ECLI:NL:RBGEL:2019:2330

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
7455947
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijs afhankelijk gesteld van zorgindicatie en bekwaamheid tot ondertekening huurovereenkomst

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Canikinvest B.V. betaling van huurachterstand van € 6.750,00 van gedaagde, die een kamer huurde in een pand van Canikinvest. De huurprijs was afhankelijk gesteld van een zorgindicatie, die gedaagde te laat had aangevraagd. Gedaagde, die in verband met een hersenbloeding was opgenomen, stelde dat hij niet bekwaam was om de huurovereenkomst te ondertekenen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde, gezien zijn gezondheidssituatie, niet in staat was de gevolgen van de overeenkomst te overzien. Hierdoor was het onaanvaardbaar dat hij aan de huurovereenkomst gebonden was. Echter, omdat gedaagde wel in de kamer had verbleven, werd hem een redelijke vergoeding van € 2.800,00 voor het verblijf opgelegd, gebaseerd op een huurprijs van € 350,00 per maand voor de periode van januari tot en met augustus 2018. De gevorderde buitengerechtelijke kosten van Canikinvest werden afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd van incassowerkzaamheden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter mr. P.J. Wiegman op 31 mei 2019.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 7455947 \ CV EXPL 19-35 \ 701 \ 40140
uitspraak van 31 mei 2019
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap Canikinvest B.V.
gevestigd te Nijmegen
eisende partij
gemachtigde De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.
tegen
[naam gedaagde]
wonende te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde: [naam gemachtigde]
Partijen worden hierna Canikinvest en [naam gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 december 2018 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de comparitie van partijen van 23 april 2019.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam gedaagde] is in verband met een hersenbloeding via een crisisteam bij [naam stichting] geplaatst. [naam stichting] regelt de zorg, waaronder het aanvragen van een zorgindicatie, in het pand dat in eigendom is van Canikinvest.
2.2.
Canikinvest heeft vanaf 15 juni 2017 aan [naam gedaagde] een kamer ter beschikking gesteld aan de [adres huurruimte] .
2.3.
Bij de stukken bevindt zich een door [naam gedaagde] getekende overeenkomst tussen hem en Canikinvest. In deze overeenkomst kamer verhuur staat, onder meer en voor zover van belang, opgenomen:
(…)
Artikel 2 DE HUURPRIJS EN HUURBETALING
De huurprijs bedraagt 500,00(zegge vijfhonderd euro )per maand, tenzij huurder een woning indicatie heeft, in dat geval betaald de huurder 150 euro minder.
(…)
2.4.
In april 2018 heeft [naam gedaagde] een zorgindicatie ontvangen.
2.5.
[naam gedaagde] heeft de volgens de hierin genoemde overeenkomst de maandelijks verschuldigde huurpenningen niet voldaan.
2.6.
[naam gedaagde] heeft op 20 augustus 2018 de kamer verlaten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Canikinvest vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, betaling van een bedrag van € 6.750,00 aan huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, de buitengerechtelijke kosten van € 712,50, met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten waaronder de nakosten.
3.2.
[naam gedaagde] heeft van juni 2017 tot en met augustus 2018 een kamer gehuurd van Canikinvest, maar heeft ondanks aanmaning de huurachterstand van € 6.750,00 niet betaald. [naam gedaagde] is daarom eveneens rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
3.3.
[naam gedaagde] voert verweer. Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen speelt de vraag of [naam gedaagde] al dan niet gehouden is de gevorderde huurachterstand te voldoen. [naam gedaagde] stelt dat enige tijd nadat hij was opgenomen de secretaresse van [naam stichting] (hierna [naam stichting] ) drie documenten aan hem heeft voorgelegd die hij moest tekenen. Hij stelt verder dat hij, in verband met zijn hersenbloeding, niet besefte dat hij ook een huurovereenkomst tekende. Canikinvest voert aan dat [naam stichting] heeft geoordeeld dat [naam gedaagde] op dat moment bekwaam (genoeg) was de huurovereenkomst te ondertekenen. Canikinvest houdt [naam gedaagde] daarom aan de betalingsverplichtingen zoals opgenomen in de huurovereenkomst. De kantonrechter acht het aannemelijk dat [naam gedaagde] , gezien de gezondheidssituatie waarin hij verkeerde, op het moment van ondertekening niet in staan mocht c.q. kon worden geacht de gevolgen van het ondertekenen van de huurovereenkomst te overzien. [naam gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zijn zoon de getekende overeenkomst pas later onder ogen kreeg, zodat eveneens aannemelijk is dat [naam gedaagde] bij het ondertekenen van de overeenkomst niet door een derde is bijgestaan.
Daarbij komt dat Canikinvest onder meer de huurprijs afhankelijk heeft gesteld van de zorgindicatie. Er was dus ook geen sprake van een eenvoudige huurovereenkomst. Niet is gesteld of gebleken dat [naam gedaagde] de overeenkomst volledig doorgrondde. Canikinvest heeft tenslotte niet onderbouwd waarom [naam gedaagde] niet al vanaf juni 2017, dan wel zo snel mogelijk na binnenkomst, een zorgindicatie heeft gekregen.
Gelet op het vorengaande is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [naam gedaagde] onverkort wordt gehouden aan de huurovereenkomst van Canikinvest, zoals deze thans voorligt.
4.2.
Aangezien [naam gedaagde] evenwel in de kamer is verbleven, is hij voor dat verblijf een redelijke vergoeding aan Canikinvest verschuldigd. Uit het e-mailbericht van 16 maart 2018 (productie 3 bij inleidende dagvaarding) volgt dat partijen in beginsel tot een overeenstemming zijn gekomen, die erin zag dat de huur vanaf 1 januari 2018 werd betaald. Dit geldt dan als uitgangspunt. Aangezien [naam gedaagde] van begin af aan een zorgindicatie had moeten hebben en geen grondslag aanwezig is tot toewijzing van het meerdere, wordt uitgegaan van een huurprijs van € 350,00 per maand.
Gelet daarop is [naam gedaagde] € 2.800,00 (8 maanden (januari tot en met augustus 2018) * € 350,00) aan Canikinvest verschuldigd. Dat bedrag is toewijsbaar. De rente wordt over dat bedrag toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
4.3.
Canikinvest vordert een vergoeding van € 712,50 aan buitengerechtelijke kosten. De gemachtigde van [naam gedaagde] betwist de verschuldigdheid van deze kosten en voert aan dat hij op 17 maart 2018 (productie 2 bij antwoord) heeft gereageerd op het e-mailbericht van 16 maart 2018. Toen reactie uitbleef, heeft hij op 6 april 2018 nogmaals om een reactie verzocht. Ook hier werd niet op vernomen. Canikinvest heeft dit onweersproken gelaten, zodat er vanuit moet worden gegaan dat er niet meer is gereageerd op de correspondentie van [naam gedaagde] .
De kantonrechter oordeelt dat Canikinvest in dat kader onvoldoende concrete buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht om de onderhavige kwestie in een minnelijk stadium te regelen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden daarom afgewezen.
4.4.
Partijen worden beide voor een deel in het ongelijk gesteld en moeten daarom ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] aan Canikinvest te betalen een bedrag van € 2.800,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2019.