In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen MillHill B.V., een Nederlandse besloten vennootschap, en Hawthorn Bloodstock Limited, een Ierse vennootschap. De rechtbank heeft in een verstekvonnis de koopovereenkomst ontbonden die betrekking had op een pony, waarbij de koper een Nederlandse rechtspersoon was en de verkoper een Ierse rechtspersoon. De rechtbank oordeelde dat Iers recht van toepassing was op de overeenkomst, op basis van artikel 4 lid 1 sub a van de Rome I-verordening, die bepaalt dat de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de levering van de pony in Nederland had plaatsgevonden, maar dit was onvoldoende om af te wijken van de hoofdregel van de Rome I-verordening. De vordering van de eiseres ten aanzien van de bestuurders van de Ierse verkoper werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zij als medeverkopers konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor de gevraagde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, waardoor dit deel van de vordering werd afgewezen.
De rechtbank heeft de vordering van de eiseres tegen de Ierse verkoper toegewezen, waarbij de verkoper werd veroordeeld tot betaling van € 95.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten voor stalling, training en verzorging van de pony. De proceskosten aan de zijde van de eiseres werden begroot op € 3.429,00. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.