ECLI:NL:RBGEL:2019:2301

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
05/840081-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 24 mei 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een man van 28 jaar veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 januari 2017 in Velp, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], met kracht in de kaak sloeg, waardoor deze viel en ernstig letsel opliep, waaronder een schedelbreuk en hersenkneuzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, maar sprak hem vrij van de primair tenlastegelegde zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer van de verdachte niet opging, aangezien er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de aangever en zijn vriend dronken waren en dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich bedreigd voelde. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan bepaalde voorwaarden, waaronder het volgen van behandeling voor zijn agressieproblemen.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 10.947,-, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840081-17
Datum uitspraak : 24 mei 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. A. van den Berg, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 11 januari 2019 en 10 mei 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te Velp, gemeente Rheden, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of hersenkneuzing, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (met kracht) (met vuist) in/op/tegen de (linker)kaak, althans het gezicht/hoofd te stompen/slaan (waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd op de stoep(rand) is gevallen);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te Velp, gemeente Rheden, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) (met vuist) in/op/tegen de (linker)kaak, althans het gezicht/hoofd te stompen/slaan (waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd op de stoep(rand) is gevallen), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of hersenkneuzing ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 januari 2017 heeft verdachte in Velp met zijn rechtervuist met kracht [slachtoffer] tegen de linkerkaak gestompt, waardoor [slachtoffer] met zijn hoofd op de stoep is gevallen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling dat zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. Volgens de officier van justitie kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Verdachte doet, zo begrijpt de rechtbank, een beroep op noodweer.
Beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, erop was gericht om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Het beroep op noodweer faalt. Daartoe overweegt zij het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij samen met een vriend [getuige 1] biertjes had gedronken in café [naam 2] in Velp. Om 22.45 uur zijn waren zij vanuit het café een rondje gaan lopen in Velp. [2] Zij kwamen toen iemand tegen. Van wat er daarna is gebeurd, kan hij zich niets meer herinneren. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij dronken dan wel aangeschoten waren en behoorlijk luidruchtig waren tijdens het rondje lopen. Hij zag een man en twee vrouwen uit een woning komen. De vrouwen liepen naar een geparkeerde auto en gingen daar in zitten. De man liep op [slachtoffer] en [getuige 1] toe en zei iets in de zin van: ik wil niet dat jullie in mijn terrein komen. Deze man kwam agressief op hem over. [getuige 1] zette een stap naar achter en [slachtoffer] bleef staan. Zij stonden op dat moment dicht bij elkaar. Hij zag dat de man met zijn arm naar achteren bewoog en deze met kracht richting het gezicht van [slachtoffer] sloeg. [slachtoffer] zakte direct in elkaar en viel op de grond. [4]
[getuige 2] en [getuige 3] , de beide vrouwen die bij verdachte waren, hebben verklaard te hebben gehoord dat verdachte en [slachtoffer] en [getuige 1] zeiden van “mattie” en “mijn auto, mijn terrein”. Het slaan hebben zij niet gezien. [5]
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn richting kwam oplopen en bleef doorlopen. Hij kwam een centimeter van zijn gezicht af staan. Verdachte duwde hem weg, waarop [slachtoffer] weer op hem afkwam en zwaaide met zijn armen. Verdachte dacht dat [slachtoffer] hem wilde slaan. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij [slachtoffer] uit angst een stomp met zijn rechtervuist heeft gegeven. [6]
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Op basis van de verklaringen in het dossier kan weliswaar worden aangenomen dat verdachte en [slachtoffer] dicht bij elkaar hebben gestaan, maar de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] van zich heeft afgeduwd en [slachtoffer] met zwaaiende armen opnieuw op hem afliep, vindt geen steun in de verklaringen van de andere getuigen. Ook als de verklaring van verdachte op dat punt juist is, kan niet worden volgehouden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, eerbaarheid of goed die het voor verdachte ter verdediging noodzakelijk maakte om [slachtoffer] te slaan. Hij had van [slachtoffer] , zeker in diens dronken toestand, niets te vrezen en had van de situatie weg kunnen, en moeten, lopen. Een beroep op noodweer gaat alleen al daarom niet op.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen als gevolg van de vuistslag die verdachte hem heeft gegeven en de klap met zijn hoofd op de stoep.
Volgens de medische verklaringen is bij [slachtoffer] een schedelbreuk rechts achter met herzenkneuzing aan de voorzijde, met name aan de linkervoorzijde vastgesteld. De breuklijn liep door in de schedelbasis. Op de CT scan werd een kleine hoeveelheid lucht gezien binnen de schedel. Dit laatste wijst op een perforatie van de hersenvliezen. Hij heeft vier dagen in het ziekenhuis verbleven. Bij opname in het ziekenhuis is een verwonding waargenomen in de mond ter hoogte van element 3.6. Dit element is de eerste ware kies in de linker onderkaak. Mogelijk is een volledige perforatie van de wang ontstaan bij de klap. [7] In de eerste weken heeft [slachtoffer] vooral op bed gelegen. In april 2017 is hij weer langzaam begonnen met zijn opleiding. In de periode tot aan de zomervakantie had hij veel last van geheugen- en concentratieverlies, voelde hij zich prikkelbaar en had hij last van harde geluiden en veel bewegingen om zich heen. Daarnaast is zijn reuk- en smaakvermogen weg. [8] Op 1 april 2019 heeft een aanvullend onderzoek MRI-scan plaatsgevonden. Conclusie van dat onderzoek is bilaterale posttraumatische sequelen ter hoogte van de frontale kwabben met beeld van focale gebiedjes van enfalomalacie, links meer dan rechts. [9]
Op 30 april 2019 heeft een neuropsychologisch onderzoek plaatsgevonden. Conclusie van dat onderzoek is. Van de afgenomen taken zien we intacte aandachtsfuncties: alertheid (met ook adequate dagcurve) en selectieve aandacht. De vigilatie is grensafwijkend en er is een duidelijke vertraging van de centrale informatieverwerking. Het meest opvallend is de aantasting van de redeneerfuncties die niet overeenkomen met het onderwijsniveau. Er is daarnaast een stoornis uitsluitend in een visuele geheugen en zwakkere executieve functies. Het beeld kan vrij ernstig genoemd worden en past zeker bij een NAH na frontale beschadiging. [10]
De rechtbank is van oordeel dat gezien de aard van het beschreven hoofdletsel, en de restverschijnselen ruim twee jaar na het incident en de vaststelling dat die deels blijvend zijn, naar normaal spraakgebruik sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Sr.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 januari 2017 te Velp, gemeente Rheden, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(met kracht
) (met vuist
) in/op/tegen de
(linker
)kaak,
althans het gezicht/hoofdte stompen
/slaan (waardoor die [slachtoffer] met zijn hoofd op de stoep
(rand)is gevallen
), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en
/ofhersenkneuzing ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voorwaardelijk waarbij de verdachte dient te voldoen aan de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair verzocht een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Hij zal hierdoor meer gemotiveerd worden om hulpverlening aan te gaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 25 maart 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering gedateerd 21 december 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg op de openbare weg. Met een flinke vuistslag heeft verdachte het slachtoffer uit het niets tegen de grond geslagen. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan zwaar letsel opgelopen aan en in zijn hoofd. Hij kampt ruim twee jaar later nog met de gevolgen van de mishandeling op het gebied van aandacht, geheugen, concentratie, reuk en smaak. Dit soort geweld zorgt voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving.
Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte een keer eerder in verband met verbaal geweld is veroordeeld. Verdachte heeft er zo opnieuw blijk van gegeven zijn agressie onvoldoende in bedwang te hebben. Hij onderkent dat zelf ook en zegt ervan te zijn geschrokken.
Uit de rapportage van de reclassering blijkt onder meer het volgende.
Verdachte kampt met PTSS en heeft gedurende zijn jeugd (o.a. seksueel misbruik door ex partner van zijn moeder) en leven op straat diverse trauma’s opgelopen. Het lijkt erop dat deze trauma’s een rol hebben gespeeld in het delictgedrag en het gebruik van agressie.
Verdachte heeft met goed gevolg een EMDR therapie bij Kairos doorlopen. Hij is van een beschermd wonen setting (na twee jaar) doorgestroomd naar een eigen kamerwoning, ontvangt ambulante woonbegeleiding (van Boriz) en is op eigen initiatief in januari 2019 gestart met een leer-werktraject voor asbestsanering. De geboorte en zorg voor zijn zoontje (omgang een dag in de 14 dagen in overleg ook vaker) is een belangrijke motivatiefactor om zijn leven te beteren. Kairos heeft een nazorgtraject geadviseerd om nog verder te werken aan de emotie- en agressieregulatie. Verdachte geeft aan dat wanneer hij schuldig wordt bevonden hij liever hulp ontvangt, omdat hij daar iets van kan leren en het hem helpt om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen.
De reclassering schat het recidiverisico in als laag-gemiddeld en adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden is.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 10.947,- bestaande uit € 8.697,-aan materiële schade en € 2.250,- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de eigen bijdrage van de ziektekostenverzekering. Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde schade als gevolg van studievertraging heeft de verdediging gesteld dat het causaal verband tussen de studievertraging en de gebeurtenis dat aan verdachte wordt ten laste gelegd ontbreekt. Ten slotte mist de verdediging vergelijkbare jurisprudentie ter onderbouwing van de immateriële schade.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft ondervonden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte en dat verdachte hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Het gaat om het eigen risico van de ziektekostenverzekering en een half jaar studievertraging welke schade is vastgesteld aan de hand van de letselschaderichtlijn studievertraging. De rechtbank acht het causaal verband tussen het handelen van verdachte en de studievertraging van een half jaar voldoende aannemelijk gemaakt.
De immateriële schade van EUR 2.250,- acht de rechtbank voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 11 januari 2017.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een werkstraf gedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de werkstraf groot 60 (zestig) uren,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Leger des Heils Reclassering op het adres: [adres 2] , of hiertoe via telefoonnummer [telefoonnummer] een afspraak maakt en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht en zich houden aan de aanwijzingen vanuit de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek Kairos/ [naam 1] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Betrokkene hout zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij[slachtoffer] , van een bedrag van
€ 10.947,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Rijkse, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL 0600-2017018553, gesloten op 26 januari 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 34.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 53.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 56 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 61.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 72 tot en met 75 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2019.
7.Letselrapportage GGD Zeeland p. 47 en 48
8.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 14 februari 2019.
9.Onderzoek MR Hersenen d.d. 23 april 2019
10.Rapport Klinisch Neurologisch Onderzoek d.d. 3 mei 2019