ECLI:NL:RBGEL:2019:2149

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
05/800087-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte voor overval op tankstation met geweld en bedreiging

Op 23 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte die samen met drie medeverdachten een overval heeft gepleegd op een tankstation in Arnhem. De overval vond plaats op 21 oktober 2018, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten met gezichtsbedekking het tankstation binnengingen. Ze bedreigden de aanwezige medewerkers met een mes en een nepvuurwapen, terwijl de verdachte de deur openhield om de vlucht van zijn medeverdachten te vergemakkelijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade aan de benadeelde partijen en heeft hem veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 100 uur. Daarnaast is er een locatieverbod opgelegd voor het tankstation. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft een beperkte rol gespeeld tijdens de overval, maar de rechtbank heeft benadrukt dat de overval een ernstige bedreiging voor de slachtoffers vormde, wat heeft geleid tot angst en stress bij hen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/800087-18
Datum uitspraak : 23 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] ,
raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 9 april 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegestane vordering tot wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 225 euro en/of 200 pakjes sigaretten (merken: Winston, Marlboro, Camel) en/of een iPhone 5, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders
- (voorzien van gezichtsbedekking) het tankstation " [benadeelde 2] " is/zijn binnengegaan en/of
- ( vanaf korte afstand) een (opgeheven) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben laten zien en/of dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp heeft/hebben voorgehouden aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( vanaf korte afstand) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond/voorgehouden en/of dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of
- daarbij meerdere malen heeft/hebben gezegd/geroepen: "Maak de kassa open" en/of "geld";
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens mededaders op of omstreeks 21 oktober 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 225 euro en/of 200 pakjes sigaretten (merken: Winston, Marlboro, Camel) en/of een iPhone 5, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] B.V., heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders
- (voorzien van gezichtsbedekking) het tankstation " [benadeelde 2] " is/zijn binnengegaan en/of
- ( vanaf korte afstand) een (opgeheven) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft/hebben laten zien en/of dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp heeft/hebben voorgehouden aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( vanaf korte afstand) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond/voorgehouden en/of dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of
- daarbij meerdere malen heeft/hebben gezegd/geroepen: "Maak de kassa open" en/of "geld";
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op en of omstreeks 21 oktober 2018 te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door de tas voor de buit mee te nemen en tijdens de overval de deur van het genoemde tankstation " [benadeelde 2] " open te houden voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , om hen de gelegenheid te geven tijdig te kunnen vluchten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Bekennende verdachte
Er is ten aanzien van het primair tenlastegelegde sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] namens het [benadeelde 2] tankstation p. 26-27;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 28-29;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 30-32;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 oktober 2018 te Arnhem tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,een geldbedrag van 225 euro en
/of 200pakjes sigaretten (merken: Winston, Marlboro, Camel) en
/ofeen iPhone 5,
in elk geval enig geldbedrag en/of goed,die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden
, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] B.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , gepleegd
met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken,
of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en
/ofzijn mededader(s)
-
(voorzien van gezichtsbedekking
)het tankstation " [benadeelde 2] "
is/zijn binnengegaan en
/of
-
(vanaf korte afstand
)een
(opgeheven
)mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,heeft
/hebbenlaten zien en
/ofdat mes,
althans dat scherpe en/of puntige voorwerpheeft
/hebbenvoorgehouden aan die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en
/of
-
(vanaf korte afstand
) een vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/
hebbengetoond
/voorgehoudenen
/of dat vuurwapen, althanseen op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft
/hebbengericht en
/of
- daarbij meerdere malen
heeft/hebben gezegd/geroepen: "Maak de kassa open" en/of "geld";
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte in verband met het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 140 uur, en daarnaast drie maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de door de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat er een locatieverbod voor het [benadeelde 2] tankstation en een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan verdachte wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de rol van verdachte en de geëiste werkstraf daarnaast te matigen. De rol van verdachte bij de overval was beperkt, hij heeft in feite alleen de deur opengehouden. Hij heeft zich onder druk gezet gevoeld om mee te doen. Meteen vanaf dag één heeft hij openheid van zaken gegeven. Verdachte heeft inmiddels hard aan zichzelf gewerkt. Het is goed dat de jeugdreclassering betrokken blijft bij verdachte. Hij heeft nog een lange weg te gaan. De verdediging voert geen verweer ten aanzien van het locatieverbod voor het terrein van het [benadeelde 2] tankstation. Voor wat betreft het contactverbod met de slachtoffers merkt de verdediging op dat dit moeilijk te handhaven is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit dat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, mede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals van een en ander uit de stukken en bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij is onder meer gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 5 maart 2019 (het ‘strafblad’);
- het advies van de Raad van 1 april 2019.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van een overval op
een [benadeelde 2] tankstation. De slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren aan het
eind van de dag aan het afsluiten toen er een groep van vier jongens met gezichtsbedekking naar
binnen kwam. Verdachte en/of zijn medeverdachten wisten te voorkomen dat de deur werd
afgesloten. Verdachte was degene die gedurende de overval bij de deur bleef staan en deze open
hield zodat de deur niet kon worden gesloten door de mensen van het tankstation. Verdachte
droeg de tas die werd gebruikt bij de overval en waar een medeverdachte de weggenomen
sigaretten heeft ingestopt. De medeverdachten liepen richting de kassa. Een medeverdachte
droeg een mes en een andere medeverdachte een niet van echt te onderscheiden nepvuurwapen
bij zich, waarmee zij de slachtoffers hebben bedreigd door die wapens op hen te richten. Zij
kwamen met deze wapens heel dicht in de buurt van de slachtoffers. Intussen werd er geroepen
‘maak de kassa open’ en/of ‘geld’. Verdachte en zijn medeverdachten hebben bij de overval
geld, sigaretten en een telefoon buit gemaakt. Het bewezen verklaarde is een zeer ernstig feit dat
de rechtbank verdachte zwaar aanrekent. Er is een uiterst bedreigende situatie ontstaan waarbij
de slachtoffers voor hun leven hebben gevreesd. De overval heeft tot op de dag van vandaag
veel impact op het leven van de slachtoffers, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaringen.
Beide slachtoffers hebben last (gehad) van angsten, stress en concentratieverlies. Naast de
omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachte direct leed bij de slachtoffers hebben
toegebracht, leiden dit soort delicten tot angstgevoelens in de maatschappij.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 5 maart 2019 (‘strafblad’) volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Over de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte volgt uit het raadsrapport dat er veel beschermende factoren zijn in zijn leven. Er bestaan echter wel zorgen over de houding, agressie en de vaardigheden van verdachte. Hij vindt het moeilijk om de gevolgen en consequenties van zijn gedrag in te zien en is op school lastig aan te spreken waardoor hij regelmatig in conflict komt met docenten of medeleerlingen. Het recidiverisico (op basis van het dynamisch risico profiel) komt daardoor uit op ‘midden’. Verdachte wordt sinds zijn schorsing begeleid door de jeugdreclassering en heeft baat bij duidelijke structuur en afspraken. De Raad vindt het van belang dat verdachte ondersteuning krijgt in het versterken en vergroten van zijn vaardigheden. Door middel van een intelligentieonderzoek dient zicht te komen op de mogelijkheden van verdachte en of het onderwijs op zijn huidige school aansluit bij zijn leerbehoefte. De Raad adviseert de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
- meewerken aan een passende vorm van dagbesteding/onderwijs;
- meewerken aan het behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
- meewerken aan een (intelligentie) onderzoek en indien nodig een passend vervolgtraject;
- meewerken aan slachtoffer/dadergesprekken vanuit het Perspectief herstelbemiddeling.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de Raad. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor strafoplegging voor dit soort feiten zoals die landelijk worden toegepast, en met het recidiverisico. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld, dat hij een geringe rol had tijdens de overval en dat hij een first offender is. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank de ernst van het feit en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers mee. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur, en daarnaast een forse werkstraf op zijn plaats. Alles afwegend komt de rechtbank tot oplegging van drie maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf van 100 uur. Van de werkstraf zal de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, in mindering worden gebracht. De rechtbank volgt het advies van de Raad ten aanzien van de oplegging van de (bijzondere) voorwaarden. De rechtbank acht het – mede omdat verdachte heeft verklaard dat hij onder druk is gezet om de overval te plegen – van belang dat verdachte onder begeleiding van de jeugdreclassering verder kan werken aan zijn houding, agressie en vaardigheden.
De rechtbank is van oordeel dat een locatieverbod voor het terrein van het [benadeelde 2] tankstation ( [adres 2] ) op zijn plaats is en zal dit dan ook opleggen als bijzondere voorwaarde. Door oplegging van dit locatieverbod worden de slachtoffers tijdens hun werk niet met verdachte geconfronteerd. De rechtbank beperkt het locatieverbod tot het terrein van het tankstation omdat dit voldoende waarborgen biedt voor de slachtoffers en het anders te ingrijpend is voor verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast het locatieverbod ook nog een contactverbod met de slachtoffers op te leggen. Het feit is immers niet persoonlijk gericht tegen de slachtoffers maar heeft te maken met hun werk. Daarnaast wonen de slachtoffers niet in de buurt van verdachte en lopen zij daarom weinig kans om verdachte tegen te komen. Door middel van het locatieverbod voor het [benadeelde 2] tankstation is voldoende gewaarborgd dat de slachtoffers niet meer in contact komen met verdachte.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Zij vordert een bedrag van € 4.012,24 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit:
- materiële schade € 1.012,22 (reiskosten [traject 1] , reiskosten [traject 2] , gederfde inkomsten);
- immateriële schade € 3.000,00.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Hij vordert een bedrag van € 2.902,60, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit:
- materiële schade € 402,60 (reiskosten gesprek SHN Zutphen, gederfde inkomsten);
- immateriële schade € 2.500,00;
Daarnaast vordert de benadeelde [slachtoffer 1] nog € 10,64 aan proceskosten, als reiskosten voor het bijwonen van de strafzitting. Ter zitting heeft hij bevestigd dat het gesprek met de officier van justitie op 4 april 2019 niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank beschouwt de vordering van reiskosten ter zake dan ook als ingetrokken.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Na nadere toelichting ter zitting wordt gevorderd een bedrag van € 3.407,50 met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel bestaande uit materiële schade (kosten Securitas, iPhone, kosten inzet extra personeel, kosten voor de weggenomen sigaretten en het geld uit de kassa minus het door de verzekering vergoede bedrag).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel (vervangende hechtenis 16 dagen).
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen (na intrekking) met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel (vervangende hechtenis 12 dagen).
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2] op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.408,35 met de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel (vervangende hechtenis 14 dagen). De officier van justitie heeft bij bepaling van dat bedrag in aanmerking genomen dat de kosten voor de weggenomen sigaretten en het geld uit de kassa door de verzekering zijn vergoed maar dat de benadeelde partij wel het eigen risico heeft betaald.
De officier van justitie heeft daarnaast verzocht te bepalen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor alle vorderingen tezamen met zijn mededaders.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] primair op het standpunt gesteld dat deze vorderingen gelet op de beperkte rol van verdachte niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben met name last gehad van het gebruik van de wapens door de medeverdachten. Hier had verdachte geen invloed op.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] voor zover die ziet op de reiskosten en de gederfde inkomsten onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering op deze punten daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade wordt verzocht de uitkering van het schadefonds in mindering te brengen op het gevorderde en de vordering te matigen.
Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de gederfde inkomsten onvoldoende is onderbouwd en dat daarom niet-ontvankelijkheid dient te volgen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd en dient te worden gematigd.
Met betrekking tot de vordering van [benadeelde 2] refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank waar het gaat om het gevorderde eigen risico.
Het veiligstellen van de camerabeelden staat niet in rechtstreeks verband tot het strafbare feit. De kosten voor inzetting van extra personeel zijn onvoldoende onderbouwd, het rechtstreekse verband ontbreekt.
Ten aanzien van alle vorderingen stelt de verdediging dat hoofdelijke aansprakelijkheid niet aan de orde is gelet op de rolverdeling. Verdachte had een kleinere rol dan zijn medeverdachten. Het bedrag moet naar evenredigheid worden verdeeld. Dit uitzoeken is een onevenredige belasting van het strafgeding. Daarom dient niet-ontvankelijkheid te volgen. Ook is het onwenselijk dat verdachte met de medeverdachten contact moet opnemen over de betaling.
Beoordeling door de rechtbank
Primair heeft de verdediging naar voren gebracht dat de schade van benadeelden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met name is veroorzaakt door het gebruik van de wapens, waar verdachte geen invloed op heeft gehad. De rechtbank verwerpt dit niet-ontvankelijkheidsverweer omdat verdachte medepleger is van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat hij dus óók mede-verantwoordelijk is voor het geheel van het feitencomplex. Verdachte was tijdens de overval aanwezig in het tankstation en heeft het strafbare feit samen met zijn medeverdachten gepleegd.
De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van de benadeelden.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Materiële schade
De rechtbank zal de schade die betrekking heeft op de reiskosten van [traject 1] en van [traject 2] toewijzen.
De reiskosten naar [plaats] betreffen de bezoeken aan de psycholoog. Uit de vordering blijkt uit de brief van BAS van 14 maart 2019 voldoende dat de benadeelde is doorverwezen naar een GZ-psycholoog in verband met een posttraumatische stressstoornis en dat zij hiervoor wordt behandeld. De rechtbank stelt, gelet op de woonplaats van benadeelde en het bezoekadres van BAS, vast dat benadeelde hiervoor reiskosten heeft gemaakt. Ook is voldoende gesteld dat deze kosten in rechtstreeks verband staan tot het strafbare feit. Een nadere onderbouwing is niet noodzakelijk, nu het hier gaat om gereden (auto)kilometers en het gebruikelijk is om hiervoor een forfaitair bedrag te vorderen.
De reiskosten naar [plaats] zijn gevorderd omdat benadeelde in verband met stressverschijnselen na de overval drie weken bij haar ouders heeft verbleven. Zij moest wel naar haar opleiding in [plaats] reizen, waardoor zij reiskosten heeft gemaakt. De rechtbank acht het voorstelbaar dat benadeelde na de overval voor een beperkte periode veiligheid zocht en daarom enkele weken bij haar ouders heeft verbleven. De benadeelde heeft voldoende toegelicht hoe zij zich de weken na de overval voelde en waarom zij ervoor heeft gekozen om deze periode bij haar ouders te verblijven. Het rechtstreeks verband met het strafbare feit is dan ook voldoende gesteld. Een nadere onderbouwing is niet noodzakelijk, nu het ook hier gaat om gereden (auto)kilometers en het gebruikelijk is om hiervoor een forfaitair bedrag te vorderen.
De rechtbank zal de schade die betrekking heeft op de gederfde inkomsten ook toewijzen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en voldoende onderbouwd. Ook stelt de rechtbank vast dat deze kosten voortvloeien uit de aard van het delict. Benadeelde is tijdens haar werkzaamheden overvallen. Het is begrijpelijk dat ze deze werkplek na de overval een aantal weken wilde vermijden. Benadeelde heeft voldoende gesteld dat de overval een grote impact op haar heeft gehad. Dat zij een aantal weken niet kon werken en dus inkomsten derfde is daarmee voldoende onderbouwd.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Zij heeft van het Schadefonds Geweldsmisdrijven een uitkering gehad van € 2.500,00.
De verdediging heeft verzocht de uitkering van het schadefonds in mindering te brengen op de gevorderde immateriële schade. De rechtbank overweegt dat de tegemoetkoming van het Schadefonds een voorwaardelijk karakter heeft. Op grond van de wetgeschiedenis van artikel 6 van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven hoeft deze tegemoetkoming niet in mindering te worden gebracht op het toe te wijzen schadebedrag. In deze zaak is die uitkering dus irrelevant.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen. De benadeelde is tijdens haar werkzaamheden in een tankstation door vier jongens met gezichtsbedekking overvallen. Zij heeft tijdens de overval daadwerkelijk voor haar leven gevreesd en is bedreigd met een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank overweegt dat de benadeelde voldoende heeft gesteld dat de overval grote impact heeft gehad op haar leven. Er is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, ze is nog steeds angstig en ze wordt tot op heden behandeld door een psycholoog.
Gelet op vergelijkbare zaken begroot de rechtbank het geleden bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,00. De rest van de immateriële vordering wordt afgewezen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente van de benadeelde partij is ten aanzien van de immateriële schade toewijsbaar vanaf 21 oktober 2018, de datum van het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de reiskosten en de gederfde inkomsten kan de rechtbank niet precies vaststellen op welke data deze schade is geleden. Om die reden zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 2 april 2019.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank zal de schade die betrekking heeft op de gederfde inkomsten toewijzen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en voldoende onderbouwd. Ook stelt de rechtbank vast dat deze kosten voortvloeien uit de aard van het delict. Benadeelde is tijdens zijn werkzaamheden overvallen. De benadeelde heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij na de overval niet meer in Arnhem heeft gewerkt en dat hij daardoor minder uren kon werken. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat de benadeelde het tankstation in Arnhem in de periode na de overval wilde vermijden. Dat hij ten gevolge van de overval een aantal weken minder kon werken en dus inkomsten derfde, is daarmee voldoende onderbouwd.
Tegen de gevorderde reiskosten voor het gesprek met slachtofferhulp is geen verweer gevoerd. De rechtbank acht de vordering voor deze kosten redelijk en zal deze kosten dan ook toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade gevorderd.
De verdediging heeft verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen. De benadeelde is tijdens zijn werkzaamheden in een tankstation door vier jongens met gezichtsbedekking overvallen. Hij heeft tijdens de overval daadwerkelijk voor zijn leven gevreesd en is bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp die door een medeverdachte op hem is gericht. Na de overval heeft de benadeelde een periode slecht geslapen, ook had hij veel moeite om zich te concentreren. Daarnaast heeft hij veel last gehad van stress, stemmingswisselingen en herbelevingen. De rechtbank overweegt gelet op het voorgaande dat de overval veel impact heeft gehad op het leven van de benadeelde.
Gelet op vergelijkbare zaken begroot de rechtbank het geleden bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,00.
Proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten voor de terechtzitting op 9 april 2019 is geen verweer gevoerd. De rechtbank acht de vordering voor deze kosten redelijk en zal deze kosten dan ook toewijzen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente van de benadeelde partij is ten aanzien van de immateriële schade toewijsbaar vanaf 21 oktober 2018, de datum van het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van de gederfde inkomsten en de reiskosten voor het gesprek met slachtofferhulp kan de rechtbank niet precies vaststellen op welke data deze schade is geleden. Om die reden zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 30 maart 2019. Ten aanzien van de proceskosten is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf de datum van de terechtzitting, te weten 9 april 2019.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Ter zitting is besproken dat de weggenomen sigaretten en het geld zijn vergoed door de verzekeraar. De benadeelde heeft wel het eigen risico van € 500 moeten betalen. De verdediging heeft zich ten aanzien van dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht de vordering voor het eigen risico redelijk en zal deze schadepost dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de vordering voor het wegnemen van de mobiele telefoon is geen verweer gevoerd. Dat er een mobiele telefoon is weggenomen en wat deze mobiele telefoon heeft gekost is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen.
De benadeelde partij heeft de vordering met betrekking tot de kosten voor het veilig stellen van de beelden van de overval ter zitting nader toegelicht. Deze kosten zijn gemaakt omdat er zoveel beelden moesten worden veiliggesteld dat het systeem vastliep. Op de factuur staat ook ‘service uren’ en geen ‘onderhoud’. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de gemaakte kosten voor het veiligstellen van de camerabeelden in rechtstreeks verband staan tot het strafbare feit omdat het hier gaat om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en voldoende zijn onderbouwd door benadeelde. De rechtbank zal deze kosten dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de kosten voor het inzetten van extra personeel heeft de benadeelde gesteld dat deze kosten zijn gemaakt om het vertrouwen van het personeel terug te winnen. De rechtbank overweegt dat het inzetten van extra personeel een eigen keuze is geweest van de benadeelde. Uit de vordering komt naar voren dat er een jaar voor onderhavig feit ook een overval heeft plaatsgevonden in het tankstation. De rechtbank leidt hieruit af dat het inzetten van het extra personeel ook daarop terug te voeren is en bovendien mede ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten in de toekomst is. De rechtbank oordeelt dat er gelet op het voorgaande onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat deze kosten in rechtstreeks verband staan tot het onderhavige strafbare feit. De rechtbank zal deze schadepost dan ook afwijzen.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de kosten voor het veiligstellen van de beelden door Securitas is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 15 november 2018, de datum waarop de benadeelde Securitas heeft betaald. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het eigen risico en de telefoon kan de rechtbank niet vaststellen op welke data deze schade is geleden. Om die reden zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van het indienen van de vordering, te weten 26 maart 2019.
Ten aanzien van alle vorderingen
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De verdediging stelt dat het bedrag van de vordering naar evenredigheid moet worden verdeeld over verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van medeplegen waardoor verdachte en de medeverdachten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de schade. Er is sprake geweest van een samenwerkingsverband, waarin iedereen verantwoordelijk is voor het geheel. Op grond van artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek is hoofdelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen dan de hoofdregel. Dit is ook ter bescherming van de benadeelde partijen. De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd waarom hiervan zou moeten worden afgeweken. De rechtbank zal bovenstaande vorderingen dan ook hoofdelijk toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding tot het opleggen van vervangende jeugddetentie ter zake deze maatregel.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
- het verrichten van een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren
bepaaltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
bepaaltdat deze werkstraf binnen 6 (zes) maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid;
bepaaltvoorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken;
beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten
8 (acht) uren, zijnde 4 (vier) dagen hechtenis.
- een jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden
bepaaltdat deze jeugddetentie in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van
2 (twee) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarennavolgende voorwaarden niet is nagekomen:
stelt als algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • meewerkt aan een passende vorm van dagbesteding dan wel onderwijs;
  • meewerkt aan het behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
  • meewerkt aan een (intelligentie) onderzoek en indien nodig een passend vervolgtraject;
  • meewerkt aan slachtoffer/dadergesprekken vanuit het Perspectief herstelbemiddeling;
  • zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet zal bevinden op het terrein van het [benadeelde 2] aan [adres 2]
waarbij aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland te Arnhem, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt als voorwaarden op dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door Jeugdbescherming Gelderland, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
heft ophet (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van de
materiële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2]tot een bedrag van
€ 1.012,22 (duizend twaalf euro en tweeëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van
immateriële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 2]tot een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
-
wijstde vordering ter zake van immateriële schade van de benadeelde partij voor het overige
af;
- legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag
te betalen van € 3.512,22 (drieduizend vijfhonderdtwaalf euro en tweeëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 21 oktober 2018 voor een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro);
-2 april 2019 voor een bedrag van
€ 1.012,22 (duizend twaalf euro en tweeëntwintig cent);
tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van de
materiële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]tot een bedrag van
€ 402,60 (vierhonderdtwee euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van
immateriële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]tot een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van de
kosten van het gedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]tot een bedrag van
€ 10,64 (tien euro en vierenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding voor het overige en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 2.913,24 (negenentwintighonderddertien euro en vierentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 21 oktober 2018 voor een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro);
-30 maart 2019 voor een bedrag van
€ 402,60 (vierhonderdtwee euro en zestig cent);
-9 april 2019 voor een bedrag van
€ 10,64 (tien euro en vierenzestig cent);
tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte hoofdelijk met zijn mededaders tot betaling van de
materiële schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 2] .tot een bedrag van
€ 932,50 (negenhonderdtweeëndertig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 15 november 2018 voor een bedrag van
332,50 (driehonderdtweeëndertig euro en vijftig cent);
- 26 maart 2019 voor een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro);
tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
-
wijstde vordering ter zake van materiële schade van de benadeelde partij voor het overige
af;
- legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] ., een bedrag
te betalen van € 932,50 (negenhonderdtweeëndertig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
- 15 november 2018 voor een bedrag van
332,50 (driehonderdtweeëndertig euro en vijftig cent);
- 26 maart 2019 voor een bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro);
tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter), tevens kinderrechter, mr. A.M.F. Geerling en mr. E. de Boer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van de Vendel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] , inspecteur van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2018545735, gesloten op 7 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.