ECLI:NL:RBGEL:2019:2069

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
05/881418-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het onttrekken van een minderjarige aan het opzicht van een desbevoegd persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1964, die samen met zijn vrouw hun dochter, die onder toezicht stond van een stichting, zonder toestemming heeft meegenomen. De dochter, [naam 1], was op dat moment minderjarig en verbleef op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn vrouw opzettelijk de minderjarige hebben onttrokken aan het wettig gezag, wat resulteerde in een veroordeling voor het medeplegen van het onttrekken van een minderjarige aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke werkstraf van 100 uren opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de emoties die de uithuisplaatsing bij de ouders heeft losgemaakt, en het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De rechtbank benadrukt het belang van het naleven van rechterlijke uitspraken en de impact van dergelijke handelingen op de betrokken minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881418-17
Datum uitspraak : 14 mei 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman: mr. H. Polat, advocaat te Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 januari 2019 en 30 april 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 30 juni 2017 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , in elk geval in Nederland en/of [land] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, een minderjarige, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, te weten de [naam stichting] , terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was, immers heeft verdachte en/of zijn mededader in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van de [naam stichting]
  • die [naam 1] opgewacht en/of opgepikt en/of opgehaald aan de [naam school] en/of
  • die [naam 1] verder vervoerd en/of haar vervoer verder verzorgd en/of geregeld en/of
  • onderdak/een slaapplaats geregeld voor die [naam 1]
en aldus voornoemde minderjarige (telkens) buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [naam stichting] gebracht en/of gehouden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
De dochter van verdachte, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] en daarmee minderjarig, is op 6 december 2016 door de rechtbank Noord-Holland voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Ook heeft de rechtbank Noord-Holland op 6 december 2016 een machtiging tot uithuisplaatsing uitgesproken tot 6 maart 2017. [2] Deze machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd op 3 februari 2017, en vervolgens weer verlengd op 18 april 2017 tot aan 6 juli 2017. [3] [naam stichting] is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [naam 1] belast. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken. Volgens de verdediging kan het voor verdachte belastende politieverhoor van medeverdachte [medeverdachte] niet als bewijs worden gebruikt. Dit verhoor is immers, volgens [medeverdachte] , niet door haar ondertekend en zij is later van deze verklaring teruggekomen. Daarnaast heeft zij nadien verklaard tijdens dit verhoor aan te hebben gegeven verhoorbijstand te wensen, maar dit desondanks niet te hebben ontvangen. Indien de rechtbank dit verhoor wel als bewijs gebruikt, is er volgens de verdediging ook onvoldoende bewijs. Dan vormt het proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte immers het enige bewijsmiddel dat naar de betrokkenheid van verdachte wijst en dat is onvoldoende.
Beoordeling door de rechtbank
Verklaring medeverdachte [medeverdachte]
De verdediging heeft gesteld dat het verhoor van [medeverdachte] , medeverdachte en partner van verdachte, moet worden uitgesloten van het bewijs omdat niet tegemoet is gekomen aan het recht op verhoorbijstand van [medeverdachte] . Ongeacht het feit of het klopt dat [medeverdachte] tegen haar wens in geen verhoorbijstand heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat het niet verdachte is geweest die door de niet-naleving van dit recht zou zijn getroffen in een belang dat dit recht beoogt te beschermen, maar [medeverdachte] . Daarom zal de rechtbank hoe dan ook geen rechtsgevolg behoeven te verbinden aan het vermeende verzuim en stuit het verweer van de verdediging daarop af.
De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging zo dat ook de betrouwbaarheid van de verklaring bij de politie van [medeverdachte] in twijfel wordt getrokken, nu [medeverdachte] later ter terechtzitting op deze voor verdachte belastende verklaring is teruggekomen. Het proces-verbaal van politieverhoor zou zij zelf niet hebben ondertekend.
De rechtbank overweegt hieromtrent allereerst dat de handtekening die onder het proces-verbaal van politieverhoor van [medeverdachte] staat, gelijkenissen vertoont met de handtekening die onder de stukken van het Parket van de Procureur des Konings (pagina 119 en 120 van het dossier) staat en welke stukken ook door [medeverdachte] ondertekend zijn. Daarnaast heeft de verbalisant die [medeverdachte] het verhoor heeft afgenomen, bij de rechter-commissaris verklaard dat hij nog nooit een handtekening heeft vervalst en daar ook geen enkel belang bij heeft. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het [medeverdachte] zelf is geweest die haar handtekening onder het proces-verbaal van haar verhoor heeft gezet. De rechtbank acht de verklaring die [medeverdachte] bij de politie heeft afgelegd dan ook bruikbaar voor het bewijs.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij [naam 1] op 28 juni 2017 in [plaats 1] met de auto heeft meegenomen naar [land] . Ze heeft dit samen met haar man [verdachte] , verdachte, gedaan. [5]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat [naam 1] bij hem en zijn vrouw verbleef vanuit jeugdzorg. Hij bracht [naam 1] op 28 juni 2017 naar de [naam school] aan de [straatnaam 1] in [plaats 1] . Op een gegeven moment huppelde [naam 1] voor hem uit. Hij zag toen dat er een groene auto aan kwam die op het midden van de weg stopte. Een vrouw stapte uit en riep iets. [naam 1] riep toen “Mama” en rende naar de vrouw toe. De vrouw pakte [naam 1] vast en deed haar in de auto. De auto reed toen weg. De vrouw was niet de bestuurder van de auto. [6]
Onder verdachte is een groene auto in beslag genomen, nadat verdachte op 29 juni 2017 werd aangehouden. [7] In deze auto werd onder andere een briefje aangetroffen met de tekst:
‘De [naam school] , Op school 8-30 – 12.12, juf [naam 2] , [straatnaam 1] [plaats 1] .’Daarnaast stond in het navigatiesysteem dat in de auto lag als een na laatste adres ‘
[straatnaam 2] [plaats 3] ’. [8]
[naam 1] en [medeverdachte] werden op 29 juni 2017 aangetroffen op een camping in [plaats 3] , [land] . [9]
Gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte, samen met zijn vrouw [medeverdachte] , zijn dochter [naam 1] met de auto heeft opgehaald en meegenomen naar [land] . In het bijzonder overweegt de rechtbank nog dat zij de overtuiging heeft dat [naam 1] met de auto die een dag later bij verdachte is aangetroffen is opgehaald en vervolgens naar [land] gebracht. Verdachte had geen toestemming van [naam stichting] om [naam 1] mee te nemen, wat volgt uit het feit dat deze organisatie aangifte heeft gedaan. [10] Hiermee hebben verdachte en zijn medeverdachte [naam 1] dan ook buiten de invloedssfeer van [naam stichting] gebracht en haar aan het opzicht van [naam stichting] onttrokken. De rechtbank acht het tenlastegelegde daarom bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 28 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te [plaats 1] en
/of [plaats 2] en/of[plaats 3] ,
in elk geval in Nederland en/of [land] ,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk, een minderjarige, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft onttrokken
aan het wettig over haar gesteld gezag en/ofaan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, te weten [naam stichting] , terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was, immers heeft verdachte en/of zijn mededader in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en
/oftoestemming van [naam stichting]
- die [naam 1] opgewacht en/of opgepikt en/of opgehaald aan de [naam school] en
/of
- die [naam 1] verder vervoerd en/of haar vervoer verder verzorgd en/of geregeld en
/of
- onderdak/een slaapplaats geregeld voor die [naam 1]
en aldus voornoemde minderjarige (telkens) buiten het bereik en
/ofde invloedssfeer van die [naam stichting] gebracht en
/ofgehouden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van het onttrekken van een minderjarige aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over die minderjarige uitoefent.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 4 maart 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 15 januari 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onttrekking van zijn toen 5-jarige kind aan het opzicht van [naam stichting] . Zonder toestemming heeft hij samen met zijn vrouw hun dochter meegenomen die op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij een pleeggezin verbleef. Zij zijn vervolgens met het kind naar een camping in [land] gegaan. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door zo te handelen bewust een rechterlijke uitspraak naast zich neer heeft gelegd, terwijl naleving van rechterlijke uitspraken van groot maatschappelijk belang is. Daarnaast gaat het niet aan om zo lichtvaardig om te springen met de emoties van een minderjarig kind dat niet zonder goede redenen uit huis zal zijn geplaatst. De rechtbank acht het dan ook een ernstig feit.
Anderzijds begrijpt de rechtbank dat de beslissing tot uithuisplaatsing van [naam 1] bij verdachte en zijn vrouw veel emoties heeft losgemaakt en dat verdachte zeker niet de bedoeling zal hebben gehad om schade aan zijn dochter toe te brengen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat kan worden volstaan met een forse waarschuwing in de vorm van een geheel voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank acht deze stok achter de deur wel nodig omdat, nu [naam 1] nog steeds uit huis geplaatst is, verdachte ervan moet worden weerhouden wederom een soortgelijk misdrijf te plegen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
 bepaalt, dat deze werkstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de
proeftijddie op
twee jarenwordt bepaald, te weten:
dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 mei 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 30 augustus 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Beschikking rechtbank Noord-Holland d.d. 6 december 2016.
3.Beschikking rechtbank Noord-Holland d.d. 3 februari 2017 en beschikking rechtbank Noord-Holland d.d. 18 april 2017.
4.Proces-verbaal aangifte [naam stichting] namens [naam 1] p.10.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] p.127-128.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] p.15-16.
7.Relaas proces-verbaal [naam 3] p.6-7, proces-verbaal van bevindingen p.19 en bewijs van ontvangst p.97.
8.Proces-verbaal van bevindingen p.19.
9.Relaas proces-verbaal [naam 3] p.8.
10.Proces-verbaal aangifte [naam stichting] namens [naam 1] p.9-10.