ECLI:NL:RBGEL:2019:2559

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
05/760076-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging van een marechaussee na schietincident op wegrijdende auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een marechaussee die betrokken was bij een schietincident. De verdachte, een marechaussee, werd beschuldigd van poging tot doodslag nadat hij op 30 maart 2016 in Beverwijk met zijn dienstwapen op een wegrijdende auto had geschoten. De verdachte had de auto van de aangever, die hij eerder had aangehouden, zien wegrijden en schoot viermaal op het voertuig. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een rechtvaardigingsgrond op basis van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht, omdat het schieten was toegestaan volgens de Ambtsinstructie en voldeed aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De militaire kamer van de rechtbank concludeerde dat de verdachte geen opzet had om de aangever te raken, maar dat hij zich wel blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat dit zou kunnen gebeuren. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden ontslagen van alle rechtsvervolging, wat de rechtbank uiteindelijk ook deed. De benadeelde partij, de aangever, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De uitspraak benadrukt de complexiteit van situaties waarin opsporingsambtenaren geweld gebruiken en de juridische kaders die daarbij komen kijken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760076-16
Datum uitspraak : 7 juni 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
adres kiezende ten kantore van zijn advocaat:
Oostmaaslaan 71, 3063 AN Rotterdam,
raadsvrouw: mr. K. Versteeg, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1. primair

hij op of omstreeks 30 maart 2016 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met het dienstpistool meerdere malen op het voertuig (personenauto), waarvan [slachtoffer] bestuurder was, te schieten en dit voertuig met hoge snelheid van verdachte wegreed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 30 maart 2016 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met het dienstpistool meerdere malen op het voertuig (personenauto), waarvan [slachtoffer] bestuurder was, te schieten en dit voertuig met hoge snelheid van verdachte wegreed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 maart 2016 te Beverwijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met het dienstpistool meerdere malen op het voertuig (personenauto), waarvan [slachtoffer] bestuurder was, te schieten en dit voertuig met hoge snelheid van verdachte wegreed.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 30 maart 2016 omstreeks 3:30 uur heeft verdachte met zijn collega [getuige] op de A22 te Beverwijk aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) staande gehouden. Na een controle van het rijbewijs van aangever deelde verdachte aangever mede dat hij werd aangehouden op verdenking van het hebben van een vals of vervalst rijbewijs. Aangever reed echter hard weg, waarna verdachte zijn dienstwapen greep en viermaal op de auto van aangever schoot. Hierbij is de auto waarin aangever reed geraakt, maar aangever zelf niet. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte bewust laag op de auto heeft gericht en is gestopt met schieten toen bleek dat dit geen effect had. Verdachte heeft nooit de intentie gehad aangever te raken. Er is volgens de verdediging ook geen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op het doden dan wel mishandelen van aangever. Uit het handelen van verdachte en zijn verklaringen hierover volgt dat hij de aanmerkelijke kans dat hij aangever zou kunnen raken, nooit heeft aanvaard.
Beoordeling door de militaire kamer
Met de officier van justitie en de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat verdachte geen vol opzet heeft gehad op het verwonden of doden van aangever. De vraag is echter of verdachte hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. De militaire kamer stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het mogelijk doden of mishandelen van aangever door op de auto te schieten – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de auto waarin aangever reed op diverse plaatsen beschadigd is. Zo zat aan de linkeronderzijde van de achterruit een gat. In lijn met dit gat zat aan de voorzijde van de achterbank ter hoogte van de linkerhoofdsteun een kogel in de bekleding. In het midden van de achterzijde van de auto zat een gat in de overgang van de achterbumper naar de achterklep. Aan de rechterachterzijde zat een gat in de wielkast. Op het voorportier aan de bijrijderskant zat een beschadiging tussen de handgreep en het raam. Ook de rechterbuitenspiegel was beschadigd. De gaten en beschadigingen waren mogelijk veroorzaakt door een kogel. [3] Voordat verdachte schoot bevond de auto waar aangever zich in bevond, zich haaks op de rechterrijbaan en was deze op weg naar de linker rijbaan [4]
Verdachte heeft in het donker geschoten op een snel wegrijdende en van rijrichting veranderende auto. In aanmerking genomen dat een kogel ter hoogte van de linkerhoofdsteun in de achterbank is aangetroffen, is de militaire kamer van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou kunnen worden geraakt door een kogel, aan de gevolgen waarvan hij zou kunnen overlijden. De militaire kamer acht de verklaring van verdachte geloofwaardig dat hij niet de intentie had om aangever te raken, maar gezien de plaats waar deze kogel is ingeslagen – in een snel optrekkende auto – is het niet ondenkbeeldig dat aangever zou zijn geraakt met dodelijke afloop. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks30 maart 2016 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met het dienstpistool meerdere malen op het voertuig (personenauto), waarvan
[slachtoffer] bestuurder was, schoot en dit voertuig met hoge snelheid van
verdachte wegreed, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het primaire feit:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte op grond van de situatie ter plekke mocht schieten en dat hij daarbij de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (verder: de Ambtsinstructie) en het subsidiariteitsbeginsel niet heeft overtreden. Het schieten was mogelijk niet proportioneel, maar gezien de omstandigheden was daar een situatieve rechtvaardigingsgrond voor, die het handelen van verdachte rechtvaardigt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij het feit heeft begaan ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Er is dan ook sprake van een succesvol beroep op artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling door de militaire kamer
Hoewel aangever heeft verklaard dat hij heeft meegewerkt, verdachte agressief op hem overkwam en hij bij het wegrijden niets heeft geraakt, wordt dit weersproken door de verklaringen van zowel verdachte als zijn collega, getuige [getuige] .
Verdachte heeft verklaard – kort samengevat – dat aangever niet wilde meewerken. Zo heeft verdachte aangever meerdere malen gevraagd om zijn raam of deur open te doen om met hem te praten en bleef aangever zijn ramen op een kiertje houden. Ook moest hij na het vorderen van aangevers rijbewijs nog drie- of viermaal om diens rijbewijs vragen voordat hij dit kreeg. Toen verdachte aangever vertelde dat hij werd aangehouden op verdenking van het voorhanden hebben van een vervalst rijbewijs, heeft hij aangever vijfmaal gevorderd om uit te stappen. Omdat aangever hier steeds niet aan voldeed, probeerde verdachte het raam van aangever te forceren door het met zijn vingers naar beneden te duwen. Aangever deed zijn raam echter omhoog, waarbij verdachte ternauwernood zijn vingers kon terugtrekken. Verdachte probeerde het raam open te krijgen door er tweemaal op te slaan met zijn hand en elleboog. Toen dat niet lukte en verdachte zijn zaklamp wilde pakken om het raam in te slaan, reed aangever vol gas weg en raakte hij verdachte hard op zijn linkerbovenarm. Verdachte sprong opzij en schoot vervolgens op de auto waarin aangever reed om hem zo tot stoppen te dwingen.
Getuige [getuige] heeft de verklaringen van verdachte bevestigd in onder andere een op ambtsbelofte opgesteld proces-verbaal van bevindingen. Verder is bij de hulzen van de afgeschoten kogels een bandenspoor aangetroffen dat van de vluchtstrook richting de linkerrijstrook liep. Verder bevat het dossier een verklaring van de huisarts van verdachte van 1 april 2016, waarin (pijn)klachten van verdachte zijn beschreven en waarvoor aan verdachte medicatie is voorgeschreven, alsmede stukken waaruit blijkt dat verdachte vanaf 1 april 2016 slechts gedeeltelijk inzetbaar was ten gevolge van een ongeval door schuld van een derde tijdens zijn dienstuitoefening. De militaire kamer gaat dan ook uit van situatiebeschrijving zoals die door verdachte en zijn collega is beschreven, en waarin verdachte is geraakt door de auto van aangever.
De militaire kamer dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte op grond van de Ambtsinstructie zijn vuurwapen mocht gebruiken. Artikel 7 van de Ambtsinstructie houdt in, voor zover hier relevant:

1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:

o
a. (..);
o
b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf

1°. waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en

2°. dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of

3°. dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
o
c. (..);
o
d. (..).

2. Het gebruik van het vuurwapen in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, is slechts geoorloofd tegen personen en vervoermiddelen waarin of waarop zich personen bevinden.

3. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.

4. (..).

De militaire kamer is van oordeel dat in beginsel aan de vereisten voor dienstwapengebruik in de zin van de Ambtsinstructie is voldaan. Overtreding van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (doodslag), levert een misdrijf op waarvoor ten hoogste vijftien jaren gevangenisstraf kan worden opgelegd. Bovendien vormt dit misdrijf een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit. Verdachte had op het moment dat hij het geweld aanwendde een redelijk vermoeden dat aangever zich schuldig had gemaakt aan plegen van een poging tot doodslag op hem, zodat hij op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ambtsinstructie gerechtigd was om zijn vuurwapen te gebruiken. Verder staat het tweede lid van artikel 7 het gebruik van een vuurwapen tegen vervoermiddelen expliciet toe. Tenslotte acht de militaire kamer redelijke twijfel omtrent de identiteit van aangever aanwezig, aangezien zowel verdachte als [getuige] twijfels hadden aan de echtheid van het rijbewijs van aangever en de auto waarin aangever zich bevond op een andere naam stond geregistreerd. Ook aan de in artikel 7 lid 3 van de Ambtsinstructie gestelde voorwaarde voor het gebruik van het vuurwapen was voldaan.
Naar het oordeel van de militaire kamer heeft verdachte dus gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Dit maakt hem echter niet zonder meer straffeloos. Voor een geslaagd beroep op artikel 42 Sr moet het schieten van verdachte ook het juist gekozen middel zijn en kon door hem geen minder ingrijpend middel worden gebruikt (subsidiariteit) en moet hij het middel goed hebben toegepast (proportionaliteit). Hiertoe overweegt de militaire kamer het volgende. Toen verdachte aangever vertelde dat hij was aangehouden en hem vorderde om uit te stappen, heeft hij aangever verteld dat er geweld zou worden gebruikt indien hij niet zou uitstappen. Toen dat geen effect resulteerde, probeerde verdachte op verschillende manieren het raam van de auto open te krijgen. Vervolgens is aangever met hoge snelheid weggereden waarbij hij verdachte met de auto heeft geraakt. Er bestond dan ook gevaar op onttrekking aan de aanhouding. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat, gelet op het voorgaande, geen ander – minder ingrijpend – middel voor verdachte bestond om aangever tot stoppen te dwingen. Daarbij neemt de militaire kamer in aanmerking dat van een lid van de KMar kan en mag worden verwacht dat hij handelend optreedt in een situatie als deze. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte die kon en mocht menen dat hij zojuist slachtoffer was geworden van een poging tot doodslag in een fractie van een seconde zijn beslissing heeft moeten nemen.
De militaire kamer betrekt hier tenslotte nog bij dat verdachte nimmer te verstaan is gegeven dat het schieten op rijdende voertuigen wordt afgeraden. Met betrekking tot de wijze waarop verdachte het geweld heeft toegepast overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft naar de overtuiging van de militaire kamer geprobeerd aangever zelf niet te raken door laag op de auto te richten. Drie van de vier schoten die verdachte heeft gelost hebben de auto op een laag punt geraakt of op een plek (rechterzijde van de auto) waarvan duidelijk is dat de bestuurder relatief ver verwijderd was van de baan van de kogel. Dat één kogel onbedoeld verdachte had kunnen raken doet aan de proportionaliteit van het optreden niet af. Verdachte heeft daarnaast zijn magazijn niet leeggeschoten, maar is gestopt nadat hij zag dat zijn schoten aangever niet hadden doen stoppen. Ook heeft hij in zijn afweging om te schieten meegenomen dat er op dat moment geen andere mensen op de weg reden die eventueel geraakt zouden kunnen worden. Gelet op het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat het handelen van verdachte voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Aldus is er sprake van een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is niet strafbaar, nu hij het feit heeft begaan ter uitvoering van een wettelijk voorschrift en zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 9.464,32 bestaande uit € 4.964,32 aan materiële schade en € 4.500,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering, nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart dit feit evenwel niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. van Wezel (voorzitter), mr. G.W.B. Heijmans (rechter) en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Staf Commandant Koninklijke Marechaussee, Kabinet – Cluster Integriteit, Sectie Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal, mutatie nummer 16-000078, gesloten op 25 mei 2016, en het opgemaakte proces-verbaal, mutatie nummer PL27AZ/ 16-000078A, gesloten op 22 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld. Waar het de pagina’s betreft behorende bij het proces-verbaal met mutatie nummer PL27AZ/16-000078A, zal een A worden toegevoegd aan het paginanummer, zodat deze pagina’s onderscheiden kunnen worden van de pagina’s behorende bij het proces-verbaal met mutatie nummer 16-000078.
2.Proces-verbaal van relaas, p. 004; proces-verbaal van verhoor aangever, p. 009 en 010; proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] , p. 015 en 016.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 030 en 031.
4.Proces-verbaal van verhoor p. A53.