In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee eiseressen, waaronder een beschermingsbewindvoerder, en een gedaagde, die samen een woning bezitten. De eiseressen vorderden vervangende toestemming om noodzakelijke rechtshandelingen te verrichten voor de verkoop van de woning, die sinds het overlijden van hun moeder in 2000 onverdeeld is. De heer [naam] woont momenteel in de woning, terwijl mevrouw [naam] in een zorginstelling verblijft. De eiseressen stelden dat de heer [naam] onrechtmatig handelde door niet mee te werken aan de verkoop van de woning, wat hen financieel benadeelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de vorderingen van de eiseressen, gezien de financiële situatie van mevrouw [naam]. De rechter verleende de eiseressen vervangende toestemming om de woning te verkopen en bepaalde dat de heer [naam] de woning binnen twee maanden moest ontruimen. De vordering tot uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang werd afgewezen, omdat de rechter vond dat dit niet proportioneel was. De heer [naam] werd veroordeeld in de proceskosten.