niet meer in Arnhem heeft gewerkt en dat hij daardoor minder uren kon werken. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat de benadeelde het tankstation in Arnhem in de periode na de overval wilde vermijden. Dat hij ten gevolge van de overval een aantal weken minder kon werken en dus inkomsten derfde, is daarmee voldoende onderbouwd.
Tegen de gevorderde reiskosten voor het gesprek met slachtofferhulp is geen verweer gevoerd. De rechtbank acht de vordering voor deze kosten redelijk en zal deze kosten dan ook toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade gevorderd.
De verdediging heeft verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen. De benadeelde is tijdens zijn werkzaamheden in een tankstation door vier jongens met gezichtsbedekking overvallen. Hij heeft tijdens de overval daadwerkelijk voor zijn leven gevreesd en is bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp die door een medeverdachte op hem is gericht. Na de overval heeft de benadeelde een periode slecht geslapen, ook had hij veel moeite om zich te concentreren. Daarnaast heeft hij veel last gehad van stress, stemmingswisselingen en herbelevingen. De rechtbank overweegt gelet op het voorgaande dat de overval veel impact heeft gehad op het leven van de benadeelde.
Gelet op vergelijkbare zaken begroot de rechtbank het geleden bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,00.
Proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten voor de terechtzitting op 9 april 2019 is geen verweer gevoerd. De rechtbank acht de vordering voor deze kosten redelijk en zal deze kosten dan ook toewijzen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente van de benadeelde partij is ten aanzien van de immateriële schade toewijsbaar vanaf 21 oktober 2018, de datum van het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de gederfde inkomsten en de reiskosten voor het gesprek met slachtofferhulp kan de rechtbank niet precies vaststellen op welke data deze schade is geleden. Om die reden zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 30 maart 2019. Ten aanzien van de proceskosten is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de datum van de terechtzitting, te weten 9 april 2019.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Ter zitting is besproken dat de weggenomen sigaretten en het geld zijn vergoed door de verzekeraar. De benadeelde heeft wel het eigen risico van € 500 moeten betalen. De verdediging heeft zich ten aanzien van dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht de vordering voor het eigen risico redelijk en zal deze schadepost dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de vordering voor het wegnemen van de mobiele telefoon is geen verweer gevoerd. Dat er een mobiele telefoon is weggenomen en wat deze mobiele telefoon heeft gekost is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen.
De benadeelde partij heeft de vordering met betrekking tot de kosten voor het veilig stellen van de beelden van de overval ter zitting nader toegelicht. Deze kosten zijn gemaakt omdat er zoveel beelden moesten worden veiliggesteld dat het systeem vastliep. Op de factuur staat ook ‘service uren’ en geen ‘onderhoud’. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de gemaakte kosten voor het veiligstellen van de camerabeelden in rechtstreeks verband staan tot het strafbare feit omdat het hier gaat om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en voldoende zijn onderbouwd door benadeelde. De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de kosten voor het inzetten van extra personeel heeft de benadeelde gesteld dat deze kosten zijn gemaakt om het vertrouwen van het personeel terug te winnen. De rechtbank overweegt dat het inzetten van extra personeel een eigen keuze is geweest van de benadeelde. Uit de vordering komt naar voren dat er een jaar voor onderhavig feit ook een overval heeft plaatsgevonden in het tankstation. De rechtbank leidt hieruit af dat het inzetten van het extra personeel ook daarop terug te voeren is en bovendien mede ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten in de toekomst is. De rechtbank oordeelt dat er gelet op het voorgaande onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat deze kosten in rechtstreeks verband staan tot het onderhavige strafbare feit. De rechtbank zal deze schadepost dan ook afwijzen.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de kosten voor het veiligstellen van de beelden door Securitas is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 15 november 2018, de datum waarop de benadeelde Securitas heeft betaald. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het eigen risico en de telefoon kan de rechtbank niet vaststellen op welke data deze schade is geleden. Om die reden zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 26 maart 2019.
Ten aanzien van alle vorderingen
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De verdediging stelt dat het bedrag van de vordering moet worden verdeeld over verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van medeplegen waardoor verdachte en de medeverdachten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de schade. Er is sprake geweest van een samenwerkingsverband, waarin iedereen verantwoordelijk is voor het geheel. Op grond van artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek is hoofdelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen dan de hoofdregel. Dit is ook ter bescherming van de benadeelde partij(en). De rechtbank zal bovenstaande vorderingen dan ook hoofdelijk toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding tot het opleggen van vervangende jeugddetentie ter zake deze maatregel.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
- het verrichten van een werkstraf gedurende 140 (honderdveertig) uren
bepaaltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
bepaaltdat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid;
bepaaltvoorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken;
beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten
60 (zestig) uren, zijnde 30 (dertig) dagen hechtenis.
- een jeugddetentie voor de duur van 5 (vijf) maanden
bepaaltdat deze jeugddetentie in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van
2 (twee) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarennavolgende voorwaarden niet is nagekomen:
stelt als algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd van twee jaar onder behandeling zal stellen van Kairos, dan wel een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
  • gedurende de proeftijd van twee jaar meewerkt aan ambulante begeleiding van het AM support team;
  • gedurende de proeftijd van twee jaar onderwijs zal volgen;
  • zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet zal bevinden op het terrein van het [benadeelde 2] tankstation aan [adres 2] ;
waarbij aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Amsterdam, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt als voorwaarden op dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
heft ophet (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag:
beveeltde teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten vier pakjes sigaretten (twee pakjes Winston, één pakje Camel, één pakje Marlboro), aan de rechthebbende [benadeelde 2]
beveeltde teruggave van het in beslag genomen zakje bruine poeder aan de rechthebbende.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van de
materiële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2]tot een bedrag van
€ 1.012,22 (duizend twaalf euro en tweeëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van
immateriële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2]tot een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
-
wijstde vordering ter zake van immateriële schade van de benadeelde partij voor het overige
af;
- legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 3.512,22 (drieduizend vijfhonderdtwaalf euro en tweeëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 21 oktober 2018 voor een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro);
-2 april 2019 voor een bedrag van
€ 1.012,22 (duizend twaalf euro en tweeëntwintig cent);
tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van de
materiële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]tot een bedrag van
€ 402,60 (vierhonderdtwee euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van
immateriële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]tot een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van de
kosten van het gedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]tot een bedrag van
€ 10,64 (tien euro en vierenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding voor het overige en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 2.913,24 (negenentwintighonderddertien euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 21 oktober 2018 voor een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro);
-30 maart 2019 voor een bedrag van
€ 402,60 (vierhonderdtwee euro en zestig cent);
-9 april 2019 voor een bedrag van
€ 10,64 (tien euro en vierenzestig cent);
tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van de
materiële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 2]tot een bedrag van
€ 932,50 (negenhonderdtweeëndertig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 15 november 2018 voor een bedrag van
332,50 (driehonderdtweeëndertig euro en vijftig cent);
- 26 maart 2019 voor een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro);
tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
-
wijstde vordering ter zake van materiële schade van de benadeelde partij voor het overige
af;
- legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag
te betalen van € 932,50 (negenhonderdtweeëndertig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 15 november 2018 voor een bedrag van
332,50 (driehonderdtweeëndertig euro en vijftig cent);
- 26 maart 2019 voor een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro);
tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter), tevens kinderrechter, mr. A.M.F. Geerling en mr. E. de Boer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van de Vendel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] , inspecteur van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2018545735, gesloten op 7 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.