ECLI:NL:RBGEL:2019:2219

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
05/720402-18 en 16/659739-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor afpersing met een mes in Epe

Op 21 mei 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man uit Epe, die werd beschuldigd van afpersing. De verdachte heeft op 5 november 2018, onder bedreiging met een mes, een medewerker van de Blokker in Epe gedwongen om een geldbedrag van ongeveer 300 euro af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment gedetineerd was, zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Tijdens de zitting op 7 mei 2019 zijn de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook het proces-verbaal van aangifte, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de afpersing en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte, waaronder schizofrenie en een verstandelijke beperking. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet betekent dat hij geen straf verdient. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 14 dagen behandeld, die werd opgelegd door de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft besloten deze gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/720402-18 en 16/659739-17 (tul)
Datum uitspraak : 21 mei 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [woonplaats]
op dit moment gedetineerd te Vught PPC te Vught,
raadsman: mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 november 2018 te Epe met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten ongeveer euro 300,--), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan De Blokker (filiaal Hoofdstraat 79) toebehoorde, immers is/heeft verdachte
-met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp (dat verdachte even daarvoor uit het schap bij diezelfde Blokker had weggenomen) in zijn (linker)hand op de kassa afgelopen en/of
-aan die [slachtoffer] een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp getoond/voorgehouden en/of
-tegen die [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) "Ik wil je geld" en/of "pak je geld" en/of
-tegen die [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) "bel de politie maar" en/of
-toen het niet snel genoeg ging boos/ongeduldig geworden en/of
-opzettelijk dreigend en/of intimiderend dichter bij die [slachtoffer] gaan staan en/of
-(vervolgens) een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, op zeer korte afstand op die [slachtoffer] gericht (met de punt naar voren) en/of
-(daarbij) -op boze/intimiderende- toon gezegd/geroepen tegen die [slachtoffer] (zakelijk weergegeven) "Ik wil geld";
en/of
hij op of omstreeks 05 november 2018 te Epe, een hoeveelheid geld (te weten euro 300,-), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Blokker( filiaal Hoofdstraat 79), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers
is/heeft verdachte
-met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp (dat verdachte even daarvoor uit het schap bij diezelfde Blokker had weggenomen) in zijn (linker)hand op de kassa afgelopen en/of
-aan die [slachtoffer] een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp getoond/voorgehouden en/of
-tegen die [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) "Ik wil je geld" en/of "pak je geld" en/of
-tegen die [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) "bel de politie maar" en/of
-toen het niet snel genoeg ging boos/ongeduldig geworden en/of
-opzettelijk dreigend en/of intimiderend dichter bij die [slachtoffer] gaan staan en/of
-(vervolgens) een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, op zeer korte afstand op die [slachtoffer] gericht (met de punt naar voren) en/of
-(daarbij) -op boze/intimiderende- toon gezegd/geroepen tegen die [slachtoffer]
(zakelijk weergegeven) "Ik wil geld".
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 mei 2019;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 36 en p. 37 en
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 52.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 november 2018 te Epe met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten ongeveer euro 300,--),
in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan die [slachtoffer] ofaan een derde, te weten aan De Blokker (filiaal Hoofdstraat 79) toebehoorde, immers is/heeft verdachte
-met een mes,
althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp(dat verdachte even daarvoor uit het schap bij diezelfde Blokker had weggenomen) in zijn (linker)hand op de kassa afgelopen en
/of
-aan die [slachtoffer] een mes,
althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerpgetoond
/voorgehoudenen
/of
-tegen die [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) "Ik wil je geld" en
/of"pak je geld" en
/of
-tegen die [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) "bel de politie maar" en
/of
-toen het niet snel genoeg ging boos
/ongeduldiggeworden en
/of
-opzettelijk dreigend en
/ofintimiderend dichter bij die [slachtoffer] gaan staan en
/of
-(vervolgens) een mes,
althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, op zeer korte afstand op die [slachtoffer] gericht
(met de punt naar voren)en
/of
-(daarbij) -op boze/intimiderende- toon gezegd
/geroepentegen die [slachtoffer] (zakelijk weergegeven) "Ik wil geld".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de psycholoog en de psychiater in hun advies hebben geconcludeerd dat een klinische opname nodig is, in verband met de problematiek van verdachte. Volgens hen is het enige passende juridische kader terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De raadsman stelt dat uit de rapporten echter niet blijkt dat de mogelijkheid van terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij als voorwaarde een klinische opname kan worden opgenomen, is onderzocht. De raadsman verzoekt daarom de rechtbank om deze mogelijkheid alsnog te laten onderzoeken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van een medewerker van de Blokker in Epe. Hij heeft haar, onder bedreiging van een mes, gedwongen een geldbedrag af te staan. Verdachte heeft haar in een zeer beangstigende situatie gebracht en ook omstanders hiermee geconfronteerd. Het is algemeen bekend dat overvallen zoals deze zeer ingrijpend zijn en grote impact hebben op de slachtoffers. Winkelpersoneel is op dat moment gewoon aan het werk en wordt uit het niets geconfronteerd met veelal zeer bedreigende situaties. Het hoeft ook geen verdere uitleg dat deze slachtoffers daar nog lang last van kunnen houden, in werksituaties maar ook in privésituaties. Daarnaast veroorzaken winkelovervallen grote onrust in de samenleving in zijn algemeen. Dat verdachte de overval niet heeft gepleegd voor het geld maar om in de gevangenis te belanden en hij verder niemand kwaad wilde doen, staat los van de bedreigende situatie die verdachte op 5 november voor de medewerkers en de omstanders heeft gecreëerd.
Verdachte is door een psycholoog en psychiater onderzocht om te bepalen of er bij hem (wellicht) sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport van 18 maart 2019, opgesteld door E.M. van Engers en C.J.H. Koppert. Uit het rapport komt het volgende, zakelijk weergegeven, naar voren. Verdachte heeft een matige verstandelijke beperking, hij lijdt aan schizofrenie en is kwetsbaar voor verslavingen. Hij is in het verleden verslaafd geweest aan cocaïne en cannabis. Verder is er sprake van antisociaal gedrag. Tijdens het ten laste gelegde waren genoemde stoornissen aanwezig. Het ten laste gelegde lijkt niet primair gericht op het verwerven van geld, maar is eerder een impulsieve en naïeve schreeuw om hulp. Het ten laste gelegde lijkt te zijn gepleegd vanuit een combinatie van de aanwezigheid van restverschijnselen vanuit schizofrenie en de verstandelijke beperking. Er was geen sprake van een volledige psychose, dus er is geen sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Het advies is om verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. Verdachte heeft een gesloten setting nodig met een maximaal beveiligingsniveau. Vanuit de problematiek van verdachte wordt hij niet in staat geacht tot het nakomen van voorwaarden. Het enige passende juridische kader is daarom terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Belangrijk daarbij is dat verdachte een antipsychoticum (in depotvorm) blijft gebruiken, abstinent blijft van alcohol en drugs en daarvoor urinecontroles en blaastesten blijft ondergaan. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een psychiatrisch rapport van 24 maart 2019, opgesteld door M.M. Sprock. Uit het rapport komt het volgende, zakelijk weergegeven, naar voren. De psychiater heeft dezelfde diagnose gesteld als de psycholoog. De verstandelijke beperking beïnvloedde het ten laste gelegde op directe wijze, schizofrenie op indirecte wijze. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Een klinische opname in een forensische SGLVG (sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt) kliniek wordt noodzakelijk geacht. Terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt als niet haalbaar ingeschat, omdat dit mogelijk te ingewikkeld is voor verdachte en hij de stok achter de deur −in de zin van omzetting naar dwangverpleging− niet als dusdanig zal ervaren. Naar de mening van de psychiater is de enige mogelijkheid het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De rechtbank verenigt zich voor wat betreft de problematiek van verdachte met voormelde conclusies en neemt die over. De rechtbank is daarom van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank houdt hiermee rekening bij het opleggen van de straf.
Blijkens het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2019 is verdachte al vele malen veroordeeld voor vermogensdelicten en enkele geweldsdelicten. In 2017 heeft verdachte een soortgelijk feit begaan als in deze zaak. De rechtbank houdt hiermee rekening bij de bepaling van de straf.
De vraag is vervolgens wat voor straf passend is. In beginsel past bij een overval op een winkel enkel een langdurige gevangenisstraf. De impact op alle betrokkenen is te groot om dit soort zaken op een andere wijze af te doen. Tegelijkertijd is deze zaak wel bijzonder en anders dan andere overvallen. Deze overval is niet gepleegd om geld te krijgen. Verdachte is een psychiatrisch patiënt die in een instelling verbleef. Verdachte heeft in zijn beleving geesten op zijn hand en deze zijn als familie voor hem. Hij is aan hen gehecht maar door de in de instelling voorgeschreven medicatie waren deze geesten aan het verdwijnen. Verdachte wilde dit niet en wilde daarom andere medicatie. Hij heeft toen bedacht dat hij ervoor moest zorgen dat hij in de gevangenis zou belanden, zodat hij uit de instelling en van de medicatie af zou zijn. Verdachte heeft in 2017 om dezelfde reden een winkel overvallen en is toen inderdaad in de gevangenis terechtgekomen. Met die ervaring in het achterhoofd heeft verdachte op 5 november 2018 de Blokker overvallen, is vervolgens buiten aangesproken, rustig meegelopen met een omstander en heeft met die omstander gewacht op de politie.
Dit alles maakt niet dat deze overval minder beangstigend is (voor het winkelpersoneel) dan overvallen waarbij het motief geld is. Het motief van iemand staat immers los van de impact op anderen. Dit maakt ook niet dat verdachte geen gevangenisstraf heeft verdiend. Verdachte is immers niet volledig ontoerekeningsvatbaar en had, weliswaar in mindere mate, nog wel degelijk invloed op zijn handelen. Dit maakt wel dat een gevangenisstraf gelijk aan andere overvallen onvoldoende recht doet aan de persoon van verdachte en ook dat niet alleen met een gevangenisstraf kan worden volstaan. De problematiek van verdachte en zijn coping mechanisme daarbij (het plegen van strafbare feiten om conflicten op te lossen) gaat immers ten koste van de slachtoffers van die strafbare feiten. Verdachte moet daarom gedwongen worden behandeld.
De rechtbank acht daarom oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk. Een andere, lichtere vorm van gedwongen behandeling, is onvoldoende om het gevaar op herhaling terug te dringen. Verdachte verbleef immers al in een instelling, had medicatie en heeft desondanks opnieuw een ernstig strafbaar feit gepleegd. Terbeschikkingstelling met dwangverpleging is daarom noodzakelijk. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging is voldaan. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Daarnaast is er sprake geweest van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van verdachte ten tijde van het plegen van het delict. De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist. De duur van de maatregel is niet gemaximeerd nu het feit is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam.
Gezien de rapportages van de psycholoog en de psychiater ziet de rechtbank geen reden om een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen of nader te laten onderzoeken. Het verzoek van de raadsman om deze mogelijkheid te onderzoeken wijst de rechtbank dan ook af.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf van 8 maanden passend. Een lagere straf zou geen recht doen aan de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, een hogere straf niet aan het feit dat het om een bijzondere situatie rondom een psychiatrisch patiënt gaat, die na de gevangenisstraf nog langdurig gedwongen zal worden behandeld.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, en een maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 14 dagen die door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2017 voorwaardelijk is opgelegd (16/659739-17).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer te leggen nu tenuitvoerlegging zich niet verenigt met de behandeling van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 14 dagen ten uitvoer gelegd te worden. Tenuitvoerlegging van deze straf staat naar het oordeel van de rechtbank (latere) behandeling van verdachte niet in de weg.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 oktober 2017 (parketnummer 16/659739-17), te weten van:
een gevangenisstraf van 14 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M Janssen (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en
mr. W.J. Koops, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 mei 2019.
mr. Koops is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018500011-17, gesloten op 13 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.