1.2.Op 10 mei 2011 heeft het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) van België namens eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 1 december 2011 heeft verweerder geweigerd om eiser per einde wachttijd 5 juli 2011 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser op dat moment in België gedetineerd was. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag was bepaald op 7 juli 2009, zijnde de startdatum van de dwangopname in het psychiatrisch ziekenhuis in België. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 23 november 2017 heeft eiser een nieuwe aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, waarop de besluitvorming is gevolgd zoals omschreven onder het procesverloop.
2. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder eiser met ingang van 18 maart 2014 (hierna: datum in geding) geen WIA-uitkering toegekend. Daaraan heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de uitsluitingsgrond detentie van artikel 43, aanhef en onder d, van de Wet WIA niet van toepassing indien er sprake is van TBS met dwangverpleging, maar zonder strafoplegging omdat de betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar is en door de strafrechter van alle rechtsvervolging is ontslagen. In zo’n situatie bestaat er dus recht op een WIA-uitkering.Volgens verweerder is hiervan sprake in het geval van eiser. Door zijn overplaatsing per datum in geding vanuit een feitelijke detentiesituatie in België naar een Nederlandse TBS kliniek alwaar sprake was van TBS met dwangverpleging, is de uitsluitingsgrond detentie niet meer van toepassing. Daarbij is van belang dat eiser door de Belgische strafrechter is veroordeeld tot internering in een inrichting vanwege ontoerekeningsvatbaarheid, hetgeen naar Nederlandse maatstaven vergelijkbaar is met TBS met dwangverpleging, maar zonder strafoplegging. Dit betekent volgens verweerder dat op grond van artikel 55, derde lid, van de Wet WIA vanaf de datum in geding het recht op WIA-uitkering van eiser kan ontstaan (herleven), omdat deze datum valt binnen de periode van vijf jaar na de einde wachttijd datum van 5 juli 2011. Toch heeft verweerder eiser per datum in geding geen WIA-uitkering toegekend, omdat hij het dagloon van eiser heeft berekend op nihil. Dit betekent dat het recht op WIA-uitkering ook nihil bedraagt. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser in het refertejaar, dat loopt van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009, geen inkomsten heeft genoten, omdat hij in die periode gedetineerd zat in België. Detentie in de referteperiode is volgens verweerder geen reden om af te wijken van de bepalingen in de Wet WIA en het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit).
3. Eiser voert in beroep tegen het bestreden besluit 1 aan dat hij in België niet is veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar tot internering. Hierdoor was zijn detentie in België onrechtmatig. Bij internering mag je maximaal drie weken in een gevangenis geplaatst worden om een plaatsing te regelen in een psychiatrische kliniek. Hij heeft ten onrechte bijna vijf jaar in de Belgische gevangenis gezeten. Hij heeft hierover een rechtszaak in België lopen tegen de Belgische Staat. Hij stelt dat hij recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij kan door zijn autisme niet in een reguliere baan werken. Tegen het bestreden besluit 2 heeft eiser geen aanvullende beroepsgronden ingediend.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beroep met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 heeft vervangen. Het bestreden besluit 2 komt niet geheel tegemoet aan het beroep van eiser, zodat gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep mede gericht wordt geacht tegen het betreden besluit 2.
Nu gesteld noch gebleken is dat eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1, dient het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Gelet op het bestreden besluit 2 en de aangevoerde beroepsgronden is in geschil of verweerder op goede gronden eiser per datum in geding niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering.
6. Op grond van artikel 43, aanhef en onder d, van de Wet WIA gelezen in samenhang met de artikelen 54 en 55 van de Wet WIA is vrijheidsbeneming (detentie) een uitsluitingsgrond voor het recht op een WIA-uitkering. Op grond van het derde lid van artikel 55 van de Wet WIA ontstaat het recht op een WIA-uitkering alsnog op de dag dat de uitsluitingsgrond detentie zich niet meer voordoet binnen vijf jaar na de einde wachttijd en de betrokkene op die dag meer dan 35% arbeidsongeschikt is.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit van 1 december 2011 waarin aan eiser per einde wachttijd 5 juli 2011 een WIA-uitkering is geweigerd vanwege de aanwezigheid van de uitsluitingsgrond detentie in rechte vast staat. Eiser kan daartegen in de onderhavige procedure niet meer opkomen. In dat besluit is bepaald dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiser 7 juli 2009 was. Dit is de eerste dag van de dwangopname van eiser in het psychiatrisch ziekenhuis in België. Ook bij de Belgische invaliditeitsuitkering is van deze dag uitgegaan als de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De rechtbank ziet geen aanleiding een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag als uitgangspunt te nemen.
8. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op de voet van artikel 55, derde lid, van de Wet WIA het recht op een WIA-uitkering van eiser vanaf de datum in geding is ontstaan met de overplaatsing van eiser van een Belgische gevangenis naar een Nederlandse TBS kliniek. Vanaf dat moment is er geen sprake meer van een feitelijke detentie zoals in België, maar van TBS met dwangverpleging zonder strafoplegging. Eiser is immers door de Belgische strafrechter volledig ontoerekeningsvatbaar geacht en daardoor niet veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar tot internering in een inrichting, hetgeen vergelijkbaar is met de Nederlandse TBS maatregel met dwangverpleging. Op grond van de eerdere genoemde vaste rechtspraak van de CRvB valt deze situatie niet meer onder de uitsluitingsgrond detentie, zoals verweerder dit in het bestreden besluit 2 ook voldoende heeft onderbouwd.
Nu de datum waarop de uitsluitingsgrond detentie is weggevallen (de datum in geding) valt binnen vijf jaar na de weigering van de WIA-uitkering per einde wachttijd op 5 juli 2011 vanwege de uitsluitingsgrond detentie, heeft eiser alsnog recht op een WIA-uitkering met ingang van de datum in geding.
9. Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat de hoogte van de WIA-uitkering van eiser nihil bedraagt, omdat het dagloon van eiser nihil is. Verweerder heeft het dagloon conform artikel 13 van de Wet WIA en de nadere regels betreffende de dagloonberekening in het Dagloonbesluit vastgesteld op nihil. Gesteld noch gebleken is dat deze berekening onjuist is. Op grond van artikel 13 van de Wet WIA wordt als dagloon beschouwd 1/261e deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het gebrek die tot arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden. Dit houdt in dat het dagloon moet worden berekend aan de hand van het genoten loon in de periode van een jaar voorafgaande aan het intreden van de ziekte of arbeidsongeschiktheid (het refertejaar). De eerste arbeidsongeschiktheidsdag is 7 juli 2009, zodat het refertejaar loopt van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009. Verweerder heeft dit correct toegepast. Vast staat dat eiser in het refertejaar geen inkomsten heeft gehad, omdat hij in die periode gedetineerd was. Gelet hierop heeft verweerder het dagloon van eiser terecht vastgesteld op nihil. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat eiser in het refertejaar geen inkomen heeft genoten vanwege zijn detentie geen aanleiding is om af te wijken van de bepalingen over de berekening van het dagloon in de Wet WIA en het Dagloonbesluit. De Wet WIA en het Dagloonbesluit bieden geen ruimte om voor eiser een andere referteperiode in acht te nemen dan die waarvan verweerder is uitgegaan. Verweerder heeft het dagloon van eiser dan ook terecht gebaseerd op het in het refertejaar daadwerkelijk door eiser genoten loon.
10. Voor zover eiser stelt dat hij door de wijze van berekening van het dagloon schade lijdt door de onrechtmatige vrijheidsontneming in België, wijst de rechtbank eiser erop dat in geval van een onterechte detentie de mogelijkheid bestaat om de Belgische Staat aansprakelijk te stellen voor de geleden schade en een schadevergoeding te vorderen. Uit de beroepsgronden volgt dat eiser hierover reeds een rechtszaak aanhangig heeft tegen de Belgische Staat.
11. Uit al het voorgaande volgt dat verweerder op goede gronden eiser geen WIA-uitkering heeft toegekend per datum in geding. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 2 is dus ongegrond.
12. Aangezien verweerder het bestreden besluit 1 naar aanleiding van het door eiser ingestelde beroep niet heeft gehandhaafd, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten omdat eiser geen professionele rechtsbijstand had.