ECLI:NL:RBGEL:2019:2700

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
05/840190-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van zijn partner en haar kind met bijzondere voorwaarden

Op 17 juni 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man uit 's-Heerenberg. De man werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel en haar 9-jarige zoontje, alsook van het opzettelijk vernielen van een scooter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 3 maart 2018 zijn partner had mishandeld door haar krachtig te duwen, waardoor zij viel, en haar te schoppen en te slaan. Daarnaast had hij ook het kind mishandeld door hem te duwen en te slaan. De rechtbank achtte de verdachte gedeeltelijk vrij van de beschuldiging van mishandeling van het kind, omdat niet bewezen kon worden dat hij ook daadwerkelijk had geslagen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken op, met een proeftijd van 2 jaar, en stelde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en een verplichting tot ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte het belang van hulpverlening en het voorkomen van herhaling van geweld. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenwoordigheid van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840190-18
Datum uitspraak : 17 juni 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres]
raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 maart 2018, te 's-Heerenberg, in de gemeente Montferland, zijn levensgezel, althans een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 1] zodanig krachtig te duwen, dat zij (genoemde [slachtoffer 1] ) op de grond is gevallen of terecht gekomen, en/of door genoemde [slachtoffer 1] tegen de heup, althans het lichaam, te schoppen of te trappen of te slaan of te stompen, en/of door genoemde [slachtoffer 1] met een stok, althans enig hard voorwerp, en/of met de al dan niet tot vuist gebalde hand op/tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op of omstreeks 03 maart 2018, te 's-Heerenberg, in de gemeente Montferland, een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, althans een persoon (kind), genaamd [slachtoffer 2] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 2] zodanig krachtig te duwen, dat hij (genoemde [slachtoffer 2] ) op de grond is gevallen of terecht gekomen, en/of door genoemde [slachtoffer 2] met de al dan niet tot vuist gebalde hand op/tegen de rug, althans het lichaam, te slaan;
3.
hij op of omstreeks 03 maart 2018, te 's-Heerenberg, in de gemeente Montferland, opzettelijk en wederrechtelijk een (spiegel van een) scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 4 en p. 6;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende het verhoor van [slachtoffer 2] , p. 19;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2019.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, nadat hij [slachtoffer 2] met kracht op de grond heeft geduwd, [slachtoffer 2] vervolgens ook ‘al dan niet met tot vuist gebalde hand op/tegen de rug, althans het lichaam, heeft geslagen,’ en zal verdachte daarom van dit onderdeel, ten laste gelegd onder feit 2, partieel vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks03 maart 2018, te 's-Heerenberg, in de gemeente Montferland, zijn levensgezel,
althans een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 1] zodanig krachtig te duwen, dat zij (genoemde [slachtoffer 1] ) op de grond is gevallen of terecht gekomen, en
/ofdoor genoemde [slachtoffer 1] tegen de heup,
althans het lichaam, te schoppen of te trappen of te slaan of te stompen, en
/ofdoor genoemde [slachtoffer 1] met een stok,
althans enig hard voorwerp, en
/ofmet de al dan niet tot vuist gebalde hand op/tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op
of omstreeks03 maart 2018, te 's-Heerenberg, in de gemeente Montferland, een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin,
althans een persoon (kind), genaamd [slachtoffer 2] , heeft mishandeld, door genoemde [slachtoffer 2] zodanig krachtig te duwen, dat hij (genoemde [slachtoffer 2] ) op de grond is gevallen
of terecht gekomen., en/of door genoemde [slachtoffer 2] met de al dan niet tot vuist gebalde hand op/tegen de rug, althans het lichaam, te slaan;
3.
hij op
of omstreeks03 maart 2018, te 's-Heerenberg, in de gemeente Montferland, opzettelijk en wederrechtelijk een (spiegel van een) scooter,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin;
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn gesteld in het reclasseringsrapport.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft daarbij mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 19 april 2019;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 27 mei 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin en haar zoontje van destijds 9 jaar oud, dat hij verzorgt en opvoedt. Huiselijk geweld, op de wijze zoals dat door verdachte is gepleegd, is ernstig. Door op deze manier te handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en haar zoontje, maar heeft hij ook het risico genomen dat hij een negatieve ervaring in het geheugen van het zoontje van aangeefster heeft geprent. Verdachte heeft bovendien het veiligheidsgevoel van hen in de huiselijke omgeving aangetast, terwijl men zich juist in de eigen woonomgeving veilig moet kunnen voelen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging het reclasseringsadvies in ogenschouw genomen, waaruit is gebleken dat de periode van de schorsing door verdachte goed is gebruikt en dat er sprake is van een positieve ontwikkeling. Verdachte heeft zich weer ingezet voor een ambulante behandeling en heeft in overleg het contact met aangeefster weer opgebouwd. Hij woont inmiddels weer met haar samen, zij is zwanger van hem en hij is een eigen bedrijf gestart, wat goed loopt en waar hij zes dagen per week werkt. De reclassering ziet echter wel graag dat toezicht wordt opgelegd zodat de reclassering erop kan toezien dat de behandeling ook wordt afgemaakt.
De rechtbank heeft daarnaast meegewogen dat verdachte zich de impact van zijn daden lijkt te realiseren en er spijt van heeft, dat hij gemotiveerd is om tot een gedragsverandering te komen, dat hij positief staat tegenover reclasseringsbegeleiding en dat hij reeds vrijwillig onder behandeling staat en bereid is deze voort te zetten. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte, zijn vriendin en haar zoontje inmiddels samen weer een gezin vormen. Juist dan is het immers belangrijk om aan het belang van gedwongen hulpverlening veel gewicht toe te kennen. Niemand is erbij gebaat dat iemand enkel een werkstraf verricht of een gevangenisstraf uitzit zonder dat ook wordt gekeken naar wat er nodig is om te voorkomen dat het nog een keer tot een geweldsuitbarsting komt. Bovendien betekent gevangenisstraf vaak ook dat iemand zijn inkomen verliest, waardoor niet alleen verdachte maar het hele gezin financieel in de problemen komt.
Alles in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat het belangrijk is, dat blijft worden ingezet op gedwongen hulpverlening. Daarom komt de rechtbank tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, bij tenuitvoerlegging met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank zal hieraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. De voorwaardelijke straf verplicht verdachte de door de rechtbank noodzakelijk geachte – en reeds gestarte – ambulante behandeling bij [instelling] af te maken en dient als stok achter de deur om in de toekomst geen (soortgelijke) strafbare feiten meer te plegen. De rechtbank zal hieraan een proeftijd verbinden van twee jaar.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
 bepaalt, dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op 2 (twee) jaren wordt bepaald;
 stelt als
algemenevoorwaarden dat veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 stelt als
bijzonderevoorwaarden dat veroordeelde:
- de bestaande meldplichtafspraken met zijn toezichthouder bij Reclassering
Nederland voortzet. Veroordeelde moet zich blijven melden zo frequent en zolang
de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die
veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze
instelling dit noodzakelijk oordeelt;
- de ambulante behandeling bij [instelling] , of een soortgelijke instelling, zal voortzetten
tot deze is afgerond;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede
lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging in mindering zal worden gebracht;
 heft op het –geschorste- bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink,(voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juni 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost Nederland, district