ECLI:NL:RBGEL:2019:2565

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
05/880066-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot geldboete wegens bedreiging met brandstichting en vrijspraak van opzettelijke brandstichting en vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met brandstichting, opzettelijke brandstichting en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,- voor de bedreiging, maar heeft hem vrijgesproken van de andere twee beschuldigingen. De zaak kwam voort uit een incident op 19 augustus 2017, waarbij de verdachte de aangeefster, [slachtoffer 1], bedreigde met brandstichting tijdens een verkeersruzie. De rechtbank oordeelde dat de bedreigende woorden van de verdachte voldoende waren om redelijke vrees voor brandstichting te wekken, ondanks dat de aangeefster zich op dat moment niet bedreigd voelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 september 2017 niet verantwoordelijk was voor de brandstichting van de auto van de aangeefster, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een ander had uitgelokt tot deze daad. Evenmin kon worden bewezen dat hij verantwoordelijk was voor de vernieling van een andere auto die door de brand was beschadigd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ernstiger beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880066-18
Datum uitspraak : 7 juni 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman: mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 augustus 2017 te Vaassen, gemeente Epe, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak een foto van jou en je kenteken, ik zoek uit waar je woont en laat je huis in de fik steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2. primair

een of meer onbekend gebleven personen op 22 september 2017 te Vaassen, gemeente Epe, in elk geval in Nederland, brand heeft/hebben gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto, te weten een Renault Twingo met kenteken [kenteken 1] (toebehorende aan [slachtoffer 1] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of nabij staande auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was,
welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 19 augustus 2017 tot en met 22 september 2017 te Vaassen, gemeente Epe en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door die onbekend gebleven persoon/personen inlichtingen te verschaffen over de locatie van het in brand te steken object en/of het verstrekken van een jerrycan met brandbare vloeistof;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 22 september 2017 te Vaassen, gemeente Epe, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht door open vuur in aanraking te brengen benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een auto, te weten een Renault Twingo met kenteken [kenteken 1] (toebehorende aan [slachtoffer 1] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of nabij staande auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;

3. primair

een of meer onbekend gebleven personen op 22 september 2017 te Vaassen, gemeente Epe, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, te weten een Volkswagen Polo (met kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft/hebben vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 19 augustus 2017 tot en met 22 september 2017 te Vaassen, gemeente Epe en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door die onbekend gebleven persoon/personen inlichtingen te verschaffen over de locatie van het in brand te steken object (te weten een Renault Twingo met kenteken [kenteken 1] ) en/of het verstrekken van een jerrycan met brandbare vloeistof ten gevolge waarvan die Volkswagen Polo is vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 22 september 2017 te Vaassen, gemeente Epe, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, te weten een Volkswagen Polo (met kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft/hebben vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 augustus 2017 hebben aangeefster [slachtoffer 1] en verdachte in Vaassen een woordenwisseling met elkaar gehad. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft de officier van justitie betoogd dat verdachte aangeefster heeft bedreigd, haar heeft gevolgd en heeft gekeken waar zij woont, dat haar auto in brand is gestoken en dat bij de auto een jerrycan is aangetroffen met daarop DNA dat tot verdachte is te herleiden. Volgens de officier van justitie volgt hieruit dat verdachte iemand anders heeft uitgelokt tot brandstichting en is sprake van een vooropgezet plan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van al hetgeen hem ten laste is gelegd dient te worden vrijgesproken. Volgens de verdediging was op 19 augustus 2017 sprake van een discussie tussen verdachte en aangeefster, waarbij hij haar geenszins heeft bedreigd. Getuigen hebben dit ook niet gehoord en bovendien heeft aangeefster pas na de brandstichting aangifte gedaan van bedreiging. Op het moment zelf voelde aangeefster zich ook niet echt bedreigd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 19 augustus 2017 in Vaassen in de richting van de Suikerbrink reed. Zij zag een bestuurder van een grijze Volvo midden op de weg rijden en zij stopte. De bestuurder van de Volvo stopte ook, stapte uit en was aan het schelden. Toen aangeefster de bestuurder aansprak, hoorde zij hem zeggen: “Ik maak een foto van jou en jouw kenteken, ik zoek uit waar je woont en laat jouw huis in de fik steken”. [3] De bestuurder maakte een foto van haar en daarbij stak aangeefster haar tong tegen hem uit. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij de Suikerbrink inreed. Een vrouw toeterde naar hem, stopte en stapte uit. Ze zei dat hij haar had afgesneden en begon volgens hem te mekkeren. Verdachte zei tegen haar dat zij niet zo tegen hem moest praten. [5] Hij maakte een foto van de vrouw, omdat zij haar tong tegen hem uitstak. [6]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij aangeefster in augustus 2017 in haar auto zag rijden. Van links kwam een grijze auto. Beide auto’s stopten en uit de grijze auto stapte een man. De man leek boos en maakte drukke gebaren met zijn handen. [getuige] kon zien dat de man aan het bekvechten was. De situatie liep zo hoog op, dat [getuige] het gevoel had dat zij het in de gaten moest houden en eventueel 112 zou moeten bellen. Ze zag dat aangeefster en de man discussieerden en ruzie maakten. Ook zag zij dat de man met zijn mobiele telefoon foto’s van de auto van aangeefster maakte. [7]
De rechtbank heeft op grond van het voorgaande de overtuiging bekomen dat verdachte op 19 augustus 2017 in Vaassen de door aangeefster genoemde bewoordingen heeft geuit. Hoewel de verdediging dit ontkent, wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] . De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze bewoordingen gekwalificeerd kunnen worden als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
De rechtbank overweegt dat verdachte tijdens een verkeersruzie onder andere tegen aangeefster heeft gezegd dat hij een foto van haar en haar kenteken maakt, uitzoekt waar zij woont en haar huis in de fik laat steken. Daarbij heeft hij ook foto’s van haar en haar auto gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor een redelijke vrees voor een misdrijf gericht op brandstichting kon bestaan. Dat aangeefster zich op het moment zelf niet meteen bedreigd voelde, doet hier – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – niet aan af. Niet vereist is immers dat de door verdachte gebruikte bewoordingen daadwerkelijk vrees hebben opgewekt bij aangeefster, waardoor zij zich in haar vrijheid belemmerd zou hebben geacht. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde bedreiging.
Ten aanzien van feit 2
Voor wat betreft het onder 2 primair tenlastegelegde merkt de rechtbank het volgende op. Op 22 september 2017, rond 03:15 uur, werd ontdekt dat de auto van aangeefster in brand stond. Een getuige zag een jonge jongen met een smal postuur van 160 tot 170 centimeter lang bij de brandende auto. Naast het voorwiel van haar auto stond een lege jerrycan. Bij het openen van de jerrycan rook de verbalisant een op benzine gelijkende lucht. Technisch onderzoek aan de auto heeft uitgewezen dat de brand waarschijnlijk is ontstaan door het bijbrengen van open vuur, hoewel een technische oorzaak niet kan worden uitgesloten.
Verdachte wordt verweten dat hij een ander heeft uitgelokt tot het in brand steken van de auto van aangeefster. Van uitlokking is sprake als de uitlokker een ander heeft aangezet tot het begaan van een strafbaar feit, waarvoor de uitgelokte zelf kan worden gestraft. Voor een bewezenverklaring van uitlokking is vereist dat bewezen wordt:
dat de uitlokker zowel opzet heeft gehad op de uitlokking als op het delict waartoe de ander is aangezet en;
dat de uitlokker de ander heeft doen besluiten – dus bij die ander het wilsbesluit heeft opgewekt – het delict te plegen;
dat de uitlokker daartoe gebruik heeft gemaakt van een van de in de wet genoemde uitlokkingsmiddelen en;
dat het uitgelokte delict is gevolgd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het ter terechtzitting verhandelde niet kan worden afgeleid welke gedragingen van verdachte ertoe hebben geleid, dat een derde werd overgehaald tot het in brand steken van de auto van aangeefster. Het aantreffen van een jerrycan vlakbij de auto met daarop een DNA-spoor dat te herleiden is tot verdachte, maakt dit niet anders. Het gaat immers om een spoor op een makkelijk verplaatsbaar voorwerp dat geen duidelijkheid verschaft over de eventuele betrokkenheid van verdachte bij de brand. Ook de omstandigheid dat verdachte aangeefster zou hebben gevolgd is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van uitlokking. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat verdachte op 21 september 2017 op een vlucht van 17:40 uur van Amsterdam naar Manchester zat. Daarnaast zijn in de directe uren voor, tijdens en na de autobrand geen basisstations rond de plek van de autobrand aangestraald met telefoonnummers die van verdachte bekend zijn. Bovendien voldoet verdachte met zijn postuur (187 centimeter) niet aan het signalement van de jongeman die door een getuige bij de brand is gezien. Nu niet bewezen kan worden dat verdachte de brand heeft aangestoken en evenmin duidelijk is waaruit een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een derde – die de brand kan hebben aangestoken – heeft bestaan, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3
Nu niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in brand (laten) steken van de auto van aangeefster, kan evenmin worden bewezen dat hij verantwoordelijk is voor de vernieling van de auto van aangever [slachtoffer 2] . De auto van [slachtoffer 2] stond naast die van aangeefster en is vernield door de autobrand. Verdachte zal derhalve ook worden vrijgesproken van de onder 3 tenlastegelegde vernieling van de auto van [slachtoffer 2] .

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks19 augustus 2017 te Vaassen, gemeente Epe, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met brandstichting door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak een foto van jou en jouw kenteken, ik zoek uit waar je woont en laat jouw huis in de fik steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met brandstichting.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft verzocht om oplegging van een voorwaardelijke straf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 12 april 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een andere verkeersdeelnemer op de openbare weg. Hoewel aangeefster zich op dat moment niet bedreigd heeft gevoeld, zijn anderen getuige geweest van de agressieve sfeer tussen verdachte en aangeefster. Daarbij heeft verdachte geen respect getoond voor aangeefster. Er lijkt steeds minder respect tussen verkeersdeelnemers onderling te zijn. Het onderling geen respect vertonen draagt niet bij aan de verkeersveiligheid. De rechtbank neemt verdachte kwalijk hieraan te hebben bijgedragen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) passend en geboden. Deze straf is fors lager dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
8. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.464,30 bestaande uit € 1.964,30 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde en de behandeling van de vordering voor zover deze betrekking heeft op het onder feit 1 tenlastegelegde, naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Uit de beschikbare stukken kan immers niet worden afgeleid in hoeverre de benadeelde partij door de bewoordingen van verdachte is aangetast in haar eer of goede naam. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.W. van de Sande (voorzitter), mr. G.W.B. Heijmans en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Veluwe-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018342165, gesloten op 16 september 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 033; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 151.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 033 en 034.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 137.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 151.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 154.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 053.