Uitspraak
[X] , wonende te [Z] , eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
Zitting
[A] .
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag. Eiseres was in 2013 woonachtig in Duitsland en had een ex-partner, [B], die in Spanje stond ingeschreven. Eiseres en haar ex-partner hadden in hun aangiften voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor dat jaar gekozen voor binnenlandse belastingplicht. De ex-partner had een belastbaar inkomen aangegeven, terwijl eiseres geen inkomen had vermeld en verzocht om uitbetaling van de heffingskorting. De Belastingdienst heeft de heffingskorting op het rekeningnummer van de ex-partner uitbetaald.
In 2018 heeft de ex-partner verzocht om ambtshalve vermindering van zijn aanslag IB/PVV 2013, wat resulteerde in een navorderingsaanslag voor eiseres. De rechtbank moest beoordelen of deze navorderingsaanslag terecht was opgelegd. Eiseres betwistte de terugvordering van de heffingskorting, omdat zij het geld nooit had ontvangen en stelde dat de inschrijving van haar ex-partner in Spanje niet overeenkwam met de feitelijke situatie.
De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd. Eiseres had zelf verzocht om de heffingskorting en de Belastingdienst had hiermee ingestemd. De rechtbank benadrukte dat eiseres verantwoordelijk was voor het doorgeven van de juiste bankgegevens en dat de omstandigheden van de zaak niet voldoende waren om de navorderingsaanslag onterecht te verklaren. Eiseres werd erop gewezen dat zij zich met haar financiële problemen tot de Ontvanger van de Belastingdienst moest wenden, en dat er mogelijkheden waren voor tegemoetkoming bij onbillijkheden in de belastingwet.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.