ECLI:NL:RBGEL:2019:2137

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
05/740001-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak en brandstichting in Lievelde

Op 29 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met braak en brandstichting. De zaak vond plaats in Lievelde, gemeente Oost Gelre, waar de verdachte op of omstreeks 2 januari 2019 samen met anderen brand zou hebben gesticht in een (vakantie)woning en goederen zou hebben weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit van brandstichting niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, waardoor de verdachte voor dat feit werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een rol had gespeeld in de brandstichting, aangezien de medeverdachte de brand had gesticht zonder haar medeweten.

Met betrekking tot de diefstal, die wel bewezen werd verklaard, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte goederen had weggenomen uit een schuur. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf was verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en haar deelname aan een behandeltraject.

De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 200 dagen opgelegd, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een verbod op alcohol en drugs. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat aan de vordering ten grondslag lag. De rechtbank heeft ook de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling beoordeeld en besloten om de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen om te zetten naar een taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/740001-19 05/042753-18 (TUL) en 05/840076-17 (TUL)
Datum uitspraak : 29 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
raadsman: mr. R.D.J. Visschers, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 02 januari 2019 te Lievelde, gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk in een (vakantie)woning en/of in de daarbij behorende schuur gelegen aan de [adres 2] brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met jerrycan(s) gevuld met benzine en/of met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de (vakantie)woning en/of de daarbij behorende schuur met zich daarin bevindende:
- graszitmaaier ( [merk 1] ) en/of
- duwgrasmaaier (merk [merk 2] ) en/of
- tuintrekker met tuinfrees en/of
- drie, althans een aantal kruiwagens en/of
- één steenkruiwagen en/of
- honderd, althans een aantal, weidepalen en/of
- een aanhangwagen (met kenteken [kenteken] )
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor deze (vakantie)woning en/of de zich daarin bevindende goederen en/of de daarbij behorende schuur en/of de zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 december 2018 tot en met 02 januari 2019 te Lievelde, gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een (vakantie)woning en/of de daarbij behorende schuur gelegen aan de [adres 2] een heggenschaar/takkenschaar, althans tuingereedschap, en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking.
2a. Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er staat niet vast dat verdachte een rol heeft gehad in de brandstichting. Verdachte zegt daarover dat de medeverdachte na de inbraak door het stichten van brand buiten haar weten om en buiten haar aanwezigheid de sporen heeft proberen uit te wissen. In het dossier bevindt zich niets op basis waarvan moet worden geoordeeld dat die verklaring van verdachte onjuist is. Verdachte zal om die reden van het onder 1 tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Met betrekking tot feit 2 is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p 51 e.v.;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 april 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 december 2018 tot en met2 januari 2019 te Lievelde, gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,uit een
(vakantie)woning en/of de daarbij behorendeschuur gelegen aan de [adres 2] een heggenschaar/takkenschaar,
althans tuingereedschap,en
/ofgoederen van hun gading,
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofhaar mededader
(s)toebehoorden, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofhaar mededader
(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/ofdie
/datweg te nemen
goed/goederen onder
zijn/haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of
verbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden: Een meldplicht, een alcohol- en drugsverbod, meewerken aan urinecontroles en dat verdachte verblijft waar ze op dit moment ook verblijft, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor verdachte belangrijk is dat het traject dat zij op dit moment volgt, kan blijven doorlopen. De eis van de officier van justitie is te fors. Een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 41 dagen voorwaardelijk zou passender zijn en meer recht doen aan de situatie. De raadsman van verdachte heeft gevraagd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 26 februari 2019;
- een voorlichtingsrapportage opheffing schorsing voorlopige hechtenis, van Reclassering Nederland, gedateerd 14 februari 2019;
- een voorlichtingsrapportage rechtszitting, van Reclassering Nederland, gedateerd 10 april 2019.
Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal, waarbij zij uit een schuur diverse goederen hebben meegenomen. De medeverdachte heeft de schuur opgebroken en verdachte heeft op de uitkijk gestaan. Vervolgens zijn zij samen naar binnengegaan en hebben zij de goederen weggenomen. Behalve de schade en hinder die gedupeerden hiervan ondervinden bij de afwikkeling ervan, veroorzaken dit soort feiten, bij slachtoffers onrust en angst. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij uitsluitend uit materiële overwegingen heeft gehandeld, zonder stil te staan bij de hinder en onrust die zij bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2019, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld en dat zij nog in twee proeftijden liep. Dit heeft haar niet weerhouden om een dergelijk feit te plegen.
Uit het reclasseringsrapport van 10 april 2019 komt naar voren dat verdachte op advies van de reclassering op 2 april 2019 geschorst is uit de preventieve hechtenis en direct is opgenomen in de kliniek ‘ [kliniek] ’. Op 9 april 2019 heeft de reclassering haar bezocht en contact gehad met de behandelaar/begeleider van [kliniek] . Uit deze contacten blijkt dat de eerste week van de behandeling goed is verlopen en dat verdachte duidelijk aangeeft dit traject te willen voortzetten. Zij neemt positief deel aan de behandelingsgesprekken en de behandelaar bevestigt dat zij voldoende gemotiveerd is om dit traject voor te zetten. De reclassering ziet voldoende aanleiding om het traject te vervolgen. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank is, ondanks de forse justitiële documentatie van oordeel dat het traject bij [kliniek] niet moet worden doorkruist en wil daarmee verdachte een laatste kans bieden. Daar dient vervolgens wel een aanzienlijke stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf tegenover te staan. Dit om de ernst van het feit te benadrukken, de schade die verdachte met haar handelen heeft veroorzaakt bij het slachtoffer en het gemak waarmee verdachte het strafbare feit heeft gepleegd terwijl zij in twee proeftijden liep.
Gelet op het voorstaande zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen, met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank acht een proeftijd van drie jaar passend. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren nu de wet in dit geval daartoe niet de mogelijkheid biedt.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.515,13.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, nu verdachte dient te worden vrijgesproken voor het onder 1 tenlastegelegde feit, de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich, nu vrijspraak is bepleit, op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling vordert de officier van justitie dat de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen worden omgezet naar een taakstraf.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie. Wanneer de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling worden omgezet in een werkstraf, zal dit voor verdachte haalbaar moeten zijn.
Beoordeling door de rechtbank
(parketnummer 05/840076-17)
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Gelderland van 18 mei 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer gelegd te worden. Echter op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal de rechtbank in plaats daarvan een taakstraf gelasten, gedurende het hierna te vermelden aantal uren.
(parketnummer 05/042753-18)
De rechtbank is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie van 27 februari 2018 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Gelderland 14 augustus 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van oordeel dat – gelet artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht - het niet mogelijk is om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten naar een werkstraf – en zal om die reden de bij die eerdere veroordeling vastgestelde proeftijd met één (1) jaar verlengen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 148 (honderdachtenveertig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 stelt de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zal meewerken aan de bezoeken door de reclassering in de instelling [kliniek] . Na de beëindiging van de behandeling in de instelling in [kliniek] zal veroordeelde zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als haar behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in [kliniek] , althans een soortgelijke zorginstelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien de reclassering het in afstemming met behandelaars nodig vindt, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan urineonderzoek, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijkin haar vordering;

De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling met

parketnummer 05/840076-17

 gelast -
in plaats van de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2017 -:
een taakstrafgedurende
110 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
55 dagen;

De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 05/042753-18

verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 14 augustus 2018
met een termijn van 1 jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en
mr. I. Draisma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2019.
Mr. S.C.A.M. Janssen en mr. Draisma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Achterhoek-Oost, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2019034956, gesloten op 7 februari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.