ECLI:NL:RBGEL:2019:2300

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
05/157914-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag van bestuurder

Op 24 mei 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 21-jarige man uit Harderwijk, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 7 augustus 2017. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto reed, heeft met een snelheid tussen de 96 en 103 kilometer per uur gereden op de Hoofdweg in Harderwijk, waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Tijdens het rijden heeft hij onvoldoende gelet op het verkeer en is hij in aanrijding gekomen met een fietser, die daarbij om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gedragen, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan dood door schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 5 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden. De rechtbank benadrukte dat het ongeval een ernstige impact heeft gehad op de familie van het slachtoffer, die nu zonder vader verder moet. De verdachte heeft blijk gegeven van onoplettendheid en een gebrek aan respect voor verkeersregels, wat heeft geleid tot deze tragische gebeurtenis.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 96/157914-17
Datum uitspraak : 24 mei 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. P. Buikes, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 augustus 2017 te Harderwijk in de gemeente Harderwijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Hoofdweg zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat hij, verdachte, nabij een in die weg (de Hoofdweg) gelegen (fiets) oversteekplaats heeft gereden met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 96 en 103 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurder voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij,
verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Hoofdweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
terwijl het uitzicht voor hem, verdachte niet werd belemmerd en/of verdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar, niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op
het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Hoofdweg) en/of het overige verkeer en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fietser, welke fietser doende was om die Hoofdweg, gezien zijn, verdachtes rijrichting van rechts naar links over te steken, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 7 augustus 2017 te Harderwijk in de gemeente Harderwijk, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Hoofdweg en nabij een in die weg (de Hoofdweg) gelegen (fiets)oversteekplaats heeft gereden met een snelheid, ongeveer gelegen tussen de 96 en 103 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of in strijd met het gestelde in artikel 19 van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurder voertuig(personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Hoofdweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of terwijl het uitzicht voor hem, verdachte niet werd belemmerd en/of verdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fietser, welke fietser doende was om die Hoofdweg, gezien zijn, verdachtes rijrichting van rechts naar links over te steken, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 7 augustus 2017 omstreeks 18.35 uur vond een ongeval plaats binnen de bebouwde kom van Harderwijk. Een personenauto en een fietser kwamen met elkaar in botsing. De bestuurder van de fiets, de heer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), raakte zeer ernstig gewond en is enkele uren later in het ziekenhuis overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW), zoals primair tenlastegelegd. Voor wat betreft de mate van schuld heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte
zeer onvoorzichtigheeft gereden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar een veroordeling kan volgen maar dat voor de mate van schuld moet worden geconcludeerd dat verdachte
aanmerkelijk onvoorzichtigheeft gereden. Er is volgens de raadsman geen sprake van een zeer ernstige mate van schuld omdat er geen bijkomende omstandigheid was zoals rijden onder invloed of verlaten plaats ongeval. Er is sprake van (veel) te hard rijden. Dit levert een aanmerkelijke mate van schuld op.
Beoordeling door de rechtbank
Het VOA-rapport
Uit het rapport van de Verkeersongevallen Analyse (VOA) blijkt het volgende over de toedracht van het ongeval.
Het ongeval vond plaats op de Hoofdweg in Harderwijk ter hoogte van het kruispunt met de Van Maerlantlaan. Het slachtoffer reed op een fietspad parallel aan de Hoofdweg in dezelfde richting als de auto van verdachte. Het slachtoffer is vervolgens bij de kruising met de Van Maerlantlaan de Hoofdweg overgestoken, waarna hij werd aangereden door de auto die verdachte bestuurde. De maximum toegestane snelheid is daar 50 km/uur. [2]
Door de VOA is onderzoek verricht naar de snelheid van verdachtes auto (BMW), mede aan de hand van de remsporen. Volgens de Snelheids- & Vermijdbaarheidsanalyse had de auto van verdachte direct voorafgaand aan het ongeval een snelheid van minimaal 96 km/uur en maximaal 103 km/uur. Uit deze analyse is ook gebleken dat het ongeval te vermijden was geweest, indien de bestuurder van de BMW zich wel gehouden had aan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/uur en op dezelfde wijze had gereageerd op het ontstane gevaar.
Daarnaast volgt uit dit onderzoek dat de bestuurder van de fiets waarschijnlijk veilig de rijstrook bestemd voor de BMW over had kunnen steken indien de bestuurder van de BMW zich had gehouden aan de maximum toegestane snelheid. [3]
De rechtbank stelt vast dat de uitkomsten van de VOA-rapportage niet ter discussie staan.
De gevolgen van het ongeval
Uit het schouwverslag blijkt dat sprake is van niet natuurlijk overlijden van het slachtoffer door verbloeding, dan wel door ernstig neurotrauma (hersenletsel) nadat betrokkene al fietsend geschept is door een auto. [4]
De snelheidsovertreding
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij veel te hard heeft gereden. De snelheid uit het onderzoek kan volgens verdachte kloppen. Verdachte had niet nagedacht over wat daarvan het gevaar zou kunnen zijn. Hij was zich aan het uitsloven voor zijn vriendin en haar stiefzusje, die bij hem in de auto zaten. Hij dacht dat er niets zou gebeuren, dat hij alles wel zou overzien en dat hij alles wel zou kunnen. Vlak voor het ongeval was hij even afgeleid, maar hij weet niet meer waardoor. Hij was niet met zijn mobiel bezig. [5]
De mate van schuld
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de WVW. Hiervoor is vereist dat het gedrag van de verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam is geweest. Beoordeeld moet worden of sprake was van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Daarbij geldt in zijn algemeenheid dat niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in bovenstaande zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en voorts naar de overige omstandigheden van het geval. Verder is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in bovenstaande zin.
De rechtbank stelt vast dat verdachte tussen de 96 en 103 km per uur reed op een weg binnen de bebouwde kom, waar maximaal 50 km per uur is toegestaan. Op een dergelijke plaats moeten verkeersdeelnemers rekening houden met anderen, onder wie kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers en voetgangers.
Verdachte weet niet waar de fietser vandaan kwam. Hij heeft de fietser niet zien fietsen op het fietspad omdat hij even afgeleid was; hij weet nog steeds niet waardoor hij afgeleid was. Verdachte kent de Hoofdweg in Harderwijk goed omdat hij er een paar keer per week rijdt. Volgens verdachte is de weg niet overzichtelijk omdat je bij het stuk bij de oversteek (waar de aanrijding plaatsvond) niet alles goed kunt zien. [6]
Ondanks het feit dat verdachte toen nog maar net een jaar zijn rijbewijs had en voor het ongeval al zo’n 4 of 5 boetes had gekregen voor snelheidsovertredingen, heeft verdachte ook op 7 augustus 2017 veel te hard gereden. Uit verdachtes verklaring bij de politie dat hij de veiligheidsgordel niet draagt omdat hij dat niet belangrijk vindt [7] , leidt de rechtbank af dat verdachte niet alleen lak heeft aan verkeersregels, maar ook onvoldoende oog heeft voor gevaar en risico’s.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een zeer gevaarlijke situatie heeft gecreëerd waar (kwetsbare) medeweggebruikers niet goed op konden anticiperen. Hij heeft ongeveer twee keer zo hard gereden als ter plaatse maximaal was toegestaan. Hij heeft bewust zo hard gereden omdat hij indruk wilde maken op anderen; op die manier heeft verdachte het gevaar ook opgezocht. Dat deed hij bovendien op een naar zijn eigen zeggen onoverzichtelijk stuk. Terwijl hij binnen de bebouwde kom veel te hard reed, heeft hij zich kennelijk ook laten afleiden.
Het geheel van gedragingen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank, verdachtes handelen te kwalificeren is als
zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaamrijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks7 augustus 2017 te Harderwijk in de gemeente Harderwijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Hoofdweg zeer,
althans aanmerkelijk,onvoorzichtig, onoplettend en
/of
onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat hij, verdachte, nabij een in die weg (de Hoofdweg) gelegen (fiets) oversteekplaats heeft gereden met een snelheid, gelegen tussen de 96 en 103 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en
/ofin strijd met het gestelde in artikel 19 van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurder voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij,
verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Hoofdweg) kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
terwijl het uitzicht voor hem, verdachte niet werd belemmerd en
/ofverdachte bekend was met de verkeerssituatie aldaar, niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en
/ofis blijven letten op
het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Hoofdweg) en
/ofhet overige verkeer en
/ofis gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen meteen fietser, welke fietser doende was om die Hoofdweg, gezien zijn, verdachtes rijrichting van rechts naar links over te steken, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood en
/ofwelk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. In deze straf heeft de officier van justitie het tijdsverloop verdisconteerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid zal worden opgelegd voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren en met aftrek van de periode dat het rijbewijs reeds ingevorderd of ingehouden is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is erg jong, hij weet dat hij fout heeft gehandeld en hij heeft zelf ook veel last gehad van het ongeval. Hij zal ook in de toekomst nog geconfronteerd worden met de gevolgen van zijn handelen. Verdachte heeft hulp gezocht en wil aan zichzelf werken. Een gevangenisstraf waarvan een groot deel voorwaardelijk is, in combinatie met een forse taakstraf, meer passend. Verdachte kan op deze manier bovendien een bijdrage leveren aan de maatschappij.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 3 april 2019 en de door de raadsman overgelegde brief van De Waag, gedateerd 21 januari 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht door met een snelheid tussen de 96 en 103 km per uur te rijden binnen de bebouwde kom, waar een maximum snelheid van 50 km per uur is toegestaan. Verdachte wilde indruk maken op de inzittenden van zijn auto en lette niet goed op het verkeer. Hierdoor heeft verdachte een ernstig ongeval veroorzaakt waarbij het slachtoffer is overleden. Dat is aan verdachtes schuld te wijten.
Het ongeval heeft een grote impact op de nabestaanden. De weduwe heeft dit bij het spreekrecht onder woorden gebracht. Het slachtoffer laat een jong gezin achter; zijn kinderen groeien op zonder hun vader. Hoe groot dat gemis moet zijn, laat zich moeilijk beschrijven.
Het is schrijnend dat verdachte de aanrijding heeft veroorzaakt door ‘stoerdoenerij’. De verwerking van het verlies wordt bemoeilijkt door de wetenschap dat verdachte het slachtoffer niet had aangereden als verdachte zich gewoon aan de verkeersregels had gehouden.
De LOVS oriëntatiepunten voor straftoemeting vermelden bij een zeer hoge mate van schuld waarbij een persoon om het leven is gekomen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar. De rechtbank neemt deze oriëntatiepunten als uitgangspunt.
Gezien de hoge mate van schuld, acht de rechtbank een taakstraf niet op zijn plaats. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen. Bij het bepalen van de hoogte daarvan zal zij de relatief jonge leeftijd van verdachte en het tijdsverloop meewegen. Verdachte was ten tijde van het ongeval pas 19 jaar oud en sinds het ongeval is bijna twee jaar verstreken. Dat tijdsverloop is niet verdachtes schuld. Uit de brief van De Waag volgt dat de er zorgen zijn over de impulsiviteit, een tekort aan agressieregulatie, de levensstijl en de verslavingsgevoeligheid van verdachte. Verdachte is niet meer verschenen op de laatste afspraken en heeft besloten van verdere behandeling af te zien. Dit baart de rechtbank ernstig zorgen.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren. Het doel hiervan is om de kans op herhaling zoveel mogelijk in te dammen en verdachte voor langere tijd aan zijn verantwoordelijkheid in het verkeer te blijven herinneren.
Ook een rijontzegging van lange duur acht de rechtbank passend bij de mate van schuld. Net als bij de gevangenisstraf zal een gedeelte hiervan – om dezelfde redenen – voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 3 jaren.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, wordt van deze straf afgetrokken. Daarnaast legt de rechtbank op een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van de periode dat het rijbewijs reeds ingevorderd of ingehouden is geweest. De proeftijd wordt op 3 jaren bepaald, zowel ten aanzien van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf als ten aanzien van de rijontzegging. De rechtbank straft verdachte zwaarder dan geëist omdat de ernst van de feiten daartoe aanleiding geeft.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4(vier) maanden
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • ontzegt verdachte ten aanzien van het
  • bepaalt, dat een gedeelte van deze bijkomende straf groot
  • bepaalt, dat de
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers, en mr. B.F.M. Klappe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2019.
Mr. Klappe is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017367849, gesloten op 12 februari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van Verkeersongevallen Analyse, p. 19 t/m 33
3.Proces-verbaal Snelheids- & Vermijdbaarheidsanalyse, p. 35
4.Schouwverslag GGD Regio Utrecht, p 51-52
5.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 mei 2019
6.Proces-verbaal van verhoor, p. 105 t/m 107, gelezen in onderlinge samenhang met de verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 mei 2019
7.Proces-verbaal van verhoor, p. 106