ECLI:NL:RBGEL:2019:2625

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
05-039411-19 en 05-730542-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken met geweld en diefstal

Op 12 juni 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een 48-jarige man uit Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden voor twee woninginbraken, waarvan één gepaard ging met geweld tegen een bewoner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 14 februari 2019 in Wijchen een woning was binnengekomen door middel van braak en daarbij horloges had gestolen. Tijdens de poging tot ontsnapping gebruikte hij geweld tegen een getuige, die hem op heterdaad betrapte. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster en getuige geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte tussen 8 en 10 maart 2018 ook een woning in Nijmegen had ingebroken en daarbij een geldbedrag had gestolen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat hij tijdens de tweede inbraak met verlof was uit de Inrichting voor Stelselmatige Daders. De rechtbank matigde de straf met één maand vanwege de onrechtmatige aanhouding van de verdachte, die letsel had opgelopen. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05-039411-19; 05-730542-11 (tul)
Datum uitspraak : 12 juni 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsvrouw: mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 februari, te Wijchen, in ieder geval in Nederland,
in of uit de woning gelegen aan de [adres 1] , te Wijchen,
een of meerdere horloges, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [aangeefster 1] en/of [getuige] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik
heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming,
welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld, tegen die [getuige] ,
gepleegd met het oogmerk om bij die diefstal, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [getuige] een of meermaals tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen, en/of
- die [getuige] een of meermaals tegen het hoofd, althans in de nek (met gebalde vuist) te stompen en/of te slaan;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari, te Wijchen, in ieder geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
in of uit de woning gelegen aan de [adres 1] , te Wijchen,
een of meerdere horloges, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [aangeefster 1] en/of [getuige] ,
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die
weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van
braak, verbreking, inklimming,
immers heeft verdachte het raam verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2018 tot en met 10 maart 2018, te Nijmegen, in ieder geval in Nederland,
in of uit de woning gelegen aan de [adres 2] ,
een geldbedrag, te weten 250 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangeefster 2] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik
heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van feit 1 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde geweldshandelingen, nu daarover door de aangevers en getuige wisselend en onderling afwijkend is verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Verklaringen aangeefster en getuige
Aangeefster [aangeefster 1] heeft – kort gezegd – verklaard dat zij op 14 februari 2019 omstreeks 15:45 uur bij de woning aan de [adres 1] te Wijchen aankwam. Het viel haar op dat de poort naar de achtertuin op een kier stond en ze zag een onbekende scooter voor de deur staan. Ze vertrouwde het niet en belde daarop haar vader
(de rechtbank begrijpt: getuige [getuige] ), die enkele minuten later ter plaatse kwam. Op het moment dat haar vader de achtertuin in liep, zag ze de onbekende man op het balkon aan de voorzijde van de woning staan. Ze riep hierop haar vader, die vervolgens de man in de gaten hield. De onbekende man ging weer terug de woning in en stond even later in de voortuin. Ze heef toen haar vader geroepen, die vervolgens de doorgang blokkeerde. Ze heeft toen112 gebeld. Verder heeft ze verklaard dat ze zag dat de onbekende man op haar vader af kwam en een klap in zijn nek gaf. [2]
Getuige [getuige] heeft – kort gezegd – verklaard dat hij van zijn dochter hoorde dat er vermoedelijk iemand in de woning was. Hij is toen naar de woning gegaan en zag vanuit de achtertuin dat het keukenraam geforceerd was en open stond. Vervolgens hoorde hij zijn dochter roepen dat iemand op het balkon stond. Hij heeft toen de man op een strategische plek opgewacht. Hij zag dat verdachte op hem kwam afgerend. Hij zag dat de man 1 of 2 meter van hem vandaan in zijn richting sprong en in de lucht een knie/been vooruit drukte/bracht. Hij voelde en zag dat de voorwaartse beweging/knie hem
raakte op mijn lichaam. Daarnaast gaf de man hem een vuistslag in zijn nek. Ook heeft de man hem tegen zijn benen getrapt. [3]
Verklaring verdachte
Verdachte daarentegen heeft – kort gezegd – verklaard dat hij niet meer weet of/hoe hij in de woning is geweest/gekomen, én als hij al in de woning is geweest of hij daarbij ook wat heeft weggenomen. Wat hij zich wel nog kan herinneren is dat hij geen geweld heeft gebruikt.
Overige bevindingen
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kregen op 14 februari 2019 de melding om naar de [adres 1] te Wijchen te gaan. Aldaar troffen zij aangeefster [aangeefster 1] en getuige [getuige] aan en zagen ze – wat later bleek – verdachte in het gras liggen. In de jaszakken van verdachte waren meerdere horloges aangetroffen die door aangeefster [aangeefster 1] zijn herkend als horloges van haar en haar vader. [4]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft waargenomen dat het raam aan de achterzijde van de woning dat toegang geeft tot de keuken stuk was. [5]
Conclusie
Verdachte is in de woning gezien door aangeefster [aangeefster 1] en vervolgens, toen verdachte probeerde weg te komen, door getuige [getuige] ‘overmeesterd’. Ook zijn de horloges die toebehoorde aan aangeefster [aangeefster 1] en getuige [getuige] bij verdachte in zijn jaszakken aangetroffen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen twijfel dat verdachte de persoon is die in de woning heeft ingebroken en daarbij meerdere horloges heeft weggenomen.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte, om zijn vlucht mogelijk te maken, als eerste geweld in de richting van getuige [getuige] heeft gebruikt. De verklaring van getuige [getuige] wordt namelijk bevestigd door de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] , die heeft gezien dat verdachte op haar vader kwam afgerend en hem een klap in zijn nek gaf. Verder heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van getuige [getuige] dat verdachte – terwijl hij op de grond lag – ook nog een knietje heeft gegeven en tegen de benen van die [getuige] heeft getrapt kennelijk met als doel om weg te komen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal door middel van braak en gevolgd van geweld.
Ten aanzien van feit 2 [6]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Tussen 8 maart 2018 en 10 maart 2018 is in de woning aan de [adres 2] te Nijmegen ingebroken en dat daarbij een geldbedrag van € 250,- is weggenomen. Aangeefster heeft tevens aangegeven dat het keukenraam is verbroken. [7]
Uit sporenonderzoek is gebleken dat in de tuin, onder het raam, twee stuks gereedschap zijn aangetroffen die niet aan aangeefster toebehoorde. Deze voorwerpen zijn inbeslaggenomen voor DNA-onderzoek. Tevens zat op de buitenzijde van het kozijn een dactyloscopisch spoor (handpalmafdruk). Dit spoor is veiliggesteld voor onderzoek. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er te veel twijfel bestaat. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet – zonder twijfel – is vast komen te staan dat de handpalmafdruk aan de buitenzijde van het kozijn en het DNA op de tang afkomstig zijn van de inbraak. Verdachte komt voor zijn werkzaamheden in de
stelling-/steigerbouw door heel Nederland en het is denkbaar dat hij werkzaamheden bij de woning heeft verricht en daarbij sporen heeft achtergelaten. Bovendien is ook niet onderzocht door wie de steigers aan de woning zijn geplaatst.
Beoordeling door de rechtbank
Forensisch onderzoek
Er is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd met het dactyloscopisch spoor (handpalmafdruk). Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon, zijnde verdachte, geregistreerd in de landelijke vinger- en handpalmafdrukken verzameling Havank. Daarbij wordt door drie deskundigen een zeer grote mate van overeenkomst geconstateerd en de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor, verdachte, afkomstig is. [9]
Ook is een van de tangen onderzocht op de aanwezigheid van DNA. Uit dit DNA is een DNA-profiel verkregen dat is vergeleken met aanwezige DNA-profielen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Bij die vergelijking is één match gevonden, namelijk met het DNA-profiel van verdachte. Daarbij is de kans dat het DNA-profiel van een ander dan verdachte overeenkomt met het verkregen DNA-profiel berekend op kleiner dan één op één miljard. [10]
Alternatieve scenario
Het alternatieve scenario dat door verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht, is niet verder onderbouwd of van enige verankering voorzien. Zo is onder meer niet aannemelijk geworden dat verdachte daadwerkelijk werkzaam is in de stelling-/steigerbouw, laat staan dat aannemelijk is dat hij in die hoedanigheid werkzaamheden aan of rondom de woning van aangeefster zou hebben verricht. De rechtbank verwerpt het verweer.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het dactyloscopisch spoor in combinatie met het DNA-bewijs en de specifieke vindplaatsen daarvan, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als dader bij de woninginbraak betrokken is geweest.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
de feiten 1 primair en 2ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij op
of omstreeks14 februari 2019, te Wijchen,
in ieder geval in Nederland,
in ofuit de woning gelegen aan de [adres 1] ,
een ofmeerdere horloges,
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [aangeefster 1] en
/of[getuige] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik
heeft gebrachtdoor middel van braak,
verbreking, inklimming,
welke diefstal werd
vergezeld en/ofgevolgd van geweld, tegen die [getuige] ,
gepleegd met het oogmerk om bij die diefstal, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [getuige]
een of meermaalstegen het lichaam te trappen
en/of te schoppen, en/of
- die [getuige]
een of meermaals tegen het hoofd, althansin de nek
(met gebalde vuist
)te stompen
en/of te slaan.
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging onder feit 1 primair het jaartal achter de
pleegdatum ontbreekt. De rechtbank stelt voorop dat artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering eist dat de tenlastelegging een voldoende duidelijke, concrete en feitelijke omschrijving van het verwijt bevat dat verdachte wordt gemaakt. De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging in onderlinge samenhang moet worden bezien met het dossier. Gelezen in samenhang met het dossier is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is, nu de inhoud van het dossier ziet op een inbraak met geweld gepleegd op 14 februari 2019, het verhandelde ter terechtzitting zich ook specifiek tot die datum heeft gericht, over die datum bij die behandeling ook aan de zijde van verdachte geen enkel misverstand heeft bestaan, en de raadsvrouw daar bovendien ook geen verweer op heeft gevoerd.
De rechtbank beschouwt het ontbreken van een in de tenlastelegging vermeld jaartal dan ook als een kennelijke misslag en leest dit verbeterd als 14 februari
2019. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2.
hij in
of omstreeksde periode van 8 maart 2018 tot en met 10 maart 2018, te Nijmegen,
in ieder geval in Nederland,
in ofuit de woning gelegen aan de [adres 2] ,
een geldbedrag, te weten 250 euro,
in elk geval enig goed,dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangeefster 2] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en
/ofdat
/dieweg te nemen goed
/goederenonder zijn bereik
heeft gebracht door middel van braak
, verbreking, inklimming.
Voor zover er in de tenlastelegging nog andere kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is ook daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
diefstal, gevolgd door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor de feiten 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daartoe heeft de officier van justitie gewezen op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De officier van justitie heeft uitdrukkelijk naar voren gebracht dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd terwijl hij met verlof was uit de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD).
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen
tangen kunnen worden verbeurdverklaard en de inbeslaggenomen schroevendraaier kan
worden teruggegeven aan beslagene.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dan ten aanzien van feit 1 de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest. Getuige [getuige] heeft bij de aanhouding van verdachte fors en disproportioneel geweld gebruikt. Verdachte heeft hierbij fors letsel. Bovendien is bij een burgerarrest vereist dat terstond de politie wordt gebeld en dat is niet gebeurd. Dit levert een vormverzuim op in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering, aldus de raadsvrouw. Gelet op de gevolgen die de onrechtmatig aanhouding voor verdachte heeft gehad, verzoekt de raadsvrouw om strafvermindering.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat door deze reeks verdenkingen gratieverzoeken zijn afgewezen waardoor verdachte nog 1169 dagen gevangenisstraf moet uitzitten. De raadsvrouw heeft om die reden verzocht te volstaan bij een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Met betrekking tot het beslag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de
rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Rechtmatigheid aanhouding door burger (feit 1)
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het geweld dat bij de aanhouding van verdachte is toegepast rechtmatig is geweest of dat getuige [getuige] daarbij mogelijk te ver is gegaan.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 53 Wetboek van Strafvordering het een burger is toegestaan om tot aanhouding over te gaan, mits sprake is van een geval van ontdekking op heterdaad en de aanhouding tot doel heeft verdachte onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar. In het geval van een dergelijke 'burgeraanhouding' mogen die handelingen worden verricht die in de gegeven omstandigheden noodzakelijk zijn om verdachte onder controle te krijgen, waar nodig met gepaste dwang of geweld, teneinde hem (onverwijld) te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar. De vraag welke handelingen in het geval van een dergelijke 'burgeraanhouding' mogen worden verricht teneinde verdachte onder controle te krijgen en hem te kunnen overdragen aan een opsporingsambtenaar dient te worden beantwoord aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van de ene persoon mag in dit verband op grond van zijn hoedanigheid of bijzondere vaardigheden meer worden gevergd op het vlak van de proportionaliteit dan van een ander, waarbij de proportionaliteitseis ertoe strekt te beoordelen of het optreden niet in onredelijke verhouding staat tot het te bereiken doel.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat getuige [getuige] hem met zijn vuist heeft geslagen op zijn hoofd en dat hij daarna meteen knock out is gegaan en ten val kwam. Terwijl hij op de grond lag, heeft getuige [getuige] hem nog meerdere keren knock out geslagen en getrapt. Hij sloeg tegen zijn hoofd en ribben. Op enig moment kwam verdachte weer bij bewustzijn en voordat hij het wist werd hij getrapt in zijn nek. Verdachte zou daarbij een hersenschudding hebben opgelopen en heeft tot op heden nog steeds last van black-outs. Ook heeft hij de dochter horen zeggen dat haar vader helemaal aan het doordraaien was.
Verklaring getuige
Getuige [getuige] heeft daarentegen verklaard dat hij verdachte stond op te wachten, zodat hij hem kon onderscheppen in zijn vlucht. Verdachte kwam toen recht op hem afgerend en maakte op afstand van 1 á 2 meter een voorwaartse beweging met zijn knie en raakte hem daarbij op zijn lichaam. Ook werd hij met gebalde vuist geslagen ter hoogte van zijn nek/hoofd. Hij deinsde vervolgens terug en probeerde zichzelf te beschermen. Daarna voelde hij dat hij zo vol adrenaline zat dat hij direct met een of twee vuistslagen heeft teruggeslagen. Hij zag dat verdachte op de grond viel op zijn buik. Verdachte probeerde toen weer op te staan. Hij is toen met een voet op de kont/rug van verdachte gaan staan om hem onder controle te houden. Verdachte heeft hem toen nog twee keer tegen zijn benen getrapt en daarna had verdachte door dat hij niet onder zijn controle uitkwam.
De lezingen van verdachte en getuige [getuige] over het toegepaste geweld bij de aanhouding komen niet overeen. In het dossier bevinden zich echter meer stukken.
Overige bevindingen
Zo heeft aangeefster [aangeefster 1] – kort gezegd – verklaard dat zij zag dat haar vader nadat hij van verdachte een klap kreeg, heeft teruggeslagen, dat verdachte vervolgens op de grond viel en bleef liggen.
Daarnaast wordt in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat verbalisanten de melding kregen dat zij naar de [adres 1] te Wijchen moesten gaan. Aldaar zou een vrouw helemaal overstuur zijn, omdat haar vader aan het doordraaien was.
Verbalisanten kwamen vervolgens ter plaatse en zagen verdachte op de grond liggen. Ze spraken hem aan maar hij reageerde nauwelijks. Verdachte reageerde pas nadat de verbalisanten meerdere pijnprikkels gaven.
Verder heeft een verbalisant schaafplekken op het hoofd en een wondje achter het linker oor van verdachte waargenomen. Hiervan zijn foto’s gemaakt en aan het dossier toegevoegd.
Conclusie
De rechtbank gaat uit van de lezing van verdachte. Deze lezing wordt voldoende ondersteund door inhoud en aard van de melding die bij de politie wordt gemaakt, dat verdachte buiten bewustzijn wordt aangetroffen door de verbalisanten en het letsel dat bij verdachte letsel is geconstateerd.
Dat het letsel van verdachte een gevolg is van de aanhouding door getuige [getuige] , acht de rechtbank dan ook voldoende aannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat getuige [getuige] daarbij buitensporig geweld heeft gebruikt. In het bijzonder kan de rechtbank geen rechtvaardiging zien voor het slaan en trappen tegen het lichaam van verdachte, terwijl verdachte op dat moment al op de grond lag en buiten bewustzijn was. De rechtbank is ook niet gebleken dat verdachte nog heeft geprobeerd om op te staan. Met dat geweld is de wijze van aanhouding onrechtmatig geworden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de op te leggen straf wat te matigen.
Voor zover het verweer van de raadsvrouw ook ziet op het niet terstond bellen van de politie overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] en het proces-verbaal van bevindingen (waarin de melding wordt beschreven) volgt dat op enig moment de politie is gebeld. Dat de inhoud van die melding niet luidde dat zij een inbreker hadden aangehouden, doet daar niets aan af. Van belang is dat de politie op enig moment in kennis is gesteld en dat is gebeurd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer voor dit deel.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 19 februari 2019;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 24 mei 2019.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken. Een inbraak in een woning is een ernstig feit. Het brengt niet alleen hinder en schade met zich, maar tast ook de gevoelens van veiligheid van de benadeelden in ernstige mate aan. Dit klemt temeer, nu een woning bij uitstek als het privédomein van de bewoner heeft te gelden. Een woning moet dan ook een veilige plek zijn, zowel voor de bewoners als voor de zich in de woning bevindende goederen. Verdachte heeft hier geen rekenschap van gegeven en slechts uit eigen financieel belang de inbraken gepleegd. Daarnaast heeft verdachte bij één van de inbraken, toen hij op heterdaad werd betrapt, geweld tegen aangever gebruikt om zodoende te kunnen ontsnappen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Blijkens het op verdachte betrekking hebben uittreksel justitiële documentatie is verdachte veelvuldig ter zake van vermogensdelicten veroordeeld. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk delict te begaan.
Voorts heeft rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland. De reclassering schrijft dat er keer op keer sprake is van recidive gedurende lopende proeftijden. Een eerder opgelegde ISD-maatregel heeft het recidiverisico niet kunnen beperken, evenmin de jarenlange begeleiding door de reclassering en andere instanties. De klinische fase van verdachte gedurende de ISD-fase is goed verlopen, echter vrij snel daarna – in de extramurale fase – is er sprake van recidive. Verdachte conformeert zich tot een bepaalde hoogte aan bijzondere voorwaarden, maar kies er telkens toch weer voor om zijn eigen weg te gaan, met delictgedrag tot gevolg. Het recidiverisico en het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert dan ook een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden meer om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij als oriëntatiepunt voor een woninginbraak met veelvuldige recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden geldt. In dit geval gaat het om twee woninginbraken, waarbij verdachte in een zaak ook nog geweld heeft gebruikt. Dit werkt strafverhogend. Daarnaast heeft verdachte een van de feiten gepleegd terwijl hij met verlof was in het kader van een reeds opgelegde ISD-maatregel. Ook dat neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. De rechtbank acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden – zoals geëist door de officier van justitie – passend. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest ten gevolge waarvan verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een hersenschudding en een gekneusde rib. Verdachte ondervindt hier tot op heden nog last van. Om die reden zal de rechtbank naar beneden afwijken van de eis van de officier van justitie, te weten met één maand.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, passend en geboden.
Beslag
De rechtbank is van oordeel dat nu geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet, de teruggave zal worden gelast van het na te melden voorwerp, te weten een schroevendraaier, aan de beslagene.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de inbeslaggenomen tangen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu dit voorwerpen betreffen met behulp waarvan het feit is begaan. De rechtbank zal de voorwerpen verbeurd verklaren.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen
De benadeelde partijen [aangeefster 1] en [getuige] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.750,- en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen onduidelijk zijn en tevens onvoldoende zijn onderbouwd met stukken.
De benadeelde partijen zullen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Zij kunnen derhalve hun vorderingen slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
7b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het – gelet op het tijdsverloop en de veroordelingen die in de tussentijd hebben plaatsgevonden – niet opportuun is om de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 05-730542-11 nu nog toe te wijzen, en zal deze dan ook afwijzen.

8. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet bevel tot
voorlopige hechtenis;

gelast de teruggaveaan de beslagene van:
een schroevendraaier;

verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven goederen, te weten:
twee tangen (SIN AAKT3557NL en AAKT3558NL);
De beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [aangeefster 1] / [getuige]
 verklaart de
benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijkin haar vordering;
 verklaart de
benadeelde partij [getuige] niet-ontvankelijkin zijn vordering;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 30 april 2019, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de Meervoudige Kamer te Arnhem van 17 augustus 2011 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden (parketnummer 05-730542-11).
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. Monteiro (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en
mr. R.S. Croll, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2019.
mr. R.S. Croll is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019068580, gesloten op 17 februari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte [aangeefster 1] namens [getuige] , p. 8-9.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 41-42 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 45 (vijfde alinea).
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 48-49.
6.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 5] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek 08GROOT24 (2018105364), gesloten op 6 maart 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
7.Het proces-verbaal van aangifte [aangeefster 2] , p. 6-7.
8.Het proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 12.
9.Het proces-verbaal individualisatie dactyloscopisch spoor, p. 19 en het rapport dactyloscopisch onderzoek (opgenomen in een aanvullend proces-verbaal), p. 21-23.
10.Het NFI rapport resultaten DNA-onderzoek (opgenomen in een aanvullend proces-verbaal).