ECLI:NL:RBGEL:2019:2373

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
05/987016-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veehouder wegens het onthouden van zorg aan dieren en de gevolgen daarvan

Op 29 mei 2019 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 80-jarige veehouder. De man werd beschuldigd van het meermalen onthouden van de nodige verzorging aan zijn dieren, wat resulteerde in een veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de veehouder zijn agrarisch bedrijf voor een periode van 12 maanden moest stilleggen en hem een voorwaardelijke geldboete van € 2.000,- werd opgelegd, met een proeftijd van 3 jaren. Tijdens de proeftijd moet hij zich houden aan de aanwijzingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De rechtbank sprak de man vrij van het niet tijdig registreren van enkele lammeren, omdat de daarvoor geldende termijn nog niet was verstreken.

De zaak kwam aan het licht na een melding bij de NVWA over vermoedelijke aantasting van het dierenwelzijn op het bedrijf van de verdachte. Inspecties op 3 oktober 2017 en 30 januari 2018 toonden aan dat de dieren niet de nodige zorg kregen. De rechtbank concludeerde dat de veehouder, ondanks zijn gezondheidsproblemen, verantwoordelijk was voor de zorg voor zijn dieren en dat hij onvoldoende maatregelen had genomen om de situatie te verbeteren. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de veehouder had nagelaten tijdig hulp in te schakelen voor de verzorging van zijn dieren.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheidsproblemen, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om hem van zijn verantwoordelijkheden te ontslaan. De rechtbank legde een geldboete op en bepaalde dat de NVWA toezicht moest houden op de naleving van de voorwaarden die aan de veroordeling waren verbonden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/987016-17
Datum uitspraak : 29 mei 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1939 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 oktober 2017 te [plaats] in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, dieren, te weten 8, althans een aantal scha(a)p(en) (zie blz 12 pv 138292/104953/6026060), heeft gehouden die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en/of waren geregistreerd, immers waren deze dieren niet voorzien van oormerken;
2.
hij op of omstreeks 3 oktober 2017 te [plaats] in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, als houder van runderen en/of schapen, althans een aantal dieren, al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat: ¿
- een rund (met werknummer [nummer 6] in de stal, het eerste hok) (zie blz 9 pv 138292/104953/6026060) over een toereikende behuizing beschikte onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers lag in het hok een grote hoeveelheid mest, en/of
- een rund (met werknummer [nummer 6] in de stal, het eerste hok) (zie blz 9 pv 138292/104953/6026060) een voor dat rund toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kreeg toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, en/of
- een rund (met werknummer [nummer 3] ) in de stal, het tweede hok (zie blz 9 pv 138292/104953/6026060) een voor dat rund toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kreeg toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, en/of
- twee runderen, althans één of meer rund(eren) (met werknummer [nummer 4] en [nummer 5] in de stal, het derde hok) (zie blz 9 pv 138292/104953/6026060) een voor die/dat rund(eren) toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kre(e)egen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
hij op of omstreeks 30 januari 2018 te [plaats] in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, als houder van runderen en/of schapen, althans een aantal dieren, al dan niet opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- elf runderen, althans één of meer rund(eren) (jongvee, zie blz 7 pv 141109/107423/6026060) over een toereikende behuizing beschikte(n) onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers waren de hokken cq. betonroosters vervuild met mest, en/of
- vier runderen, althans één of meer rund(eren) (jongvee, zie blz 7 en 8 pv 141109/107423/6026060) toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, en/of
- vier stieren, althans één of meer stier(en) (zie blz 8 pv 141109/107423/6026060) over een toereikende behuizing beschikte(n) onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers waren de betonroostervloeren vervuild met mest, en/of
- twaalf runderen, althans één of meer rund(eren) (in de Hollandse stal) (zie blz 8 pv 141109/107423/6026060) over een toereikende behuizing beschikte(n) onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers lag op de roosters een dikke laag mest, zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Inleiding
Op 30 oktober 2017 (
de rechtbank begrijpt: september) is bij het Klantcontactcentrum van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) een melding gedaan van vermoedelijke aantasting van het dierenwelzijn op het veebedrijf van verdachte, gevestigd aan de [adres 2] . Het veebedrijf van verdachte is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland geregistreerd voor het houden van runderen en schapen onder het unieke bedrijfsnummer [nummer 1] . [1]
Naar aanleiding van deze melding heeft verbalisant [verbalisant 1] van de NVWA op 30 september 2017 een bezoek gebracht aan het bedrijf. Hij trof onder meer dode runderen en kadavers van schapen aan. Ook trof hij een kreupel schaap en diverse schapenlammeren aan met een vervuilde ‘achterhand’. Daarop is beslist een nadere inspectie in te stellen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij een aantal schapen heeft gehouden, die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren (hierna: de Regeling) waren geïdentificeerd en/of geregistreerd. De rechtbank gaat allereerst over tot bespreking van de relevante wetsartikelen.
Paragraaf 7 van de Regeling heeft betrekking op de identificatie en registratie van schapen en geiten. Volgens artikel 35, tweede lid, van de Regeling bedraagt de termijn (bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 21/2004) waarbinnen de merken worden aangebracht, zes maanden na de geboorte, of zoveel eerder als het schaap of de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst. Volgens artikel 38d, eerste lid, van de Regeling dient de houder van schapen of geiten de minister in kennis te stellen van het aanbrengen van de merken na de geboorte van een schaap of geit. In lid 9 van dit artikel is bepaald dat deze kennisgeving binnen zes maanden na de geboorte dient te geschieden, of zoveel eerder als het schaap of de geit wordt afgevoerd of over de openbare weg wordt verplaatst.
Uit het vorengaande volgt dat schapen binnen zes maanden na de geboorte geoormerkt dienen te worden en dat de geboorte van schapen binnen zes maanden in het Identificatie en Registratiesysteem (I&R) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gemeld moet worden. Op 3 oktober 2017 hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van het NVWA een nader onderzoek ingesteld op het bedrijf van verdachte. Ten tijde van de controle waren de schapen niet te benaderen en konden de ID-codes niet worden afgelezen. Om die reden heeft de dierenarts op 5 en 6 oktober 2017 een bezoek gebracht aan het bedrijf. Hij heeft alle schapen onderzocht. De dierenarts heeft geconstateerd dat er acht schapenlammen waren, niet ouder dan zes maanden, die ongemerkt bleken te zijn.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet is gebleken dat de schapenlammen zonder oormerk ouder waren dan zes maanden. Ook is niet gebleken dat de schapen zijn afgevoerd of over de openbare weg zijn verplaatst, ten gevolge waarvan de oormerken eerder hadden moeten worden aangebracht. Uit het proces-verbaal van de NVWA volgt dat de dierenarts na de controle alsnog oormerken heeft aangebracht. De rechtbank gaat ervan uit, aangezien niet anders is gebleken, dat de schapenlammen vervolgens ook zijn geregistreerd in het I&R-systeem. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de termijnen zoals gesteld in artikel 35, tweede lid, en artikel 38d, negende lid, van de Regeling zijn overschreden.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat artikel 15 van de Regeling (waarin is bepaald dat een dier binnen drie dagen na de geboorte gemerkt moet worden) in dit geval niet van toepassing is, nu dit artikel betrekking heeft op het identificeren en registreren van runderen.
Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
Bij de inspectie op 3 oktober 2017 troffen verbalisanten in het eerste hok links in de stal een mannelijk rund aan (werknummer [nummer 2] ). Verbalisanten zagen in het hok een grote hoeveelheid mest in hopen liggen. De vacht, onderbuik, achterhand en poten van het dier waren sterk vervuild met mest. Op de rechterhand was een huidbeschadiging zichtbaar. Het dier kon niet beschikken over een schoon, droog en hygiënisch dierverblijf en beschikte niet over (ruw-)voer. In het tweede hok links in de stal was een mannelijk rund gehuisvest (werknummer [nummer 3] ) dat geen beschikking had over (ruw-)voer. In het derde hok links in de stal waren twee runderen gehuisvest (werknummers [nummer 4] en [nummer 5] ) die niet over (ruw-)voer konden beschikken. De runderen hadden weinig tot geen pensvulling. Het kuilvoer dat in de kuilbalen lag, was beschimmeld en stonk. Het betrof voer van zeer slechte kwaliteit en was niet geschikt als ruwvoer voor de runderen. [2] Daarnaast troffen verbalisanten in de weilanden een ernstig kreupel schaap aan en vier schapen met ernstige vervuilde achterhanden. Ook troffen verbalisanten op vier locaties restanten van schapenkadavers aan, in vergaande staat van ontbinding.
Verdachte heeft ten overstaan van de verbalisanten aangegeven dat hij het bedrijf samen met zijn vrouw heeft. Veertien jaar geleden heeft verdachte een ongeval gehad, waaraan hij een dwarslaesie heeft overgehouden. Hij heeft verklaard dat hij ten tijde van de inspectie al lange tijd op bed lag vanwege een wond. Hij kon niet in zijn rolstoel komen en kon niets doen. Zijn echtgenote verzorgde de runderen en het schaap op stal. Verder hield de buurman toezicht op het vee in de weilanden. Verdachte heeft aangegeven dat zijn echtgenote en hij hulp nodig hebben om de vervuilde stallen aan te pakken en om de schapenkadavers op te ruimen. Verdachte heeft verklaard dat zijn vrouw en hij het jaar daarvoor bedrijfsverzorging hadden in de stalperiode en dat zij daarvan dit jaar weer gebruik willen maken. [3]
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat sprake is van een aantasting van het welzijn van de in de bewijsmiddelen genoemde runderen en dat deze aantasting het gevolg is van het feit dat aan deze dieren de nodige zorg is onthouden. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat op 3 oktober 2017 het rund met werknummer [nummer 2] geen droge en schone ligplaats had. De vacht, onderbuik, achterhand en poten van het dier waren sterk vervuild met mest en het dier had hierdoor een huidbeschadiging. Ook had het rund niet de beschikking over (ruw-)voer. De runderen met werknummers [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 3] hadden ook geen beschikking over (ruw-) voer. Verder bleek het kuilvoer naast het hok beschimmeld te zijn. Het voer was van zeer slechte kwaliteit en niet geschikt als ruwvoer voor de runderen. De rechtbank heeft verder gelet op de verklaring van verdachte, die heeft aangegeven al enige tijd niets te kunnen doen in het bedrijf en dat hulp gewenst was. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat (in totaal) vier runderen niet konden beschikken over gezond en geschikt voer. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte aan het rund met werknummer [nummer 7] geen toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden heeft geboden.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het onthouden van de nodige zorg aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij wordt van belang geacht dat verdachte heeft verklaard dat hij al enige tijd op bed lag, waardoor hij geen zorg kon dragen voor de dieren. De echtgenote van verdachte nam de zorg voor de dieren in de stal voor haar rekening, maar zij was ook moeilijk ter been en liep met een wandelstok. [4] De rechtbank acht verder van belang dat verdachte heeft verklaard een jaar eerder tijdens de stalperiode hulp te hebben gehad van bedrijfsverzorging. Hiervan wilde hij in 2017 weer gebruik maken, maar ten tijde van de controle was de bedrijfsverzorging nog niet ingezet. Gelet op het feit dat verdachte al enige tijd niet meer in staat was voor de dieren te zorgen en mede gelet op het feit dat de echtgenote van verdachte eveneens slecht ter been was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hulp van bedrijfsvoering eerder in had moeten schakelen. Nu hij dit niet heeft gedaan, heeft hij het risico geaccepteerd dat de dieren niet de verzorging zouden krijgen die zij nodig hadden. Dat de buurman enig toezicht hield, maakt dit niet anders. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, in elk geval voorwaardelijk opzet aanwezig bij verdachte.
Ten aanzien van het medeplegen, overweegt de rechtbank het volgende. Onder houder wordt volgens de Wet Dieren verstaan de eigenaar, houder of hoeder van de dieren. Deze definitie is van toepassing op alle feiten die het onthouden van de nodige verzorging van dieren betreffen.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat de onderneming van verdachte is ingeschreven als eenmanszaak met verdachte als eigenaar. Bij de inspectie heeft verdachte verklaard dat hij het bedrijf samen met zijn vrouw runt. Ook heeft hij verklaard dat zijn vrouw voor de dieren zorgde, toen hij op bed lag en geen zorg kon dragen voor de dieren. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de echtgenote van verdachte medeverantwoordelijk was voor de verzorging van de dieren en als houder kan worden aangemerkt. De rechtbank acht derhalve het medeplegen bewezen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van feit 3
Naar aanleiding van de inspectie op 3 oktober 2017 heeft verdachte een schriftelijke waarschuwing gekregen. Ook is tweemaal een last onder bestuursdwang opgelegd waarbij een aantal maatregelen met betrekking tot de verzorging van de dieren van verdachte zijn genoemd waaraan verdachte moest voldoen. Verdachte diende er - onder meer - voor te zorgen dat de dieren over voldoende, kwalitatief en goed voer en drinkwater kunnen beschikken. Verder is verdachte opgedragen dat zieke en gewonde dieren verzorgd moeten worden en dat alle dieren ten alle tijden over schone, droge en hygiënische huisvesting kunnen beschikken.
Op 30 januari 2018 heeft weer een controle plaatsgevonden bij het veebedrijf. Verbalisanten zagen in het stalgedeelte met het jongvee drie hokken met daarin respectievelijk vier, twee en vijf stuks jongvee. De hokken bestonden uit een betonroostervloer met aan de voorzijde een voerhek. De hokken en betonroosters waren vervuild met mest. Ook hadden de runderen een met mest vervuilde vacht. Ze konden niet beschikken over schone, droge ligplaatsen en een hygiënisch dierverblijf. Voor het eerste hok, met daarin vier stuks jongvee, stond een zwarte plastic kuip, die moest dienen als drinkbak. Aan de voorzijde bij het voerhek zagen verbalisanten een zelfdrinker. Bij het testen daarvan constateerden zij dat deze zelfdrinker niet werkte. Het jongvee moest handmatig gedrenkt worden en had geen toegang tot drinkwater. Bij het vullen van de plastic bak met drinkwater wilde het jongvee direct het water opnemen en ze verdrongen elkaar om te kunnen drinken. In het stalgedeelte waren drie hokken, met daarin respectievelijk één, twee en één stier(en) gehuisvest. Op de betonroostervloeren zagen verbalisanten mest liggen. Ook hadden de stieren een met mest vervuilde vacht. De runderen beschikten niet over een schone, droge ligplaats en een hygiënisch dierverblijf. In de Hollandse stal werden twaalf runderen aangetroffen. Op de roosters achter de runderen werd een dikke laag mest, tot wel 40 centimeter hoogte, aangetroffen. Het laatste gedeelte van de stand van de runderen was ook vervuild met mest en urine. De runderen stonden met hun achterpoten in de mest. De vacht van de achterhand, poten, staarten en gedeeltelijk de onderbuiken van de runderen was vervuild met mest en gedroogde mest. De mest zat in dikke korsten aan de vachten van de runderen. Deze runderen konden niet beschikken over schone, droge ligplaatsen en een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden. [5]
Uit voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat sprake is van een aantasting van het welzijn van de in de bewijsmiddelen genoemde runderen en dat deze aantasting het gevolg is van het feit dat aan deze dieren de nodige zorg is onthouden. Uit het proces-verbaal van de verbalisanten van de NVWA komt naar voren dat het jongvee niet kon beschikken over schone en droge ligplaatsen. De betonroosters waren vervuild met mest en de runderen hadden een met mest vervuilde vacht. Ook konden vier runderen niet beschikken over drinkwater, nu de zelfdrinker niet werkte. Uit het feit dat het jongvee elkaar verdrong om te kunnen drinken, maakt de rechtbank op dat het jongvee gedurende enige tijd niet over drinkwater kon beschikken. Verder waren de drie hokken, waarin stieren gehuisvest waren, ernstig vervuild met mest. De dieren konden niet beschikken over een schone en droge ligplaats en de vachten van deze dieren waren ook vervuild met mest. In de Hollandse stal, waarin twaalf runderen gehuisvest waren, waren de roosters vervuild met mest en urine. De laag mest was 40 centimeter hoog. De vachten van de runderen waren totaal vervuild met mest en gedroogde mest. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aan (in totaal) 27 runderen geen toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden heeft geboden. Ook acht de rechtbank bewezen dat de vier runderen in het stalgedeelte met het jongvee niet konden beschikken over drinkwater.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte met opzet heeft gehandeld. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Naar aanleiding van de inspectie op 3 oktober 2017 is aan verdachte een schriftelijke waarschuwing gegeven en is tweemaal een last onder bestuursdwang opgelegd. Daarbij is onder meer bepaald dat alle dieren over voldoende en goed voer en drinkwater moeten kunnen beschikken en dat alle dieren moeten kunnen beschikken over schone, droge en hygiënische huisvesting. Desondanks is bij de controle op 30 januari 2018 geconstateerd dat (in totaal) 27 runderen niet over schone en droge ligplaatsen konden beschikken en dat vier runderen niet over drinkwater konden beschikken, omdat de zelfdrinkvoorziening kapot was. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte bij de inspectie van 3 oktober 2017 had aangegeven hulp nodig te hebben, maar deze hulp had hij ten tijde van de inspectie van 30 januari 2018 kennelijk nog steeds niet ingeschakeld. De rechtbank acht gelet op het voorgaande in elk geval voorwaardelijk opzet aanwezig.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht. Ten aanzien van het medeplegen, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder feit 2 heeft overwogen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks3 oktober 2017 te [plaats] in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met één
of meerander
en,
althans alleen,als houder van runderen en
/ofschapen,
althans een aantal dieren, al dan nietopzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- een rund (met werknummer [nummer 2] in de stal, het eerste hok) (zie blz 9 pv 138292/104953/6026060) over een toereikende behuizing beschikte onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers lag in het hok een grote hoeveelheid mest, en
/of
- een rund (met werknummer [nummer 2] in de stal, het eerste hok) (zie blz 9 pv 138292/104953/6026060) een voor dat rund toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kreeg toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, en
/of
- een rund (met werknummer [nummer 3] ) in de stal, het tweede hok (zie blz 9 pv 138292/104953/6026060) een voor dat rund toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kreeg toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, en
/of
- twee runderen
, althans één of meer rund(eren)(met werknummer [nummer 4] en [nummer 5] in de stal, het derde hok) (zie blz 9 pv 138292/104953/6026060) een voor die
/datrund
(eren
)toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kre
(e)egen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, zulks terwijl voornoemde overtreding
(en
)plaatsvond
(en
)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
hij op
of omstreeks30 januari 2018 te [plaats] in de gemeente Buren, tezamen en in vereniging met één
of meerander
en,
althans alleen,als houder van runderen en
/ofschapen,
althans een aantal dieren, al dan nietopzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat:
- elf runderen
, althans één of meer rund(eren)(jongvee, zie blz 7 pv 141109/107423/6026060) over een toereikende behuizing beschikte
(n
)onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers waren de hokken c.q. betonroosters vervuild met mest, en
/of
- vier runderen
, althans één of meer rund(eren)(jongvee, zie blz 7 en 8 pv 141109/107423/6026060) toegang hadden tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun behoefte aan water konden voldoen, en
/of
- vier stieren
, althans één of meer stier(en)(zie blz 8 pv 141109/107423/6026060) over een toereikende behuizing beschikte
(n
)onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers waren de betonroostervloeren vervuild met mest, en
/of
- twaalf runderen
, althans één of meer rund(eren)(in de Hollandse stal) (zie blz 8 pv 141109/107423/6026060) over een toereikende behuizing beschikte
(n
)onder voldoende hygiënische omstandigheden, immers lag op de roosters een dikke laag mest, zulks terwijl voornoemde overtreding
(en
)plaatsvond
(en
)in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 2 en 3, telkens:
Overtreding van artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, van de Wet dieren, opzettelijk begaan, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,-, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaar. Aan de straf dienen de bijzondere voorwaarden verbonden te worden van medewerking aan de controles van de NVWA en het zich houden aan de aanwijzingen gegeven door de NVWA. Aan de NVWA dient opdracht te worden gegeven tot toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie stillegging van de onderneming voor de duur van 1 jaar gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat stillegging van de onderneming zijn doodvonnis zal inhouden, waarvoor hij de rechtbank verantwoordelijk houdt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 17 april 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onthouden van de nodige zorg aan dieren die van hem waren. Bij een inspectie op 3 oktober 2017 is geconstateerd dat een rund niet kon beschikken over een droge en schone ligplaats en dat een aantal runderen niet kon beschikken over gezond en goed voer. Naar aanleiding van die inspectie is verdachte schriftelijk gewaarschuwd. Ook is tweemaal een bestuursrechtelijke maatregel opgelegd. Bij een tussentijdse controle is geconstateerd dat enkele maatregelen niet werden nageleefd (
de rechtbank: deze feiten zijn niet ten laste gelegd). Op 30 januari 2018 is het bedrijf weer aan een controle onderworpen. Daarbij werd geconstateerd dat een groot aantal runderen niet kon beschikken over schone en droge ligplaatsen en dat enkele runderen niet konden beschikken over drinkwater.
Op 24 mei 2018 heeft de officier van justitie zelf een bezoek gebracht aan het veebedrijf. Aan verdachte is een kennisgeving voorwaardelijke niet-vervolging uitgereikt. Dit hield in dat verdachte niet strafrechtelijk zou worden vervolgd, als hij zich gedurende de proeftijd van een jaar aan de daarin gestelde voorwaarden zou houden. Deze voorwaarden hielden in dat verdachte de hulp moest (blijven) inroepen van AB-Oost voor de verzorging van zijn dieren, dat tijdig en regelmatig een dierenarts geraadpleegd moest worden, dat het aantal dieren niet uitgebreid mocht worden door aanvoer, geboorte of op een andere manier en dat per 1 november 2018 niet meer dan twee runderen en twee schapen op het bedrijf aanwezig mochten zijn.
Op 9 april 2019 hebben twee verbalisanten van de NVWA een bezoek gebracht aan het bedrijf van verdachte. Zij constateerden dat op het bedrijf 19 runderen, waarvan 2 kalveren van enkele weken oud, en 37 schapen, waarvan 15 lammeren, aanwezig waren. Verder bleek de stallijst incorrect en was de dierenarts niet tijdig geraadpleegd met betrekking tot een verlamd schaap. Deze situatie bestond ondanks de hulp van AB-Oost die verdachte behoorde in te schakelen. Gelet op deze bevindingen, waaruit volgde dat verdachte voormelde voorwaarden had overtreden, heeft de officier van justitie beslist om verdachte alsnog strafrechtelijk te vervolgen voor het overtreden van de Wet Dieren op 3 oktober 2017 en 30 januari 2018.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangevoerd dat de situatie verbeterd is. Hij krijgt zes dagen per week hulp van AB-Oost en op de zevende dag verzorgt hij de dieren zelf. De rechtbank merkt op dat de feiten die verdachte verweten worden dateren van 3 oktober 2017 en 30 januari 2018. In die periode kon verdachte zelf niet voor zijn dieren zorgen en was er nog geen sprake van hulp door de bedrijfsverzorging. In die periode liet de hygiëne op het bedrijf ernstig te wensen over. Verdachte is ervoor verantwoordelijk dat het welzijn van de runderen en stieren in die periode is aangetast. Dat hij in die periode geen zorg kon dragen voor de dieren wegens gezondheidsproblemen, ontsloeg hem niet van zijn plicht ervoor te zorgen dat de dieren de nodige zorg zouden krijgen. Ondanks de schriftelijke waarschuwing en de bestuursrechtelijke maatregelen naar aanleiding van de inspectie op 3 oktober 2017, was de situatie op 30 januari 2018 nog niet verbeterd. Ook in april 2019 was een en ander nog steeds niet in orde, ondanks de hulp van AB-Oost die verdachte behoorde in te schakelen, en moest een verlamd schaap worden geëuthanaseerd. Dit alles neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Als veehouder is verdachte verantwoordelijk voor de zorg voor het leven en de leefomstandigheden van zijn dieren. De rechtbank begrijpt dat verdachte gedurende het grootste deel van zijn leven veehouder is geweest, zijn veebedrijf draaiende heeft gehouden en dat hij daar trots op is. De rechtbank wil van verdachte aannemen dat hij zijn beroep in het verleden eer heeft aangedaan en dat hij een goed lopend agrarisch bedrijf heeft gehad. De rechtbank begrijpt ook dat het een moeilijke beslissing is om het bedrijf in te krimpen. Dit lijkt echter wel nodig, nu verdachte inmiddels de 80 is gepasseerd en, net als zijn echtgenote, kampt met ernstige gezondheidsproblemen, als gevolg waarvan de verzorging van zijn dieren te wensen over laat. Dat is meerdere keren geconstateerd en vastgesteld moet worden dat verdachte het met en zonder hulp van derden niet redt om zijn dieren de vereiste zorg te bieden. Dat is ook de reden geweest waarom de officier van justitie verdachte een termijn heeft geboden om zijn veestapel vrijwillig in te krimpen tot 2 runderen en 2 schapen. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte zich niet vrijwillig wil conformeren aan de voorschriften en adviezen van de NVWA en aan de voorwaarden die de officier van justitie had gesteld aan de voorwaardelijke seponering. Sterker nog, ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij op zijn eigen tempo wil afbouwen en dat hij zich door niemand iets laat opleggen. In de gevolgen die het gebrek aan de verzorging van de dieren voor deze dieren heeft, lijkt verdachte geen inzicht te (willen) hebben. Ook dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank houdt rekening met alle voornoemde omstandigheden. Alles afwegende acht de rechtbank een straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. Hoewel de officier van justitie meer bewezen acht dan de rechtbank, zijn de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten naar het oordeel van de rechtbank te ernstig om een lagere straf op te leggen dan geëist.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2.2 en 8.11 van de Wet Dieren;
  • 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de Economische Delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 2.000,- (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis;
 bepaalt, dat deze geldboete
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zal meewerken aan controles van de NVWA en zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens de toezichthouder van de NVWA zullen worden gegeven;
 geeft opdracht aan NVWA tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt de gehele stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.J. Welbergen (voorzitter), mr. J.M. Graat en
mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 138292/104953/6026060 d.d. 13 november 2017, p. 5.
2.Proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 138292/104953/6026060 d.d. 13 november 2017, p. 9.
3.Proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 138292/104953/6026060 d.d. 13 november 2017, p. 13-14.
4.Proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 138292/104953/6026060 d.d. 13 november 2017, p. 7.
5.Proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit met nummer 141109/107423/6026060 d.d. 28 maart 2018, p. 7-8.