ECLI:NL:RBGEL:2019:2444

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
352125
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging en nakoming vaststellingsovereenkomst in kort geding

In deze zaak, die op 3 juni 2019 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft de voorzieningenrechter in kort geding uitspraak gedaan over een geschil tussen de besloten vennootschap Drieklomp Makelaardij O/G B.V. en [gedaagde sub 1]. Drieklomp vorderde in conventie de opheffing van executoriale beslagen die door [gedaagde sub 1] waren gelegd, en stelde dat [gedaagde sub 1] misbruik maakte van haar executiebevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat de executoriale beslagen opgeheven moesten worden, omdat [gedaagde sub 1] deze niet tijdig had overbetekend. Tevens werd de executie geschorst totdat in hoger beroep in de vrijwaringszaak tussen [gedaagde sub 1] en Drieklomp een uitspraak zou zijn gedaan.

In reconventie vorderde [gedaagde sub 1] nakoming van een conceptvaststellingsovereenkomst die volgens haar tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen wilsovereenstemming was bereikt, omdat de overeenkomst niet was ondertekend en er geen bewijs was van volledige overeenstemming. De vordering tot nakoming werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde [gedaagde sub 1] en de gevoegde partij in de proceskosten, die aan de zijde van Drieklomp werden begroot op € 1.700,83 in conventie en € 980,00 in reconventie.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige overbetekening van beslag en de noodzaak van wilsovereenstemming bij het aangaan van overeenkomsten. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de partijen direct aan de uitspraak moeten voldoen, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/352125 / KZ ZA 19-83
Vonnis in kort geding van 3 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DRIEKLOMP MAKELAARDIJ O/G B.V.,
gevestigd te Voorthuizen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P.H. Jacobs te Utrecht,
tegen
[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.A. Trimbach te De Meern,
waarin door voeging zijn verschenen
I.
[gevoegde partij sub 1]
II.
[gevoegde partij sub 2]
beide wonende te [woonplaats],
advocaten: mr. R.H.J.M. Silvertand en mr. B.M.C. Stenden.
Partijen zullen hierna Drieklomp, [gedaagde sub 1] en [gevoegde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van eis in reconventie tevens akte overlegging producties van [gedaagde sub 1]
  • de brief van Drieklomp d.d. 9 mei 2019 met producties
  • de brief van [gevoegde partij] d.d. 9 mei 2019, houdende een voorwaardelijke incidentele conclusie tot voeging
  • de brief van [gedaagde sub 1] d.d. 9 mei 2019 met producties
  • de brief van Drieklomp d.d. 10 mei 2019 met producties
  • de e-mail van Drieklomp d.d. 10 mei 2019 om 15.06
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Drieklomp
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1]
  • de eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] heeft een affectieve relatie gehad met de heer [X] (hierna: “[X]”). [X] is geen partij in dit kort geding.
2.2.
Na het beëindigen van hun relatie hebben [gedaagde sub 1] en [X] hun woning aan het adres [adres] te [plaats] in 2012 verkocht en geleverd aan [gevoegde partij] Daarbij heeft Drieklomp namens [gedaagde sub 1] en [X] als verkoopmakelaar opgetreden.
2.3.
Na de levering van de woning heeft [gevoegde partij] zich op het standpunt gesteld dat de woning gebrekkig is.
2.4.
[gevoegde partij] heeft tegen [gedaagde sub 1] en [X] een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank, team kanton en handelsrecht (zaaknummer C/05/284930 HZ ZA 15-254). In deze procedure vorderde [gevoegde partij] onder meer schadevergoeding op grond van wanprestatie.
2.5.
[gedaagde sub 1] en [X] hebben vervolgens Drieklomp in vrijwaring opgeroepen.
2.6.
Op 7 oktober 2015 heeft [gevoegde partij] onder Drieklomp conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde sub 1] op al hetgeen [gedaagde sub 1] van Drieklomp te vorderen heeft.
2.7.
Bij vonnis van 20 april 2016 is Drieklomp in vrijwaring veroordeeld om aan [gedaagde sub 1] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde sub 1] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. De vrijwaringsvordering van [X] is afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.8.
Bij vonnis van 18 juli 2018 zijn [gedaagde sub 1] en [X] veroordeeld tot betaling aan [gevoegde partij] van een hoofdsom van € 711.374,85 te vermeerderen met rente en kosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.9.
Vanaf augustus 2018 tot en met februari 2019 hebben partijen via hun advocaten onderhandeld over een minnelijke regeling. De advocaat van [gedaagde sub 1] heeft de advocaat van Drieklomp per e-mail van 8 augustus 2018, voor zover relevant, bericht:
“(…) Cliënte is niet voornemens om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 18 juli jl.. Indien zij – hangende de appeltermijn – van gedachten mocht veranderen, dan laat ik u dat weten. (…)”
2.10.
In februari 2019 heeft Drieklomp een voorstel tot [gevoegde partij], [gedaagde sub 1] en [X] gericht. Dit voorstel was vastgelegd in een conceptvaststellingsovereenkomst (hierna: “de conceptvaststellingsovereenkomst”). De conceptvaststellingsovereenkomst luidt, voor zover relevant:
“(…) IN AANMERKING NEMENDE:
(…)
-
dat [gedaagde sub 1] en [X] geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de vonnissen in de vrijwaringsprocedures (…) en evenmin tegen het vonnis in de hoofdzaak (…)
(…)
-
dat zij zonder prijsgeving van hun standpunten zijn overeengekomen hun geschillen voor eens en altijd te beëindigen door het sluiten van de navolgende overeenkomst.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
1.
Drieklomp betaalt aan [gevoegde partij sub 1] en [gevoegde partij sub 2] gezamenlijk een bedrag van
EUR 610.000,00 ter afdoening van alle (pretense) aanspraken van [gevoegde partij sub 1] en [gevoegde partij sub 2] jegens Drieklomp, [gedaagde sub 1] en [X] in verband met de koop van de woning (…)”
2.11.
De advocaat van [gedaagde sub 1] heeft op de conceptvaststellingsovereenkomst gereageerd per e-mail aan de advocaat van Drieklomp van 1 maart 2019. Deze e-mail luidt, voor zover relevant:
“(…) Ik heb de navolgende opmerkingen c.q. aanvullingen:
Pagina 3 / 5e aandachtstreepje:
[Enkel] [gedaagde sub 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de hoofdzaak van de rechtbank Gelderland gewezen op 18 juli 2018 [en wel op 16 oktober 2018]. (…)
Een laatste zin toevoegen: [gedaagde sub 1] zal de op 16 oktober 2018 aan [gevoegde partij sub 1] betekende appeldagvaarding [ter rolle van 17 september 2019] niet aanbrengen. (…) ”
2.12.
Drieklomp was tot de ontvangst van bovenstaande e-mail niet op de hoogte van het appel van [gedaagde sub 1] tegen het vonnis van 18 juli 2018. Drieklomp heeft zich tegenover [gedaagde sub 1] en [gevoegde partij] op het standpunt gesteld dat haar schikkingsvoorstel juist (mede) was ingegeven door het feit dat geen appel zou worden ingesteld. Daarop zijn partijen niet overgegaan tot ondertekening van de conceptvaststellingsovereenkomst. Evenmin hebben partijen nieuwe voorstellen tot elkaar gericht.
2.13.
De advocaat van Drieklomp heeft per e-mail van 21 maart 2019 aan [gedaagde sub 1] en [gevoegde partij] – voor zover nodig – een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de conceptvaststellingsovereenkomst op grond van dwaling en/of bedrog.
2.14.
Op 2 april 2019 heeft [gedaagde sub 1] diverse executoriale derdenbeslagen gelegd ten laste van Drieklomp (hierna: “de executoriale beslagen”). De executoriale beslagen zijn onder meer gelegd onder diverse banken en onder klanten van Drieklomp. Van de executoriale beslagen heeft geen tijdige overbetekening plaatsgehad.
2.15.
Drieklomp heeft [gedaagde sub 1] per brief van 4 april 2019 gesommeerd om de executoriale beslagen op te heffen en om alle verdere executiemaatregelen te staken. [gedaagde sub 1] heeft daarop geantwoord dat zij de executie voort zal zetten.

3.Het geschil in voorwaardelijk incident

3.1.
[gevoegde partij] vordert voorwaardelijk in incident dat de voorzieningenrechter [gevoegde partij] toelaat als gevoegde partij aan de zijde van [gedaagde sub 1] in conventie en reconventie, kosten rechtens.

4.Het geschil in conventie

4.1.
Drieklomp vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
I. (a) primair de executoriale beslagen opheft;
(b) althans subsidiair [gedaagde sub 1] veroordeelt de executoriale beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- met een maximum van € 100.000,- althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
(c) althans meer subsidiair [gedaagde sub 1] verbiedt de op en na 2 april 2019 in beslag genomen gelden te incasseren, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- met een maximum van € 100.000,- althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
(d) althans uiterst subsidiair bepaalt dat [gedaagde sub 1] de op en na 2 april 2019 in beslag genomen gelden enkel mag incasseren, onder de voorwaarde dat zij voldoende zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie ter grootte van € 250.000,- althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II. (a) primair de executie schorst totdat in hoger beroep in de vrijwaringszaak tussen [gedaagde sub 1] en Drieklomp bij onherroepelijke, althans bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, uitspraak zal zijn beslist;
(b) althans subsidiair [gedaagde sub 1] verbiedt om tot enige (andere) wijze van (voortzetting van) executie over te gaan op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- met een maximum van € 100.000,- althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
(c) althans meer subsidiair bepaalt dat [gedaagde sub 1] de executie enkel mag voortzetten onder de voorwaarde dat zij voldoende zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie van het bedrag;
III. de onder I en II gevorderde voorzieningen – subsidiair – toewijst, onder de voorwaarde dat Drieklomp een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen zekerheid stelt;
IV. [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling van de proceskosten van deze procedure, daaronder begrepen het griffierecht, waarbij de proceskosten voldaan dienen te worden binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, dan wel een andere in goede justitie te bepalen termijn en – voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening, alsmede de nakosten.
4.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Drieklomp het volgende. [gedaagde sub 1] is niet bevoegd om tot tenuitvoerlegging over te gaan. [gedaagde sub 1] maakt misbruik van executiebevoegdheid. De executoriale derdenbeslagen zijn niet (tijdig) aan Drieklomp overbetekend.
4.3.
[gedaagde sub 1] voert als volgt verweer. [gedaagde sub 1] is wel degelijk bevoegd om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Van misbruik van executiebevoegdheid is geen sprake. Het niet tijdig overbetekenen van de executoriale derdenbeslagen maakt niet dat deze beslagen zijn komen te vervallen, dan wel dienen te worden opgeheven. [gedaagde sub 1] concludeert tot weigering van de voorziening, met veroordeling van Drieklomp in de proces- en nakosten.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
[gedaagde sub 1] vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Drieklomp veroordeelt tot nakoming van de tussen partijen op 22 februari 2019 getroffen schikking zoals vastgelegd in de conceptvaststellingsovereenkomst en met inachtneming van de tekstuele wijzigingen zoals aangegeven door [gevoegde partij], zulks op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Drieklomp in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, te rekenen vanaf 10 dagen na betekening van dit vonnis;
II. Drieklomp veroordeelt in de kosten van de procedure, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien het bedrag van de proceskostenveroordeling niet binnen 14 dagen na dit vonnis door Drieklomp is voldaan;
III. Drieklomp veroordeelt in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Drieklomp niet aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de 15e dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling.
5.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [gedaagde sub 1] het volgende. Omstreeks 22 februari 2019 is tussen partijen een schikking tot stand gekomen. Drieklomp behoort deze schikking na te komen.
5.3.
Drieklomp voert als volgt verweer. Tussen partijen is geen schikking tot stand gekomen. Indien er al een schikking tot stand is gekomen, dan heeft Drieklomp deze schikking buitengerechtelijk vernietigd op grond van bedrog en/of dwaling. De vordering in reconventie moet worden afgewezen.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in incident

6.1.
Allereerst zal worden beoordeeld of [gevoegde partij] zich in dit kort geding kan voegen aan de zijde van [gedaagde sub 1]. Aan de voorwaarde die [gevoegde partij] aan haar vordering tot voeging stelt is immers voldaan nu – zoals hierna zal blijken – het door [gevoegde partij] ten laste van [gedaagde sub 1] gelegde beslag een rechtstreekse tenuitvoerlegging door [gedaagde sub 1] in de weg staat.
6.2.
Artikel 217 Rv bepaalt dat ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen dat hij zich daarin mag voegen. Voor het aannemen van een dergelijk belang is reeds voldoende dat een uitkomst van een procedure, die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden of indien de derde juridisch of feitelijk nadeel daaraan kan ondervinden (HR 14 maart 2008,
NJ2008, 168).
6.3.
Het is aannemelijk dat [gevoegde partij] er belang bij heeft dat de tenuitvoerlegging wordt voortgezet en/of dat Drieklomp de conceptvaststellingsovereenkomst nakomt. Dit zal er voor [gevoegde partij] immers toe leiden dat zij (eindelijk) een geldbedrag ontvangt. Het verzoek tot voeging van [gevoegde partij] zal daarom worden toegestaan. [gevoegde partij] wordt geacht zich te hebben gevoegd aan de zijde van [gedaagde sub 1].

7.De beoordeling in conventie

7.1.
Dit kort geding draait in conventie om de vraag of de door [gedaagde sub 1] gelegde executoriale beslagen moeten worden opgeheven. In het verlengde daarvan dient de vraag te worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de vonnissen van 20 april 2016 en 18 juli 2018 moet worden geschorst.
7.2.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] heeft verzuimd de beslagen van 2 april 2019 tijdig over te betekenen. Overbetekening heeft pas plaatsgehad zes dagen na het verstrijken van de in artikel 475i Rv voorgeschreven termijn. In beginsel is dit enkele feit al voldoende om de op 2 april 2019 gelegde beslagen op te heffen.
7.3.
Op grond van vaste jurisprudentie mag een voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis maar in een zeer beperkt aantal gevallen schorsen. De voorzieningenrechter mag dit alleen doen indien hij van oordeel is dat [gedaagde sub 1] – mede gelet op de belangen van Drieklomp die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Dat kan het geval zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Dit kan ook het geval zijn indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van Drieklomp een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
7.4.
Drieklomp heeft betoogd dat het vonnis in de hoofdzaak tussen enerzijds [gevoegde partij] en anderzijds [gedaagde sub 1] en [X] op een juridische dan wel feitelijke misslag berust omdat de rechtbank een bedrag aan vervangende schadevergoeding heeft toegewezen dat aanzienlijk hoger is dan de koopsom waarvoor [gevoegde partij] de woning in 2012 heeft gekocht. Het vonnis van de rechtbank van 18 juli 2018 is echter tot stand gekomen na inwinning van advies door een deskundige zodat niet op voorhand kan worden vastgesteld dat dit vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust. Evenmin kan zonder meer worden vastgesteld dat het vonnis op een juridische misslag berust nu de rechtbank ook gevolgschade heeft meegenomen in haar berekening.
7.5.
In dit geval is echter wel aannemelijk dat [gedaagde sub 1] misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot executie van het vonnis van 18 juli 2018 over te gaan. Daarvoor is redengevend dat aan haar geen zelfstandig recht toekomt op vergoeding van de schade door Drieklomp nu zij zelf is veroordeeld om die schade aan [gevoegde partij] te voldoen en slechts in de positie is geplaatst om de schadevergoeding door Drieklomp door te schuiven naar [gevoegde partij] In dit geval wordt [gedaagde sub 1] gevrijwaard door Drieklomp uit hoofde van het vrijwaringsvonnis van 20 april 2016. Tot dusver – zo staat tussen partijen vast – heeft [gedaagde sub 1] niet voldaan aan haar betalingsverplichtingen jegens [gevoegde partij] [gedaagde sub 1] wist van het door [gevoegde partij] ten laste van haar op 7 oktober 2015 gelegde conservatoire beslag onder Drieklomp, welk conservatoir beslag met de vonnissen van 20 april 2016 en 18 juli 2018 executoriaal is geworden. Tenuitvoerlegging van dat beslag leidt reeds tot de situatie dat [gedaagde sub 1] aan het vonnis van 18 juli 2018 zal voldoen door betaling van de schadevergoeding door Drieklomp. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] geen eigen titel jegens Drieklomp uit hoofde van de hiervoor genoemde vonnissen. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] hoger beroep heeft aangetekend van het vonnis van 18 juli 2018 zodat dat vonnis niet onherroepelijk is geworden, terwijl ook Drieklomp in appel is gegaan van het vrijwaringsvonnis van 20 april 2016. Daar staat tegenover dat Drieklomp bij de executie door [gedaagde sub 1] in haar belangen wordt geschaad nu zij niet alleen het risico loopt dat tweemaal betaald zal moeten worden maar ook dat, nu er executoriaal beslag is gelegd ten laste van klanten van Drieklomp, zij in haar goede naam wordt aangetast.
7.6.
Het voorgaande maakt dat de op 2 april 2019 gelegde beslagen zullen worden opgeheven. Ook zal de executie worden geschorst totdat in hoger beroep in de vrijwaringszaak tussen [gedaagde sub 1] en Drieklomp bij onherroepelijke, althans bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, uitspraak zal zijn beslist.
7.7.
[gedaagde sub 1] en [gevoegde partij] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Drieklomp worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.700,83

8.De beoordeling in reconventie

8.1.
In reconventie draait het om de vraag of [gedaagde sub 1] nakoming kan vorderen van de conceptvaststellingsovereenkomst.
8.2.
Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De conceptvaststellingsovereenkomst is niet ondertekend. Evenmin blijkt uit de overgelegde correspondentie dat er volledige wilsovereenstemming heeft bestaan over de conceptvaststellingsovereenkomst. Aldus is zonder nadere bewijslevering niet op voorhand aannemelijk dat er sprake is geweest van wilsovereenstemming. Voor nadere bewijslevering is in dit kort geding echter geen plaats, zodat de vordering tot nakoming van de conceptvaststellingsovereenkomst van [gedaagde sub 1] zal worden afgewezen.
8.3.
Ten overvloede wordt overwogen dat – zelfs indien [gedaagde sub 1] al kan aantonen dat er sprake is geweest van wilsovereenstemming – het aannemelijk is dat Drieklomp heeft gedwaald. [gedaagde sub 1] heeft immers per e-mail van 1 maart 2019 tegenover Drieklomp verklaard dat zij niet in hoger beroep zou gaan. Ook heeft [gedaagde sub 1] toegezegd dat zij het zou laten weten indien dit anders zou worden. Vaststaat dat Drieklomp pas heeft vernomen dat [gedaagde sub 1] toch in hoger beroep was gaan na het uitbrengen van het schikkingsvoorstel. Het is aannemelijk dat Drieklomp haar voorstel achterwege zou hebben gelaten indien [gedaagde sub 1] aan haar toegezegde mededelingsplicht zou hebben voldaan. Uit de considerans van de conceptvaststellingsovereenkomst blijkt immers dat Drieklomp haar voorstel tot partijen heeft gericht om de gehele kwestie definitief te regelen. Indien er dus al een overeenkomst tot stand is gekomen, dan is het aannemelijk dat partijen hebben gedwaald zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Drieklomp heeft de conceptvaststellingsovereenkomst dan ook terecht buitengerechtelijk vernietigd, indien en voor zover deze al tot stand is gekomen.
8.4.
[gedaagde sub 1] en [gevoegde partij] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Drieklomp worden begroot op:
- salaris advocaat €
980,00(factor 1,0 × tarief € 980,00)
Totaal € 980,00

9.De beslissing

De voorzieningenrechter
in voorwaardelijk incident
9.1.
laat [gevoegde partij] in conventie en in reconventie toe als gevoegde partij aan de zijde van [gedaagde sub 1],
in conventie
9.2.
heft de executoriale beslagen op,
9.3.
schorst de executie totdat in hoger beroep in de vrijwaringszaak tussen [gedaagde sub 1] en Drieklomp bij onherroepelijke, althans bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, uitspraak zal zijn beslist,
9.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gevoegde partij] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Drieklomp tot op heden begroot op € 1.700,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
9.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gevoegde partij] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] of [gevoegde partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
9.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
9.8.
wijst de vorderingen af,
9.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gevoegde partij] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Drieklomp tot op heden begroot op € 980,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.
eh/kh