ECLI:NL:RBGEL:2019:2018

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
05/740332-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving, veroordeling voor bezit van een stroomstootwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op de verkrachting en de vrijheidsberoving van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om deze feiten te kunnen vaststellen. De verklaringen van het slachtoffer en de verdachte waren tegenstrijdig en de rechtbank vond de verklaringen van het slachtoffer niet betrouwbaar genoeg om tot een veroordeling te komen. De rechtbank wees op de inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer, met name over haar alcoholgebruik en de omstandigheden rondom de seksuele handelingen.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan feit 3, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, en kreeg hij een geldboete van € 550,- opgelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder voor een dergelijk feit was veroordeeld en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten 1 en 2. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, waardoor zij haar schadevergoeding alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740332-18
Datum uitspraak : 9 mei 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 februari 2019 en 25 april 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 30 juni 2018 tot en met 01 juli 2018 te Zutphen, door geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of bedreiging met
geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden, een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina, dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of met die één of meer andere feitelijkheden er in bestaande dat verdachte
- met die [slachtoffer] naar zijn woning is gegaan;
- van binnenuit de voor- en achterdeur van zijn woning heeft afgesloten;
- van binnenuit de slaapkamerdeur op slot heeft gedaan;
- die [slachtoffer] heeft verboden zijn woning te verlaten;
- die [slachtoffer] heeft geboden zich uit te kleden;
- die [slachtoffer] een stroomstootwapen heeft getoond;
- die [slachtoffer] (stevig) heeft vastgepakt en op haar is gaan liggen en/of
- voorbij is gegaan aan het verbale en/of non-verbale verzet van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Zutphen, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door zijn woning van binnenuit af te sluiten en haar (gedurende een nacht) te verbieden zijn woning te verlaten;
3.
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Zutphen, een wapen van categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, voor handen heeft gehad, dat wapen zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
In de avond van 30 juni 2018 is [slachtoffer] met verdachte naar zijn woning in Zutphen gegaan. Toen ze binnen waren heeft verdachte de voor- en achterdeur op slot gedaan. Verdachte heeft [slachtoffer] een taser laten zien en zij hebben seks gehad. De volgende ochtend heeft [slachtoffer] de woning van verdachte via een raam op de benedenverdieping van de woning verlaten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Ten aanzien van feit 3 heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 2
Verdachte heeft bekend seks te hebben gehad met aangeefster. Volgens hem is dat vrijwillig geweest, volgens haar niet. De rechtbank constateert dat er, zoals vaker in zedenzaken, naast aangeefster en verdachte geen directe getuigen zijn van het gebeurde. Verder stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van zowel verdachte als aangeefster op onderdelen tegenstrijdig en wisselend zijn.
De rechtbank kan alleen tot een bewezenverklaring komen als de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en die verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat aangeefster wisselende verklaringen heeft afgelegd over haar alcoholgebruik op de betreffende dag. Ook heeft ze aanvankelijk verklaard in de woning van verdachte niet te hebben geslapen en heeft ze op een later moment, als haar een foto wordt getoond waarop zij kennelijk slapend in het bed van verdachte ligt, verklaard dat ze denkt wel te hebben geslapen. Verder overweegt de rechtbank dat aangeefster naar eigen zeggen die dag niet is geslagen door haar partner, terwijl verdachte en een getuige verklaren dat aangeefster heeft gezegd dat dat wel is gebeurd.
Belangrijker dan deze constateringen vindt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster na haar aangifte door de politie is geconfronteerd met een naaktfilmpje waarop zij te zien is. Dit filmpje is op de telefoon van verdachte aangetroffen en de politie heeft tegen aangeefster gezegd dat dit filmpje op de bewuste avond door verdachte is gemaakt. Aangeefster heeft toen, weliswaar na een aanvankelijke aarzeling, verklaard dat het klopt dat verdachte dit filmpje heeft gemaakt in de slaapkamer, dat zij bang was en deed wat hij zei. Hij vroeg het en zij heeft het gedaan, zo heeft aangeefster verklaard. Vervolgens werd het de politie duidelijk dat het filmpje niet door verdachte is gemaakt, maar dat hij het alleen doorgestuurd heeft gekregen van iemand anders, zoals hij overigens ook steeds verklaard heeft. Daarmee geconfronteerd heeft aangeefster verklaard dat zij nog heeft nagedacht over dat filmpje en zich inderdaad niet kon herinneren dat verdachte een naaktfilmpje van haar heeft gemaakt.
De rechtbank overweegt dat het al dan niet maken van een naaktfilmpje door verdachte niet is te beschouwen als een onbeduidend detail. Dat betekent dat van aangeefster mag worden verwacht dat zij een consistente en juiste verklaring aflegt over de vraag of verdachte die avond wel of niet een filmpje van haar heeft gemaakt, ook als de politie haar confronteert met onjuiste informatie. Dat doet aangeefster niet; zij lijkt makkelijk mee te gaan in een scenario dat haar wordt voorgehouden. De wisselende en onjuiste verklaringen van aangeefster over het naaktfilmpje maken naar het oordeel van de rechtbank dat ook fors afbreuk wordt gedaan aan de betrouwbaarheid van de overige verklaringen van aangeefster, dus ook de voor bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten cruciale verklaring dat verdachte aangeefster zou hebben gedwongen tot seks en dat hij haar niet toestond de woning te verlaten. De rechtbank overweegt dat dit wordt versterkt door de overige wisselende verklaringen van aangeefster. Dat de aangifte zou kunnen worden ondersteund door de omstandigheid dat aangeefster de woning van verdachte via een raam heeft verlaten en zij bij thuiskomst emotioneel was, maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders.
Het bovenstaande betekent dat de rechtbank komt tot een vrijspraak voor de feiten 1 en 2 wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Feit 3
Verdachte is een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, p. 60;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 89-90;
- de verklaring van verdachte, p. 127.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks 01 juli 2018 te Zutphen, een wapen van categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad, dat wapen zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden verbonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in zijn woning een stroomstootwapen voorhanden gehad. Hij is niet eerder voor een dergelijk feit veroordeeld.
Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan psychologisch onderzoek. De reclassering heeft wel een rapport over verdachte uitgebracht. In dat rapport is met name ingegaan op de onder 1 en 2 tenlastegelegde verdenking. Beschreven is verder dat geen sprake is van schuldenlast en dat verdachte een uitkering heeft en € 150,- weekgeld ontvangt. Hierin ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van het oriëntatiepunt van het LOVS voor het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, namelijk een geldboete van € 550,-.
8. De beoordeling van de civiele vordering en de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Namens [slachtoffer] is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.165,-.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering moet worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat verdachte is vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan haar vordering daarom alleen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van feit 1 en feit 2;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 550,- (vijfhonderd vijftig euro)bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin de vordering;
 heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en
mr. E.C. Ruinaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2019.
Mr. Leemreize en mr. Ruinaard zijn buiten
staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie Noord- en Oost Nederland, team Eenheid Oost, team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018290773, gesloten op 31 augustus 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.