ECLI:NL:RBGEL:2019:2114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
05/881228-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door voormalige militair en echtgenote met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland een 38-jarige voormalige militair veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uur wegens verduistering. De veroordeelde en zijn echtgenote hebben tussen 2009 en 2015 misbruik gemaakt van hun toegang tot de bankrekening van de oma van de echtgenote, waarbij zij in totaal ongeveer € 40.000 hebben verduisterd. De oma is inmiddels overleden, en de rechtbank heeft in een afzonderlijk vonnis de man veroordeeld tot betaling van € 20.000 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, terwijl zijn echtgenote voor het resterende bedrag is veroordeeld.

De militaire kamer heeft vastgesteld dat het gedrag van de man onwaardig is voor een officier bij de Landmacht, vooral omdat hij geen enkel bedrag van het verduisterde geld heeft terugbetaald. De rechtbank heeft de verduisteringen gekwalificeerd als ouderenuitbuiting, waarbij de schulden van de oma zo hoog opliepen dat zij uit haar woning dreigde te worden gezet. De opgelegde straf is gematigd vanwege het lange tijdsverloop sinds de feiten.

De zaak werd behandeld op 8 en 15 april 2019, waarbij de officier van justitie een ontnemingsvordering indiende. De militaire kamer heeft geoordeeld dat de veroordeelde en zijn echtgenote samen verantwoordelijk zijn voor het verduisterde bedrag en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 40.000, dat gelijkelijk over hen is verdeeld. De militaire kamer heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om € 20.000 aan de Staat te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881228-15
Datum zitting : 8 en 15 april 2019
Datum uitspraak: 29 april 2019
tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsvrouw : mr. L.M.F. Aarts, advocaat te Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de militaire kamer, conform artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel wordt geschat op € 40.000,--.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 8 april 2019 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 8 en 15 april 2019 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. L.M.F. Aarts voornoemd.
De officier van justitie, mr. L. Grooters, heeft ter terechtzitting de vordering beperkt en aansluiting gezocht bij de ten laste gelegde periode van 1 mei 2013 tot en met 29 december 2014. Op grond daarvan vordert de officier van justitie de ontneming van een bedrag van 18.674,09 euro.
Veroordeelde en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd en primair verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen, primair gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair gelet op de civiele procedure die thans aanhangig is. Subsidiair is verzocht het te ontnemen bedrag te matigen tot een bedrag van 10.000 euro.

4.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de militaire kamer kennisgenomen van het op 29 april 2019 tegen veroordeelde gewezen vonnis in welk vonnis hij is veroordeeld ter zake medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd
.
De militaire kamer is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Ten behoeve van de leesbaarheid zal de militaire kamer [veroordeelde] (veroordeelde) verder aanduiden als [veroordeelde] en [medeverdachte] als [medeverdachte] . [veroordeelde] en [medeverdachte] zijn met elkaar gehuwd buiten gemeenschap van goederen.
In het hierboven aangehaald vonnis van 29 april 2019 is [veroordeelde] veroordeeld wegens het medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd in de periode van 1 mei 2013 tot en met 29 december 2014. Uit voormeld vonnis volgt dat [medeverdachte] en [veroordeelde] al nagenoeg vanaf het moment dat het financieel beheer ten behoeve van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in februari 2009 door hen werd overgenomen, geld van [slachtoffer] hebben verduisterd.
Op 6 mei 2015 heeft [bewindvoerder] , als bevoegd bewindvoerder van [slachtoffer] , aangifte gedaan van verduistering, gepleegd door [veroordeelde] en [medeverdachte] . Nadat [bewindvoerder] de financiën van [slachtoffer] op orde had gebracht, bleek dat vanaf 1 februari 2009 een bedrag van in totaal
€ 63.892,63 was afgeschreven van de rekening van [slachtoffer] . Na aftrek van het leefgeld voor [slachtoffer] ten bedrage van € 20.580,00, een vliegticket voor [slachtoffer] ten bedrage van € 900,00 en diverse andere uitgaven ten behoeve van [slachtoffer] ten bedrage van € 2.825,71, resteert een ontvreemd bedrag van € 39.586,92. Wanneer de debetrente, € 413,08 daarbij opgeteld wordt, is het door [veroordeelde] en [medeverdachte] ontvreemde bedrag in totaal € 40.000,00. [2]
De officier van justitie heeft de vordering beperkt tot een bedrag van € 18.674,09.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat hooguit een bedrag van
€ 10.000 aan wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld.
De militaire kamer overweegt als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 36e, derde lid van het Wetboek van Strafrecht zal de militaire kamer zich bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet beperken tot de bewezen verklaarde periode, zoals de officier van justitie voorstelt, maar uitgaan van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanaf het moment dat [veroordeelde] samen met [medeverdachte] het beheer van de financiën van [slachtoffer] heeft overgenomen, te weten februari 2009.
[veroordeelde] en [medeverdachte] hebben het beheer over de financiën van [slachtoffer] begin februari 2009 overgenomen. Wanneer deze verantwoordelijkheid wordt aanvaard, mag in redelijkheid van de beheerders verwacht worden dat zij een deugdelijke administratie bijhouden van de inkomsten en uitgaven die ten behoeve van [slachtoffer] zijn gedaan. Omdat [veroordeelde] en [medeverdachte] niet een zodanige administratie hebben bijgehouden, terwijl zij wel misbruik hebben gemaakt van hun beschikkingsmacht over de financiële middelen van [slachtoffer] , komt het voor rekening en risico van [veroordeelde] en [medeverdachte] dat gedane uitgaven, waarvan niet direct duidelijk is dat die ten behoeve van [slachtoffer] zijn gedaan, als zijnde verduisterd te eigen bate worden aangemerkt. Uit de berekening van de bewindvoerder volgen de uitgaven die onmiskenbaar zijn gedaan ten behoeve van [slachtoffer] . Deze uitgaven worden niet in aanmerking gebracht bij de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De overige uitgaven zijn volgens de bewindvoerder niet te herleiden naar [slachtoffer] .
De militaire kamer is dan ook van oordeel, gelet op het voorgaande, dat aannemelijk is dat [veroordeelde] en [medeverdachte] zich samen een bedrag van € 40.000,-- wederrechtelijk hebben toegeëigend. De militaire kamer zal het gezamenlijke wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook vaststellen op dit bedrag.
Enige grond om de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel te beperken, zoals door de officier van justitie en de verdediging is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden.
Nu [veroordeelde] en [medeverdachte] samen verantwoordelijk zijn voor de verduisteringen, en zij beiden in gelijke mate hiervan voordeel hebben gehad - hetzij door het genot van hetgeen is betaald met verduisterd geld, hetzij door besparing van eigen kosten - zal de militaire kamer het te ontnemen bedrag gelijkelijk verdelen en [veroordeelde] de verplichting opleggen een bedrag van 20.000 euro aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat een civielrechtelijke procedure aanhangig is en, bij toewijzing van beide vorderingen, de mogelijkheid bestaat dat [veroordeelde] dubbel moet betalen. De officier van justitie heeft hierop gereageerd door op te merken dat, bij toewijzing van beide vorderingen, [veroordeelde] zal worden gecompenseerd in de executiefase door het bedrag van de ontnemingsmaatregel te doen verminderen met het in de civielrechtelijke procedure eventueel toegewezen bedrag. De militaire kamer vertrouwt op deze toezegging en merkt hieromtrent nog het navolgende op.
Indien de onderhavige ontnemingsuitspraak onherroepelijk is, staat het de officier van justitie niet vrij in de executiefase ‘zomaar’ het bedrag te verlagen indien de civiele rechter enig bedrag toewijst aan de eisers in de civielrechtelijke procedure. Een onherroepelijke ontnemingsuitspraak moet door de officier van justitie geëxecuteerd worden overeenkomstig de beslissing van de rechter. Wel staat in een dergelijk geval de weg open van artikel 577b, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. In dit artikel is geregeld op welke wijze de rechter de onderhavige ontnemingsuitspraak kan wijzigen dan wel, indien veroordeelde heeft betaald, kan bepalen dat dit bedrag of een deel daarvan aan derden wordt uitgekeerd.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro).
 legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro).
Aldus gegeven door mr. Y. van Wezel (voorzitter) en mr. P.C. Quak, rechters,
en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, militair lid,
in tegenwoordigheid van S.A. van Hout en R. van Dijk, griffiers en uitgesproken
ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, District Noord-Oost, Brigade Veluwe afdeling Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 15-004020, gesloten op 7 juni 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld alsmede een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, rapportnummer 20160518.0900.5934, opgemaakt door [naam] , opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, gesloten op 18 mei 2016.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [bewindvoerder] d.d. 6 mei 2015 (pag. 36);