ECLI:NL:RBGEL:2019:2709

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
NL18.11973
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake overeenkomst van opdracht en betalingsverplichtingen tussen zorgaanbieder en zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 mei 2019 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen Suz & So B.V. en Zorggroep Kans B.V. over de uitvoering van een overeenkomst van opdracht. Suz & So, een zorgaanbieder die dagbesteding biedt aan mensen met een verstandelijke beperking, vordert betaling van onbetaalde facturen van Zorggroep Kans, die als zorginstelling cliënten begeleidt. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 20 februari 2019 en de rechtbank heeft de feiten en de rechtsverhouding tussen partijen uitvoerig besproken. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst tussen Suz & So en Zorggroep Kans niet rechtsgeldig tussentijds is opgezegd door Zorggroep Kans, waardoor de betalingsverplichtingen van Zorggroep Kans aan Suz & So in stand blijven. De rechtbank heeft Suz & So in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de geleverde dagbesteding aan cliënten en de bijbehorende facturen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de vergoeding voor de geleverde dagbesteding moet worden vastgesteld, waarbij de rechtbank de partijen heeft aangespoord om hun stellingen en bewijsvoering verder te onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en zal op een later moment worden voortgezet.

Uitspraak

vonnis

_________________________________________________________________ _

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL18.11973
Vonnis van 22 mei 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUZ & SO B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna te noemen: Suz & So,
advocaat D. Becht te Dordrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZORGGROEP KANS B.V.,
gevestigd te Arnhem,
verweerster op de vordering,
eiseres van de tegenvordering,
hierna te noemen: ZGK,
advocaat J.J.L. Joseph.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het oproepingsbericht met de daarbij behorende producties
- het verweerschrift met tegenvorderingen en de daarbij behorende producties
- het verweerschrift inzake tegenvorderingen en de daarbij behorende producties
- de mondelinge behandeling van 20 februari 2019
- het bericht van de rechtbank van 20 februari 2019
- de berichten van de gemachtigden van partijen van 28 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Suz & So biedt dagbesteding aan waaronder activiteitenbegeleiding en persoonlijke begeleiding aan mensen met een verstandelijke beperking. Quercus B.V. en R.H. Groep zijn alleen/zelfstandig bevoegde bestuurders van Suz & So. [Mevrouw H] is op haar beurt enig bestuurder van R.H. Groep.
2.2.
[Mevrouw H] voert tevens de eenmanszaak [eenmanszaak H] , welke onderneming advisering verricht op het gebied van management en bedrijfsvoering.
2.3.
ZGK is een zorginstelling die begeleiding en huisvesting biedt aan (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking en aan cliënten met psychiatrische stoornissen en daarmee samenhangende gedragsproblematiek, alsmede ambulante begeleiding aan mensen met een verstandelijke beperking en/of psychiatrische ziektebeeld en een forensische titel. Mevrouw [bestuurder ZGK] is enig bestuurder van ZGK.
2.4.
[eenmanszaak H] en ZGK hebben op 10 december 2014 een overeenkomst gesloten, zoals neergelegd in een contract van die datum, waarbij [eenmanszaak H] , in de persoon van [Mevrouw H] , werkzaamheden verricht voor ZGK, waaronder het fungeren als financieel en operationeel manager en het regelen van de financiële zaken op het gebied van WMO en PGB.
2.5.
In deze overeenkomst is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende opgenomen.
Artikel 4 Looptijd
(…)
4. Partijen zijn gerechtigd deze overeenkomst per direct te beëindigen en/of hun verplichtingen uit deze overeenkomst per direct op te schorten, indien zich hiertoe een dringende reden voordoet welke deze maatregel rechtvaardigt. Hiervan is volgens partijen in ieder geval sprake indien, de andere partij:
(…)
[d] ondanks sommatie de verplichtingen uit deze overeenkomst niet (voldoende) nakomt, dan wel er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de andere partij deze verplichtingen niet na zal komen;
(…)”
2.6.
De overeenkomst tussen [eenmanszaak H] en ZGK is op 9 oktober 2017 geëindigd.
2.7.
[eenmanszaak H] heeft voor het verrichten van de werkzaamheden in de periode 1 september 2017 tot en met 9 oktober 2017 twee facturen aan ZGK verstuurd met een totaalbedrag van € 6.697,35. ZGK heeft deze facturen niet betaald, ook niet na daartoe te zijn aangemaand.
2.8.
Op 18 mei 2018 heeft [eenmanszaak H] haar vordering op ZGK gecedeerd aan Suz & So.
2.9.
Suz & So en ZGK hebben op 28 juli 2017 een overeenkomst gesloten, zoals neergelegd in een schriftelijk contract van die datum, waarbij Suz & So, als opdrachtnemer, dagbesteding verleent aan daartoe geïndiceerde cliënten van ZGK, de opdrachtgever. De overeenkomst is aangegaan voor een periode van vijf maanden, van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017.
2.10.
In deze overeenkomst is, voor zover in deze zaak van belang, het volgende opgenomen:
“(…) Partijen (…)
NEMEN HET VOLGENDE IN AANMERKING:
(…)
(D) Opdrachtgever wil in het kader van de samenwerking met Opdrachtnemer de uitvoering van Dagbesteding in de Regio Arnhem voor de duur van 5 maanden in onder aanneming uitbesteden aan Opdrachtnemer, tot 31-12-2017. Tevens wenst Opdrachtgever voode uitvoering van voornoemde Productieafspraken met het zorgkantoor gebruik te maken van de diensten van Opdrachtnemer.
(E) Partijen willen hun afspraken in het kader van deze onder aanneming vastleggen met een proefperiode van 2 maanden, waarna beide partijen evalueren
PARTIJEN KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

1.Onderaanneming

1.1
Opdrachtnemer verplicht zich om gedurende de looptijd van deze overeenkomst (“Looptijd”) in onderaanneming:
1.1.1
Het leveren van dagbesteding, (de“Uitbestede Zorg”) ten behoeve van de cliënten van Opdrachtgever die gedurende de Looptijd aanspraak maken op deze zorg/ voor deze zorg geïndiceerd zijn, deze zorg uit te voeren voor Opdrachtgever.
1.2 (…)
Meer in het bijzonder is Opdrachtnemer gehouden om alle Cliënten die zich tot Opdrachtgever wenden met een behoefte aan dagbesteding te begeleiden, tenzij deze begeleiding redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd.
(…)

2.Kwaliteit

2.1
Opdrachtnemer staat er jegens Opdrachtgever voor in dat zij de verplichtingen nakomt die de WLZ/WMO, de ter uitvoering van de WLZ/WMO door het Zorgkantoor/Gemeente(n) vastgestelde contractuele eisen stelt en staat er jegens Opdrachtgever voor in dat zij de Cliënten goede dagbesteding biedt.
2.2
Opdrachtnemer draagt er zorg voor dat haar personeel voldoende gekwalificeerd is en blijft.
2.3
Opdrachtnemer draagt er zorg voor dat haar medewerkers beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) die niet ouder is dan 3 jaar.
2.4
Opdrachtnemer draagt er zorg voor dat de ruimten waarin zij de Dagbesteding verleent, voldoen aan de daaraan door de overheid te stellen eisen van bouwkundige kwaliteit en haar in staat stellen kwalitatief goede dagbesteding te verlenen.
(…)
3 Cliënten en begeleidingsplan dagbesteding
3.1
Ter uitvoering van de zorgovereenkomst stelt Opdrachtnemer een begeleidingsplan op dat ziet op de aan de Cliënten te verlenen dagbesteding (“Begeleidingsplan”). (…)
(…)

4.Vergoeding en betaling

WMO en WLZ
4.1
Opdrachtgever betaalt aan Opdrachtnemer als vergoeding voor de door haar op grond van deze overeenkomst geleverde Uitbestede Zorg, de volledige vergoeding(en) die zij op grond van de overeenkomst met de Gemeente(n) en Zorgkantoor voor het leveren van de Uitbestede Zorg ontvangt, minus de kosten die zij zelf naar redelijkheid maakt in verband daarmee (i.e. management kosten, afhandelingskosten, administratiekosten, advieskosten e.d.( (de“Vergoeding”). Bovenvermelde kosten zijn door opdrachtgever en opdrachtnemer gesteld op 50% van de volledige vergoeding die opdrachtgever op grond van de overeenkomst met de Gemeente(n) en zorgkantoor voor het leveren van de Uitbestede Zorg ontvangt. De betaling geschiedt per maand achteraf, met uitzondering van de cliënten die elders de dagbesteding afnemen.
(…)
4.4
Ten behoeve van de controle op de verrichte Uitbestede Zorg en – daarmee de rechtmatigheid van de betaalde Vergoeding – houdt Opdrachtnemer een registratie bij van de verleende dagbesteding. Registratie vindt plaats conform de landelijke richtlijnen en de per Gemeente opgelegde criteria.
(…)

6.Aansprakelijkheid, verzekering en vrijwaring

6.1
Partijen verbinden zich de in deze onderaannemingsovereenkomst opgenomen verplichtingen tijdig en in overeenstemming met de aard en inhoud van deze overeenkomst na te komen. Indien een Partij daarmee in gebreke blijft, zal de ander hem daar schriftelijk over informeren en een termijn stellen om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.
(…)
Aanvang en duur
6.5
Deze overeenkomst vangt aan op 1-8-2017 en is aangegaan voor de bepaalde tijd van 5 maanden. Zij eindigt derhalve van rechtswege op 31-12-2017.
6.6
Tussentijdse opzegging is niet mogelijk, behalve na de proefperiode van 2 maanden.
(…)
6.9
Ieder van Partijen kan voorts deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen indien:
6.9.1
de andere Partij enige wezenlijke verplichting uit hoofde daarvan – ondanks schriftelijke sommatie – niet, althans niet binnen de overeengekomen of –als geen termijn is overeengekomen – een redelijke termijn nakomt;
(…)”
2.11.
De proefperiode liep van 1 augustus 2017 tot 1 oktober 2017. De evaluatie van deze proefperiode heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2017.
2.12.
[Mevrouw H] en [bestuurder ZGK] hebben vervolgens op 9 oktober 2017 een gesprek gevoerd.
2.13.
Op 11 oktober 2017 heeft [bestuurder ZGK] aan [Mevrouw H] een email gestuurd, waar, voor zover in deze zaak van belang, het volgende in staat:
“(…)
Door deze belangenverstrengeling, de manier van communiceren van de laatste maanden en je reactie van vandaag zie ik geen andere optie meer dan de samenwerking tussen Zorggroep Kans en [eenmanszaak H] per direct te beëindigen.
(…)
Hoewel ik van mening ben dat ik onder deze omstandigheden op grond van artikel 6 ook de overeenkomst van Zorggroep Kans met Suz&so per direct zou kunnen beëindigen, doe ik dit vooralsnog niet. Hiervan zouden met name de cliënten de dupe worden en dat kan niet de bedoeling zijn.
Derhalve zeg ik de overeenkomst tussen Zorggroep Kans en Suz&zo op met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van een maand. De overeenkomst zal dus eindigen op 11 november 2017. Vanaf die datum zullen de cliënten van Zorggroep Kans geen gebruik meer maken van de dagbesteding van Suz&so. (…)”
2.14.
Op 18 oktober 2017 heeft [Mevrouw H] aan [bestuurder ZGK] een email gestuurd, waar, voor zover in deze zaak van belang, het volgende in staat:
“(…)
We hebben een contract met daarin een onderaannemer schap vanaf 1-8-2017 t/m 31-12-2017 zonder tussentijdse opzegmogelijkheden, enkel na 2 maanden evaluatie die we ook hebben gehad. Verder kan je inderdaad gebruik maken van de maand opzegtermijn aan het einde van de contractperiode, dus ga ik ervanuit dat je bedoelt het contract te beëindigen per 31-12-2017.
(…)”
2.15.
Suz & So heeft voor het verlenen van dagbesteding in augustus 2017 een factuur aan ZGK verstuurd. Deze factuur heeft ZGK betaald, een bedrag van € 15.685,83.
2.16.
Voor het verlenen van dagbesteding in de periode september 2017 tot en met december 2017 heeft Suz & So 16 (credit)facturen verstuurd aan ZGK met een totaalbedrag van € 65.054,64. ZGK heeft deze facturen niet betaald, ook niet na daartoe te zijn aangemaand.
2.17.
Suz & So heeft, met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, welk verlof op 23 mei 2018 is verleend, conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van ZGK bij de Rabobank en onder Kans Zorggroep B.V.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Suz & So vordert – kort weergegeven - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ZGK te veroordelen om aan Suz & So een bedrag van € 71.751,99 te betalen aan niet-betaalde facturen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en een bedrag van € 1.492,52 aan buitengerechtelijke incassokosten, met een veroordeling van ZGK in de proceskosten, waaronder de door Suz & So gemaakte beslagkosten.
3.2.
Suz & So legt primair aan haar vordering ten grondslag de overeenkomsten van opdracht die respectievelijk tussen haar en ZGK en tussen [eenmanszaak H] en ZGK zijn gesloten. ZGK heeft, aldus Suz & So, op grond van deze overeenkomsten betalingsverplichtingen, die zij niet volledig is nagekomen. De in rechtsoverwegingen 2.7 en 2.16 genoemde facturen van respectievelijk [eenmanszaak H] en Suz & So ten bedrage van € 6.697,35 en € 65.054,64 staan, zo voert Suz & So aan, nog open. Suz & So is door cessie eigenaresse geworden van de vordering van [eenmanszaak H] op ZGK, zodat zij nakoming van deze vordering kan vorderen.
Subsidiair legt Suz & So aan haar vordering ten grondslag dat ZGK is tekortgeschoten in de nakoming van voornoemde overeenkomsten met [eenmanszaak H] en Suz & So, als gevolg waarvan Suz & So, zo stelt zij, schade heeft geleden. ZGK dient deze schade te vergoeden.
Meer subsidiair legt Suz & So aan haar vordering ten grondslag dat zij voor de verrichte werkzaamheden van Suz & So en [eenmanszaak H] recht heeft op vergoeding van loon en onkosten op grond van artikel 7:406 BW en artikel 7:411 BW.
3.3.
ZGK betwist niet dat uit de respectievelijke overeenkomsten een betalingsverplichting voor haar voortvloeit. ZGK betwist wel de hoogte van de facturen die zien op het verrichten van werkzaamheden door Suz & So. Volgens ZGK zijn partijen overeengekomen dat zij slechts voor de door Suz & So daadwerkelijk verleende dagbesteding zou betalen en niet, zoals Suz & So stelt, de helft van de vergoeding die ZGK ontvangt voor alle voor dagbesteding geïndiceerde cliënten van ZGK. Verder voert ZGK als verweer dat zij de overeenkomst op 11 oktober 2017 heeft opgezegd en dat de overeenkomst is geëindigd op 11 november 2017. Volgens ZGK is er dan ook geen betalingsverplichting voor diensten die zijn verricht in de periode 12 november 2017 tot en met 31 december 2017.
Ten aanzien van de facturen die zien op het verrichten van werkzaamheden door [eenmanszaak H] , betwist ZGK het aantal uren aan verrichte werkzaamheden.

4.De tegenvordering en het verweer

4.1.
ZGK vordert primair om Suz & So te veroordelen tot betaling aan ZGK van de volgende bedragen:
a. ter zake de overeenkomst met [Mevrouw H] h.o.d.n. [eenmanszaak H] een bedrag van € 7.000,00;
b. ter zake de overeenkomst met Suz & So een bedrag van € 4.404,79 wegens onverschuldigde betaling en een bedrag “vooralsnog begroot op € 10.000,00” wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming door Suz & So en alle daaruit voortvloeiende kosten, alsmede vergoeding van kosten over de periode vanaf de voortijdige beëindiging tot de oorspronkelijk overeengekomen einddatum van de overeenkomst;
c. ter zake van het onrechtmatig gelegde beslag een nader te bepalen bedrag gelijk aan de totale kosten tot opheffing van het beslag;
d. ter zake buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.492,52;
e. ter zake de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten in en buiten rechte tot en met 31 augustus 2018 een bedrag van € 20.335,51, alsmede de nog komende advocaatkosten tot datum eindvonnis.
Bij toewijzing van (een deel van) de vordering van Suz & So, vordert ZGK het door haar primair gevorderde te verrekenen.
4.2.
ZGK legt aan haar vordering kort weergegeven het volgende ten grondslag.
Volgens ZGK heeft zij een bedrag van € 4.404,79 onverschuldigd betaald aan Suz & So. Suz & So is, aldus ZGK, pas medio augustus 2017 gestart met het aanbieden van dagbesteding en niet 1 augustus 2017. Ook heeft Suz & So volgens ZGK dagbesteding gefactureerd die zij niet aan cliënten heeft verleend. Verder legt ZGK aan haar vordering ten grondslag dat Suz & So tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hen geldende overeenkomst: Suz & So heeft geen begeleidingsplannen aan ZGK verstrekt, geen informatie verstrekt over de wijze waarop het pand werd gebruikt, heeft geen registratie overgelegd van de daadwerkelijk geleverde zorg, er werd niet gefactureerd conform de overeenkomst en Suz & So heeft geen informatie aan ZGK verstrekt over de deskundigheid van haar medewerkers. Als gevolg hiervan was ZGK genoodzaakt de overeenkomst tussentijds op te zeggen. Door de tussentijdse opzegging moest ZGK investeren in dagbesteding in eigen beheer. ZGK heeft, zo stelt zij, daarvoor kosten moeten maken, vooralsnog voor een bedrag van € 10.000,00, die Suz & So dient te vergoeden.
Verder legt ZGK aan haar vordering ten grondslag dat [eenmanszaak H] tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hen geldende overeenkomst. [eenmanszaak H] heeft de overeenkomst op 9 oktober 2017 plotseling beëindigd zonder dat daarvoor een dringende reden was, als gevolg waarvan ZGK werkzaamheden moest uitbesteden. Verder heeft [eenmanszaak H] de werkzaamheden volgens ZGK niet deugdelijk uitgevoerd, als gevolg waarvan ZGK extra werkzaamheden moest verrichten. De schade wordt door ZGK begroot op € 7.000,00. Suz & So dient deze schade te vergoeden, nu de vordering van [eenmanszaak H] op ZGK gecedeerd is aan Suz & So.
Aan de vordering tot vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten legt ZGK ten grondslag dat Suz & So onrechtmatig jegens ZGK heeft gehandeld door het instellen van de vorderingen, nu de vorderingen, aldus ZGK, evident ongegrond zijn. Suz & So heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan misbruik van procesrecht.
4.3.
Suz & So betwist dat ZGK onverschuldigd aan haar heeft betaald. Suz & So betwist ook dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen haar en ZGK geldende overeenkomst. Suz & So betwist verder dat zij in verzuim is en dat ZGK schade heeft geleden.
Voor zover de tegenvordering ziet op de overeenkomst tussen [eenmanszaak H] en ZGK, betwist Suz & So dat [eenmanszaak H] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen [eenmanszaak H] en ZGK geldende overeenkomst. Bovendien heeft ZGK zelf de overeenkomst beëindigd met [eenmanszaak H] . Suz & So betwist ook dat zij in verzuim is en betwist de hoogte van de gestelde schade.
Suz & So betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht.

5.De beoordeling

van de vordering

Overeenkomst tussen Suz & So en ZGK
Overeengekomen vergoeding voor verlenen van dagbesteding
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst hebben gesloten, op grond waarvan Suz & So dagbesteding heeft verleend en op grond waarvan op ZGK een betalingsverplichting rust. Partijen zijn het echter oneens over wat zij zijn overeengekomen over de hoogte van de vergoeding voor het verlenen van de dagbesteding. Beiden nemen de schriftelijke overeenkomst als uitgangspunt. Suz & So stelt dat partijen daarin zijn overeengekomen dat Suz & So de helft van de gelden zou krijgen die ZGK ontvangt voor al haar cliënten die geïndiceerd zijn voor dagbesteding. Volgens Suz & So hebben partijen, bij het aangaan van de overeenkomst, bewust niet gekozen voor een vergoeding die gekoppeld is aan het aantal dagdelen dat dagbesteding is verleend aan cliënten. Uitgangspunt van de overeenkomst was immers dat alle voor dagbesteding geïndiceerde cliënten van ZGK naar de dagbesteding van Suz & So zouden gaan, aldus Suz & So. ZGK betwist het door Suz & So gestelde uitgangspunt van de overeenkomst en de uitleg over de vergoeding voor het verlenen van dagbesteding van Suz & So. Volgens ZGK hebben partijen afgesproken dat ZGK een vergoeding zou betalen ter grootte van de helft van de vergoeding die ZGK op grond van haar overeenkomst met de gemeente(n) en het zorgkantoor ontvangt voor het aantal dagdelen dat Suz & So daadwerkelijk dagbesteding aan cliënten van ZGK heeft verleend.
Kort en goed gezegd is tussen partijen dus niet in geschil dat Suz & So ten minste recht heeft op de helft van de vergoeding voor het aantal dagdelen per cliënt dat zij dagbesteding verleent. Volgens Suz & So zijn partijen echter overeengekomen dat zij recht heeft op een hogere vergoeding, namelijk op de helft van de vergoeding die ZGK ontvangt voor al haar voor dagbesteding geïndiceerde cliënten.
5.2.
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.3.
Conform de hoofdregel van artikel 150 Rv is het aan Suz & So, die haar vordering baseert op de uitleg dat zij de helft van de gelden dient te ontvangen die ZGK op haar beurt ontvangt voor al haar cliënten die voor dagbesteding geïndiceerd zijn, om voldoende onderbouwd te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit de door haar gestelde uitleg over de vergoeding voor het verlenen van dagbesteding blijkt.
5.4.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat uit de tekst van de overeenkomst, die beide partijen zoals gezegd als uitgangspunt nemen, niet zonder meer valt af te leiden dat ZGK en Suz & So zijn overeengekomen dat Suz & So de helft van de gelden die ZGK ontvangt voor al haar cliënten die voor dagbesteding geïndiceerd zijn zou ontvangen. De laatste zin van artikel 4.1 van de overeenkomst, waarin staat dat de betaling van de vergoeding aan Suz & So per maand achteraf geschiedt, met uitzondering van de cliënten die elders dagbesteding afnemen, en artikel 4.4 van de overeenkomst, waarin een plicht voor Suz & So is neergelegd om een registratie van de verleende dagbesteding bij te houden ten behoeve van de rechtmatigheid van de betaalde vergoeding, duiden juist op een overeengekomen vergoeding die gekoppeld is aan het aantal dagdelen per cliënt dat Suz & So dagbesteding verleent.
5.5.
Vervolgens overweegt de rechtbank het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat indicaties voor zorgbehoevenden, waaronder de indicatie voor dagbesteding, wordt vastgesteld door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Tevens staat vast dat deze indicaties, sinds 2015, zorgprofielen bevatten. In deze zorgprofielen staat welke soorten zorg een cliënt nodig heeft, maar niet hoeveel uren van een bepaalde soort zorg, bijvoorbeeld dagbesteding, een cliënt nodig heeft en vergoed krijgt. ZGK ontvangt van het Zorgkantoor een vergoeding per cliënt per dag voor het totale pakket zorg zoals omschreven in de zorgprofielen van cliënten. Het Zorgkantoor, de cliënt en ZGK gaan vervolgens met elkaar in overleg hoe de zorgverlening wordt ingericht. ZGK ontvangt dus niet een bepaald (standaard)jaarbedrag voor het verlenen van dagbesteding aan cliënten met een indicatie voor dagbesteding. Deze, door ZGK omschreven gang van zaken, is door Suz & So niet betwist. Verder is de stelling van ZGK onweersproken dat zij cliënten heeft die geïndiceerd zijn voor dagbesteding, maar voorwie door ZGK een alternatieve dagbesteding wordt aangeboden, zoals huiswerkbegeleiding bij schoolgaande cliënten of 1-op-1 activiteiten met cliënten. Verder is onweersproken dat cliënten die gebruik maken van dagbesteding, de keuze hebben waar zij de dagbesteding afnemen, zodat cliënten van ZGK ook konden kiezen voor een andere dagbesteding dan Suz & So.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht Suz & So, onder die omstandigheden, niet zonder meer verwachten dat alle voor dagbesteding geïndiceerde cliënten van ZGK naar de dagbesteding van Suz & So zouden gaan en dat zij een vaste vergoeding zou ontvangen van de helft van de gelden die ZGK ontvangt voor al haar cliënten die voor dagbesteding geïndiceerd zijn, los van het aantal dagdelen dat Suz & So daadwerkelijk dagbesteding heeft verleend. Dit geldt te meer nu [Mevrouw H] reeds sinds december 2014, fungerend als operationeel en financieel manager van ZGK, op de hoogte was van de systematiek van indicaties en zorgprofielen en de werkwijze met betrekking tot ontvangst van de vergoedingen voor zorgverlening door ZGK.
Dat ZGK de factuur over de maand augustus 2017 heeft betaald aan Suz & So, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. Volgens ZGK zou aan het einde van de maand, na controle van de aanwezigheidsregistratie van cliënten, een correctie op deze factuur plaatsvinden. Ter zitting heeft Suz & So erkend dat er correcties op de facturen plaatsvonden en heeft zij toegelicht dat deze correcties zagen op cliënten die elders de dagbesteding afnamen, hetgeen overigens juist de door ZGK gehanteerde uitleg over de vergoeding voor het verlenen van dagbesteding ondersteunt. Uit de betaling van de factuur over de maand augustus 2017 door ZGK mocht Suz & So dan ook niet de door haar gestelde uitleg ten aanzien van de vergoeding afleiden.
Suz & So heeft verder geen andere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de door Suz & So gestelde uitleg over de vergoeding voor het verlenen van dagbesteding zou kunnen volgen.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Suz & So onvoldoende onderbouwd heeft dat de overeenkomst zo dient te worden uitgelegd dat partijen een hogere vergoeding zijn overeengekomen, namelijk de helft van de gelden die ZGK ontvangt voor al haar cliënten die voor dagbesteding geïndiceerd zijn. Dat betekent dat de rechtbank uit zal gaan van een vergoeding die inhoudt dat Suz & So de helft van de vergoeding ontvangt voor het aantal dagdelen per cliënt dat zij dagbesteding verleent. Om dit vast te kunnen stellen moet dan ook worden bepaald aan welke cliënten van ZGK, en hoeveel dagdelen, Suz & So dagbesteding heeft verleend en welke vergoeding daar tegenover staat.
Tussentijdse opzegging van de overeenkomst
5.7.
In dat kader dient de rechtbank te oordelen over het verweer van ZGK dat zij de overeenkomst tussen ZGK en Suz & So op 11 oktober 2017 rechtsgeldig tussentijds heeft opgezegd per 11 november 2017 en dat, als gevolg van deze tussentijdse opzegging, over de periode 12 november 2017 tot en met 31 december 2017 geen betalingsverplichting op ZGK rust.
5.8.
Geen punt van geschil is dat de overeenkomst is aangegaan voor een bepaalde periode van vijf maanden. Bij een voor bepaalde tijd aangegane overeenkomst geldt als uitgangspunt dat deze, onvoorziene omstandigheden daargelaten, niet tussentijds kan worden opgezegd. Volgens ZGK is echter in afwijking van dat uitgangspunt overeengekomen dat zij de overeenkomst tussentijds mocht opzeggen naar aanleiding van de evaluatie van de proefperiode van twee maanden, met inachtneming van een maand opzegtermijn. Zij beroept zich daarbij op hetgeen in de overeenkomst onder E in aanmerking is genomen en artikel 6.6 en artikel 6.8 van de overeenkomst. Suz & So betwist dat de overeenkomst tussentijds kon worden opgezegd, althans dat dit nog mogelijk was ná de proefperiode van 2 maanden.
5.9.
Ook in dit geval komt het aan op de uitleg van het schriftelijk contract en op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.10.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 6.6 van de overeenkomst staat dat tussentijdse opzegging niet mogelijk is, behalve na de proefperiode van 2 maanden. Uit deze tekst blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst wel degelijk tussentijds kon worden opgezegd. Verder overweegt de rechtbank dat vaststaat dat partijen een proefperiode zijn overeengekomen van twee maanden. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de bedoeling van deze proefperiode was om te kijken of de invulling van de dagbesteding door Suz & So voldeed en dat die proefperiode gevolgd werd door een evaluatie. Evenmin is in geschil dat inherent aan een proefperiode is dat deze periode gebruikt kan worden om een overeenkomst alsnog te beëindigen, hetgeen Suz & So ook heeft erkend in 5.10 in de procesinleiding. In artikel 6.6. van de overeenkomst is expliciet omschreven dat de overeenkomst tussentijds niet kan worden opgezegd
behalve na de proefperiode van 2 maanden. De stelling van Suz & So dat dit een schrijffout is en dat bedoeld vast te leggen dat opzegging niet mogelijk is ‘behalve
tijdensproefperiode van 2 maanden’ acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit volgt immers niet uit de rest van de overeenkomst, waarin is bepaald dat ook de evaluatie pas ná de proefperiode plaatsvond, terwijl omstandigheden waaruit dit wel zou volgen niet zijn aangevoerd. Bovendien schrijft [Mevrouw H] in haar e-mail naar [bestuurder ZGK] van 18 oktober 2017 (zie rechtsoverweging 2.14) dat partijen een contract hebben “zonder tussentijdse opzegmogelijkheden, enkel
na2 maanden evaluatie die we hebben gehad” (onderstreping rechtbank), hetgeen naar het oordeel van de rechtbank betekent dat Suz & So er kennelijk zelf toen ook van uitging dat bedoeld was dat de overeenkomst tussentijds kon worden opgezegd naar aanleiding van de evaluatie ná de proefperiode van twee maanden. De nog door Suz & So ter zitting naar voren gebrachte stelling dat de overeenkomst in zijn geheel niet tussentijds opzegbaar was, is verder evenmin onderbouwd en wordt daarom verworpen.
5.11.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan artikel 6.6. van de overeenkomst, in samenhang met de bepalingen over de proefperiode en de evaluatie, de betekenis mochten toekennen dat tussentijdse opzegging mogelijk was naar aanleiding van de evaluatie die zou plaatsvinden na afloop van de proefperiode van twee maanden. Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet aangevoerd.
5.12.
De volgende vraag is of de opzegging van de overeenkomst door ZGK op 11 oktober 2017 rechtsgeldig op basis van artikel 6.6 van de overeenkomst heeft plaatsgevonden.
5.13.
De rechtbank is van oordeel dat ZGK haar stelling dat dat het geval was onvoldoende heeft onderbouwd. ZGK heeft ter zitting gesteld dat zij de overeenkomst met Suz & So heeft opgezegd, omdat zij de door Suz & So in de proefperiode verleende dagbesteding te beperkt vond. Deze stellingen worden door Suz & So betwist. ZGK heeft haar stellingen echter in het geheel niet onderbouwd. Uit de e-mail van [bestuurder ZGK] aan [Mevrouw H] van 11 oktober 2017, waarin de overeenkomst met Suz & So wordt opgezegd, blijkt niet dat ZGK de in de proefperiode verleende dagbesteding te beperkt vond en dat zij om die reden de overeenkomst tussentijds wenste op te zeggen. In deze e-mail gaat [bestuurder ZGK] in op de manier van communiceren tussen [bestuurder ZGK] en [Mevrouw H] , de dubbele petten die [Mevrouw H] op had, door zowel werkzaam te zijn bij ZGK als (middellijk) bestuurder te zijn van Suz & So, en het verloop van het gesprek op 9 oktober 2017, waarbij de gemoederen tussen [bestuurder ZGK] en [Mevrouw H] kennelijk hoog zijn opgelopen. Over de kwaliteit van de door Suz & So verleende dagbesteding in de proefperiode wordt in deze e-mail in het geheel niet gesproken. Dat tijdens de evaluatie is gesproken over de kwaliteit van de aangeboden dagbesteding, hetgeen door Suz & So wordt betwist, wordt door ZGK evenmin onderbouwd. Verder zijn door ZGK geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij de door Suz & So in de proefperiode aangeboden dagbesteding te beperkt vond en naar aanleiding daarvan de overeenkomst heeft opgezegd.
5.14.
De conclusie is dan ook dat de kwaliteit van de door Suz & So verleende dagbesteding in de proefperiode en de evaluatie van deze proefperiode niet de aanleiding was van de tussentijdse opzegging door ZGK. Er heeft dan ook geen rechtsgeldige opzegging op grond van artikel 6.6 van de overeenkomst plaatsgevonden.
5.15.
Voor zover ZGK stelt dat Suz & So haar verplichtingen, zoals neergelegd in artikel 2, artikel 3 en artikel 4.4 van de overeenkomst, niet is nagekomen en dat ZGK op die grond de overeenkomst, gelet op het bepaalde in artikel 6.9 van de overeenkomst, rechtsgeldig tussentijds heeft opgezegd, overweegt de rechtbank als volgt. Mocht het al zo zijn dat Suz & So de door ZGK genoemde verplichtingen niet is nagekomen, hetgeen door Suz & So wordt betwist, dan volgt uit artikel 6.9.1 van de overeenkomst dat de overeenkomst slechts kan worden opgezegd, nadat ZGK Suz & So schriftelijk heeft gesommeerd om de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst alsnog na te komen, en Suz & So dit niet, of althans niet binnen een overeengekomen dan wel een redelijke termijn, doet. ZGK heeft niet onderbouwd dat zij Suz & So schriftelijk heeft gesommeerd om haar verplichtingen alsnog na te komen. De brief van 13 november 2017 van de advocaat van ZGK kan niet dienen als een dergelijke schriftelijke sommatie, nu deze brief is verstuurd nadat ZGK de overeenkomst met Suz & So heeft opgezegd. Ook de door ZGK overige overgelegde correspondentie tussen [bestuurder ZGK] en [Mevrouw H] bevat geen schriftelijke sommatie. Dat ZGK Suz & So al eind augustus 2017 heeft verzocht om het overleggen van documenten die zien op de verplichtingen van Suz & So zoals neergelegd in artikel 2, artikel 3 en artikel 4.4 van de overeenkomst, wordt door Suz & So betwist en door ZGK in het geheel niet onderbouwd.
5.16.
Het voorgaande betekent dat ZGK de overeenkomst tussen ZGK en Suz & So op 11 oktober 2017 niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Dat betekent vervolgens dat de overeenkomst tussen ZGK en Suz & So op 11 november 2017 niet is geëindigd en in stand is gebleven tot de afloop van de overeengekomen termijn, dus tot en met 31 december 2017.
Verleende dagbesteding
5.17.
Nu vaststaat dat de overeenkomst niet tussentijds is beëindigd, moet worden vastgesteld aan welke cliënten van ZGK Suz & So in de periode 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 dagbesteding heeft verleend, hoeveel dagdelen dit is geweest en welke vergoeding hiertegenover staat.
5.18.
ZGK betwist allereerst dat Suz & So van 1 augustus 2017 tot 14 augustus 2017 dagbesteding heeft verleend aan cliënten, zodat ZGK over die periode geen vergoeding is verschuldigd.
5.19.
In artikel 1.1.1 van de tussen partijen gesloten overeenkomst staat dat dat Suz & So zich heeft verplicht om dagbesteding te leveren ten behoeve van cliënten van ZGK. Vaststaat dat Suz & So in de periode 1 augustus 2017 tot 14 augustus 2017 nog bezig was met de opbouw van de dagbestedingslocatie en dat zij vanaf 14 augustus 2017 met het verlenen van dagbesteding aan cliënten van ZGK is gestart. Dat betekent dat in de periode 1 augustus 2017 tot 14 augustus 2017 door Suz & So geen werkzaamheden zijn verricht waarvoor ZGK, op grond van de overeenkomst, een vergoeding is verschuldigd.
Dat cliënten van ZGK in de periode 1 augustus 2017 tot 14 augustus 2017 konden komen kijken naar de dagbestedingslocatie en konden meehelpen, zodat zij konden wennen aan de dagbestedingslocatie, doet daaraan niet af. ZGK is immers, conform de overeenkomst, een vergoeding aan Suz & So verschuldigd voor het leveren van dagbesteding en daarmee is Suz & So vanaf 14 augustus 2017 gestart, en niet vanaf 1 augustus 2017.
5.20.
Het voorgaande betekent dat Suz & So, nu daarvan geen andere onderbouwing is gegeven, onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij in de periode 1 augustus 2017 tot 14 augustus 2017 werkzaamheden heeft verricht, waarvoor ZGK een vergoeding is verschuldigd.
5.21.
De volgende vraag is welke werkzaamheden Suz & So heeft verricht vanaf 14 augustus 2017 tot en met 31 december 2017. Suz & So heeft specificaties van de facturen opgesteld, welke door ZGK als productie 9 bij verweerschrift zijn overgelegd. In die specificaties staan aan welke cliënten van ZGK, volgens Suz & So, zij maandelijks dagbesteding heeft verleend. Hoeveel dagdelen Suz & So aan deze cliënten wekelijks dagbesteding heeft verleend, blijkt volgens Suz & So uit de door haar overgelegde deelnemerslijsten (productie 30 bij verweerschrift inzake tegenvorderingen).
ZGK heeft op haar beurt lijsten overgelegd waaruit, volgens ZGK, blijkt welke cliënten gebruik hebben gemaakt van de dagbesteding van Suz & So en hoeveel dagdelen per maand dit is geweest (productie 14 bij verweerschrift).
De specificaties van de facturen en de door partijen overgelegde lijsten laten in onderstaande tabel het volgende beeld zien (hierna: de tabel):
Kolom 1
Client:
Kolom 2
Aantal dagdelen 14-08-2017 t/m 31-12-2017 volgens Suz & So:
Kolom 3
Aantal dagdelen 14-08-2017 t/m 31-12-2017 volgens ZGK:
[cliënt 1]
14
6
[cliënt 2]
86
40
[cliënt 3]
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 4]
96
46
[cliënt 5]
109
80
[cliënt 6]
30
24
[cliënt 7]
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 8]
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 9]
118
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 10]
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 11]
Niet vermeld in lijsten
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 12]
112
54
[cliënt 13]
112
46
[cliënt 14]
58
[cliënt 15]
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 16]
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 17]
28
1
[cliënt 18]
31
12
[cliënt 19]
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 20]
12
2
[cliënt 21]
1
1
[cliënt 22]
1
1
[cliënt 23]
56
46
[cliënt 24]
1
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 25]
Niet vermeld in lijsten
[cliënt 26]
8
3
5.22.
Ten aanzien van cliënten [cliënt 1] , [cliënt 2] , [cliënt 4] , [cliënt 5] , [cliënt 6] , [cliënt 12] , [cliënt 13] , [cliënt 17] , [cliënt 18] , [cliënt 20] , [cliënt 23] en [cliënt 26] overweegt de rechtbank het volgende. Suz & So stelt dat zij aan deze cliënten het aantal dagdelen dagbesteding heeft verleend, zoals weergegeven in de tweede kolom van de tabel. ZGK heeft dit aantal dagdelen gemotiveerd betwist. Conform de hoofdregel van 150 Rv, zal Suz & So dan ook in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat zij in de periode 14 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 aan deze cliënten het aantal dagdelen dagbesteding heeft verleend, zoals weergegeven in de tweede kolom van de tabel, een en ander gespecificeerd per maand.
5.23.
Ten aanzien van cliënt [cliënt 9] geldt dat Suz & So, volgens haar deelnemerslijsten, 118 dagdelen dagbesteding aan deze cliënt heeft verleend. ZGK heeft aangevoerd dat tussen haar en deze cliënt per 16 november 2017 geen zorgovereenkomst meer is (zie 3b.11 van het verweerschrift). De rechtbank leidt hieruit af dat ZGK de door Suz & So verleende dagbesteding aan deze cliënt betwist vanaf 16 november 2017 en de door Suz & So verleende dagbesteding vóór deze datum erkent. Suz & So zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat zij vanaf 16 november 2017 aan deze cliënt het aantal dagdelen dagbesteding heeft verleend, zoals door haar gesteld in de door haar overgelegde deelnemerslijsten, een en ander gespecificeerd per maand.
5.24.
Ten aanzien van cliënt [cliënt 14] geldt dat aan deze cliënt volgens Suz & So 58 dagdelen dagbesteding is verleend in de periode 2 oktober 2017 tot en met 24 november 2017 (zie ook 3.2.10 van het verweerschrift inzake reconventionele vordering). ZGK heeft aangevoerd dat deze cliënt vanaf 14 november 2017 geen dagbesteding meer heeft gevolgd bij Suz & So. De rechtbank leidt hieruit af dat ZGK de door Suz & So verleende dagbesteding aan deze cliënt betwist vanaf 14 november 2017 en de door Suz & So verleende dagbesteding in de periode 2 oktober 2017 tot 14 november 2017 erkent. Suz & So zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat zij in de periode 14 november 2017 tot en met 24 november 2017 aan deze cliënt het aantal dagdelen dagbesteding heeft verleend, zoals door haar gesteld in de door haar overgelegde deelnemerslijsten.
5.25.
Ten aanzien van cliënt [cliënt 24] heeft Suz & So, blijkens de door haar overgelegde deelnemerslijsten, één dagdeel dagbesteding aan deze cliënt verleend in week 35 (28 augustus tot 3 september). In het verweerschrift voert ZGK aan dat deze cliënt per 1 oktober 2017 bij ZGK uit zorg is. De rechtbank leidt hieruit af dat ZGK het door Suz & So in week 35 gestelde verleende dagbesteding van één dagdeel, erkent.
5.26.
Ten aanzien van cliënten [cliënt 21] en [cliënt 22] geldt dat het door Suz & So gestelde aantal dagdelen verleende dagbesteding aan deze cliënten niet door ZGK wordt betwist, zodat de rechtbank dit aantal dagdelen verleende dagbesteding als vaststaand beschouwt.
5.27.
Ten aanzien van de cliënten [cliënt 3] , [cliënt 7] , [cliënt 8] , [cliënt 10] , [cliënt 11] , [cliënt 15] , [cliënt 16] , [cliënt 19] en [cliënt 25] geldt dat Suz & So voor het verlenen van dagbesteding aan deze cliënten, blijkens de specificaties van de facturen, een vergoeding in rekening heeft gebracht, maar dat deze cliënten niet zijn vermeld in de door Suz & So overgelegde deelnemerslijsten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat geen dagbesteding is verleend aan deze cliënten, zodat ZGK voor deze cliënten geen vergoeding is verschuldigd aan Suz & So.
5.28.
Resumerend dient Suz & So te bewijzen dat zij aan cliënten [cliënt 1] , [cliënt 2] , [cliënt 4] , [cliënt 5] , [cliënt 6] , [cliënt 12] , [cliënt 13] , [cliënt 17] , [cliënt 18] , [cliënt 20] , [cliënt 23] en [cliënt 26] het aantal dagdelen dagbesteding heeft verleend zoals weergegeven in de tweede kolom van de tabel. Verder dient zij te bewijzen dat zij aan cliënt [cliënt 9] vanaf 16 november 2017 het aantal dagdelen dagbesteding heeft verleend, zoals door haar gesteld in de door haar overgelegde deelnemerslijsten, een en ander gespecificeerd per maand. Tot slot dient Suz & So te bewijzen dat zij aan cliënt [cliënt 14] in de periode 14 november 2017 tot en met 24 november 2017 het aantal dagdelen dagbesteding heeft verleend, zoals door haar gesteld in de door haar overgelegde deelnemerslijsten.
5.29.
Voor zover Suz & So heeft willen betogen dat zij over de periode 11 november 2017 tot en met 31 december 2017 schade heeft geleden, omdat ZGK, als gevolg van de (niet rechtsgeldige) opzegging van de overeenkomst, haar cliënten vanaf die datum niet actief de dagbesteding van Suz & So heeft aangeboden, overweegt de rechtbank dat Suz & So deze stelling niet nader heeft geconcretiseerd en niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal dan ook aan de stelling van Suz & So voorbij gaan.
Vergoeding per dagdeel
5.30.
Vervolgens is de vraag welke vergoeding ZGK aan Suz & So is verschuldigd voor een dagdeel verleende dagbesteding per cliënt. Volgens ZGK ontvangt zij voor het verlenen van een dagdeel dagbesteding € 58,00 per cliënt (zie productie 14 bij verweerschrift) en is zij vervolgens 50% van dit bedrag, zijnde een bedrag van € 29,00, conform artikel 4.1 van de overeenkomst, verschuldigd aan Suz & So. Suz & So heeft deze bedragen niet weersproken, zodat de rechtbank, bij het te wijzen eindvonnis, uit zal gaan van een vergoeding van € 29,00 per cliënt voor een dagdeel verleende dagbesteding.
Overeenkomst tussen [eenmanszaak H] en ZGK
5.31.
Suz & So heeft haar vordering ten aanzien van de verrichte werkzaamheden door [eenmanszaak H] in de periode 1 september 2017 tot en met 9 oktober 2017 onderbouwd door het overleggen van de twee in het geding zijnde facturen. Uit die facturen blijkt dat de facturen zien op 104 uren aan verrichte werkzaamheden in september 2017 en 19 uren aan verrichte werkzaamheden in oktober 2017. Deze uren aan verrichte werkzaamheden heeft Suz & So vervolgens onderbouwd door het overleggen van specificaties.
5.32.
ZGK betwist het aantal uren aan verrichte werkzaamheden. Deze betwisting is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende gemotiveerd. ZGK heeft immers niet geconcretiseerd, en niet onderbouwd, hoeveel uren [eenmanszaak H] geen werkzaamheden zou hebben verricht en op welke dagen dit is geweest. De niet nader geconcretiseerde stelling dat [Mevrouw H] slechts één dag per week aanwezig was bij ZGK is evenmin onderbouwd.
5.33.
Nu ZGK het aantal uren aan verrichte werkzaamheden in september en oktober 2017 onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank deze uren als vaststaand beschouwen. ZGK heeft het gehanteerde uurtarief van € 45,00 niet betwist. Dat betekent de vordering op dit punt in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt.
5.34.
ZGK voert echter als verweer dat zij een tegenvordering heeft op [eenmanszaak H] , zodat zij deze tegenvordering op grond van artikel 6:130 BW kan verrekenen met de door [eenmanszaak H] aan Suz & So gecedeerde vordering. Volgens ZGK is [eenmanszaak H] tekort geschoten in de nakoming van de tussen hen geldende overeenkomst. Ten eerste heeft [eenmanszaak H] de overeenkomst op 9 oktober 2017 opgezegd, terwijl daartoe geen dringende reden bestond in de zin van artikel 4.4 van de overeenkomst. Als gevolg daarvan moest ZGK ad hoc werkzaamheden uitbesteden. Ten tweede heeft [eenmanszaak H] haar werkzaamheden vanaf begin 2017 niet deugdelijk uitgevoerd. Volgens ZGK werden belangrijke documenten door [Mevrouw H] niet met [bestuurder ZGK] gedeeld, werd [bestuurder ZGK] niet goed op de hoogte gehouden en liet [Mevrouw H] na om overleg te voeren met [bestuurder ZGK] , bijvoorbeeld over de aanvraag maatwerkvergoeding in 2017. Die aanvraag is door [Mevrouw H] niet voorzien van de juiste documenten, waardoor een bezwaarprocedure nodig was. Verder leverde [Mevrouw H] verslagen en rapportages niet tijdig aan, zoals het kostprijzenonderzoek, werden aanbestedingen niet zoals gebruikelijk verzorgd en werd informatie niet met de locatieleiders van ZGK gedeeld. Als gevolg van het niet deugdelijk uitvoeren van de werkzaamheden door [Mevrouw H] moesten [bestuurder ZGK] en andere medewerkers van ZGK extra werkzaamheden uitvoeren en/of moesten derden extra werkzaamheden uitvoeren. De door ZGK gestelde geleden schade wordt begroot op
€ 7.000,00.
5.35.
Suz & So betwist dat [eenmanszaak H] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De overeenkomst is opgezegd door ZGK en niet door [eenmanszaak H] . De overige gestelde tekortkomingen worden eveneens betwist. Verder betwist zij dat [eenmanszaak H] in gebreke is gesteld en dat ZGK schade heeft geleden.
5.36.
Artikel 6:130 BW bepaalt dat wanneer een vordering onder bijzondere titel is overgegaan, de schuldenaar, ondanks deze overgang, bevoegd is een tegenvordering op de oorspronkelijke schuldeiser in verrekening te brengen, mits deze tegenvordering uit dezelfde rechtsverhouding als de overgegane vordering voortvloeit of reeds vóór de overgang aan hem is opgekomen en opeisbaar is geworden.
5.37.
Niet in geschil is dat de tegenvordering van ZGK uit dezelfde rechtsverhouding als de overgegane vordering van [eenmanszaak H] jegens ZGK voortvloeit, namelijk uit de tussen hen gesloten overeenkomst van opdracht. Dat betekent dat ZGK bevoegd is om een tegenvordering op [eenmanszaak H] in verrekening te brengen jegens Suz & So, die middels cessie eigenaar is geworden van de oorspronkelijk vordering van [eenmanszaak H] op ZGK. De rechtbank zal dan ook deze tegenvordering inhoudelijk beoordelen.
5.38.
De rechtbank is van oordeel dat ZGK onvoldoende heeft onderbouwd dat [eenmanszaak H] de overeenkomst tussen ZGK en [eenmanszaak H] op 9 oktober 2017 heeft opgezegd. In de e-mail van [bestuurder ZGK] aan [Mevrouw H] van 11 oktober 2017 staat dat [bestuurder ZGK] geen andere optie meer ziet dan de overeenkomst tussen partijen te beëindigen, hetgeen niet wijst op een opzegging van de overeenkomst door [eenmanszaak H] op 9 oktober 2017, maar juist op een opzegging van de overeenkomst door ZGK. De e-mail van [Mevrouw H] aan Lucia van Milaan, destijds lid van de Raad van Commissarissen van ZGK, van 9 oktober 2017 biedt evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat [eenmanszaak H] de overeenkomst op 9 oktober 2017 heeft opgezegd. Uit deze e-mail blijkt slechts dat [Mevrouw H] het gesprek tussen haar en [bestuurder ZGK] heeft opgevat als een opzegging van de overeenkomst door ZGK. Uit deze e-mail blijkt niet dat [eenmanszaak H] de overeenkomst heeft opgezegd. ZGK heeft verder geen documenten overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat [eenmanszaak H] de overeenkomst op 9 oktober 2017 heeft opgezegd en haar stelling ook overigens niet van een onderbouwing voorzien, zodat deze wordt verworpen.
Van een tekortkoming aan de zijde van [eenmanszaak H] was op dit punt dan ook geen sprake.
5.39.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ZGK onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [eenmanszaak H] werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd. ZGK heeft in het geheel geen stukken overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken. Uit de door ZGK overgelegde mailwisseling over het kostprijzenonderzoek (productie 11 bij verweerschrift) blijkt niet dat [eenmanszaak H] de werkzaamheden met betrekking tot dit onderzoek niet deugdelijk of te laat heeft uitgevoerd, maar slechts dat [eenmanszaak H] bezig was met het uitvoeren van de werkzaamheden. Verder heeft ZGK alleen stukken overgelegd waaruit de taken van [eenmanszaak H] zouden blijken, maar niet dat [eenmanszaak H] de taken niet deugdelijk zou hebben uitgevoerd.
5.40.
Het voorgaande betekent dat ZGK onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [eenmanszaak H] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen ZGK en [eenmanszaak H] . Het verrekeningsverweer van ZGK wordt dan ook gepasseerd.
5.41.
Nu niet is gebleken dat ZGK schade heeft geleden die zij kan verrekenen, zal de rechtbank de vordering van Suz & So, voor zover deze ziet op de betalingsverplichting die voortvloeit uit de overeenkomst tussen [eenmanszaak H] en ZGK, bij het te wijzen eindvonnis, toewijzen, zijnde een bedrag van € 6.697,35.
Slotsom
5.42.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
van de tegenvordering
Tekortkoming in de nakoming overeenkomst Suz & So en ZGK
5.43.
Volgens ZGK is Suz & So tekort geschoten in de nakoming van de tussen hen geldende overeenkomst. Als gevolg van deze tekortkomingen was ZGK genoodzaakt de overeenkomst tussentijds op te zeggen en moest zij vervolgens investeren in dagbesteding in eigen beheer. ZGK heeft daarvoor kosten moeten maken, een bedrag van € 10.000,00, welke Suz & So dient te vergoeden.
Suz & So betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat ZGK schade heeft geleden. Suz & So betwist ook dat zij in gebreke is gesteld.
5.44.
De rechtbank is van oordeel dat ZGK onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij als gevolg van een tekortkoming van Suz & So – in het midden gelaten of daar sprake van was - schade heeft geleden. De rechtbank heeft namelijk reeds in 5.13, 5.14 en 5.15 geoordeeld dat ZGK de overeenkomst niet rechtsgeldig tussentijds heeft opgezegd en dat de overeenkomst tussen Suz & So en ZGK in stand is gebleven tot en met 31 december 2017. ZGK was dan ook niet genoodzaakt om (extra) te investeren in dagbesteding in eigen beheer, nog daargelaten dat ZGK de door haar gestelde schade in zijn geheel niet heeft onderbouwd. Bij het te wijzen eindvonnis zal de tegenvordering op dit punt dan ook worden afgewezen.
Tekortkoming in de nakoming overeenkomst [eenmanszaak H] en ZGK
5.45.
Zoals reeds overwogen in rechtsoverwegingen 5.36 en 5.37 is ZGK bevoegd om een tegenvordering jegens [eenmanszaak H] in verrekening te brengen jegens Suz & So, die middels cessie eigenaar is geworden van de vordering van [eenmanszaak H] op ZGK. Het artikel geeft ZGK echter geen zelfstandig vorderingsrecht op Suz & So uit hoofde van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [eenmanszaak H] jegens ZGK. Reeds om die reden zal de tegenvordering worden afgewezen, nog daargelaten dat ZGK, zoals overwogen in rechtsoverwegingen 5.38 – 5.40 onvoldoende heeft onderbouwd dat [eenmanszaak H] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen ZGK en [eenmanszaak H] .
Slotsom
5.46.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
stelt Suz & So in de gelegenheid te bewijzen dat zij in de periode 14 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 aan cliënten [cliënt 1] , [cliënt 2] , [cliënt 4] , [cliënt 5] , [cliënt 6] , [cliënt 12] , [cliënt 13] , [cliënt 17] , [cliënt 18] , [cliënt 20] , [cliënt 23] en [cliënt 26] het aantal uren dagbesteding heeft verleend, zoals weergegeven in de tweede kolom van de tabel in dit vonnis, een en ander gespecificeerd per maand,
6.2.
stelt Suz & So in de gelegenheid te bewijzen dat zij vanaf 16 november 2017 aan cliënt [cliënt 9] het aantal uren dagbesteding heeft verleend, zoals door haar gesteld in de door haar overgelegde deelnemerslijsten, een en ander gespecificeerd per maand,
6.3.
stelt Suz & So in de gelegenheid te bewijzen dat zij in de periode 14 november 2017 tot en met 24 november 2017 aan cliënt [cliënt 14] het aantal uren dagbesteding heeft verleend, zoals door haar gesteld in de door haar overgelegde deelnemerslijsten,
6.4.
bepaalt dat, voor zover Suz & So dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. S. Kompier in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
6.5.
bepaalt dat Suz & So uiterlijk op
5 juni 2019getuigen en hun verhinderdagen zal kunnen opgeven, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met oktober 2019, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald, en bij gebreke waarvan vonnis zal worden gewezen,
6.6.
bepaalt dat Suz & So binnen de hiervoor genoemde termijn ook kenbaar zal kunnen maken dat zij het bewijs uitsluitend schriftelijk wil leveren, waartoe zij dan de gelegenheid zal krijgen door uiterlijk op
3 juli 2019een daartoe strekkende conclusie met schriftelijke bewijsstukken in te dienen,
6.7.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
6.8.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor ingediend moeten hebben,
6.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kompier en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019.