ECLI:NL:RBGEL:2019:1803

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
05/740481-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel in Arnhem

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het steken van het slachtoffer met een mes tijdens een confrontatie op een recreatiepark in Arnhem op 13 en 14 oktober 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer meermalen met een mes in de borstkas en de arm heeft gestoken, wat potentieel dodelijk letsel heeft veroorzaakt. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel om medewerking te verlenen aan een speekseltest en bloedonderzoek na zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten en legde een gevangenisstraf op van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740481-18
Datum uitspraak : 19 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Raadsman: mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 januari 2019 en 8 april 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode 13 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018 te Arnhem, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (meermalen) met een mes in de borstkas (ter hoogte van de ribbenboog) en/of in de (linker)arm (nabij de okselplooi), althans in (de richting van) het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij in of omstreeks de periode 13 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018 te Arnhem, in ieder geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de borstkas (ter hoogte van de ribbenboog) en/of een steekwond in de (linker)arm (nabij de okselplooi), heeft toegebracht door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes in de borstkas (ter hoogte van de ribbenboog) en/of in de (linker)arm (nabij de okselplooi) te steken;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode 13 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018 te Arnhem, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes in de borstkas (ter hoogte van de ribbenboog) en/of in de (linker)arm (nabij de okselplooi), althans in (de richting van) het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en/of artikel 55e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door (een) ambtena(a)r(en), te weten, [naam 1] , hoofdagent van politie en/of [naam 2] , hoofdinspecteur van politie, welke ambten(a)r(en) was/waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena(a)ren hem had(den) bevolen om mee te werken aan een speekseltest en/of een onderzoek naar uitgeademde lucht en/of een bloedonderzoek, (telkens) hieraan geen gevolg te geven.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman primair aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de (consistente) verklaringen van verdachte. Verdachte is na een ruzie met [slachtoffer] en de andere mannen gevlucht naar zijn eigen chalet en heeft zich daar opgesloten. [slachtoffer] bleef de confrontatie zoeken en heeft daarbij met een staaf het raam van de voordeur van het chalet van verdachte ingeslagen om zo het chalet van verdachte binnen te dringen. [slachtoffer] heeft, hangend door dat raam, verdachte geslagen met die staaf. Verdachte heeft zichzelf enkel verdedigd door met een mes te zwaaien in de richting van [slachtoffer] om zo te voorkomen dat [slachtoffer] binnen zou komen. De verklaring van [naam 3] , de ex-partner van verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris, ondersteunt de verklaring van verdachte. Alle overige getuigenverklaringen zijn ongeloofwaardig omdat de getuigen partijdig zijn.
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de steekverwondingen heeft toegebracht. Het letsel bij [slachtoffer] kan ook op een andere manier veroorzaakt zijn dan door het mes van verdachte, namelijk door het gebroken glas dat nog in de voordeur zat. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer. Meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat het letsel van aangever potentieel dodelijk was.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het weigeren om medewerking te verlenen aan het ambtelijk gegeven bevel. Hij wilde alleen goed nadenken over waaraan hij medewerking zou verlenen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
In de nacht van 13 op 14 oktober 2018 heeft er op het recreatiepark aan de [adres] in Arnhem een gewelddadige confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en (in ieder geval) aangever [slachtoffer] . Tijdens deze confrontatie heeft [slachtoffer] verwondingen opgelopen. [2] Over de toedracht en het verloop van deze confrontatie en over de oorzaak van de verwondingen van [slachtoffer] , verklaren verdachte respectievelijk aangever [slachtoffer] verschillend. [slachtoffer] verklaart – kort gezegd – dat hij buiten is aangevallen met een mes. Verdachte heeft het over verdedigen vanuit het chalet tegen een aanval van [slachtoffer] .
Om te kunnen beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel aan (een poging tot) zware mishandeling dient de rechtbank – mede gelet op het namens verdachte gevoerde verweer – allereerst te beoordelen (1) of verdachte de verwondingen heeft toegebracht en (2) hoe ernstig deze verwondingen waren. Vervolgens dient te worden beoordeeld waar en wanneer deze verwondingen zijn toegebracht of ontstaan (3).
Uit de letselverklaring valt onder meer het volgende op te maken. Het letsel bij aangever [slachtoffer] betreft een steekverwonding aan de voorzijde van de romp in de regio van de linker ribbenboog en een steekverwonding aan de achterzijde van de romp in de regio van de linker zijde van de schouder bij het bovenste deel van de linker arm nabij de okselplooi. Het verloop van de wondranden van beide steekverwondingen is niet rechtlijnig maar hobbelig. Bij een hobbelig verloop is (het gebruik van) een mes met een gekarteld lemmet aannemelijk. Gelet op de diepte van de steekwond aan de voorzijde van de romp had een diepte tot op het kapsel van de linker leverkwab en is toegebracht in een hoek van circa 90 graden. De steekwond aan de achterzijde van de romp had een diepte tot net onder de spierfasci en is toegebracht in een hoek van circa 150 graden. [3]
De politie heeft het chalet van verdachte – met nummer [nummer] – direct na de confrontatie doorzocht en heeft daarbij in een slaapkamer een mes aangetroffen. Het betrof een “broodmes” met kartels en met een zwart handvat en een lemmet van naar schatting 30 centimeter. [4]
Na vertoning van een foto van dit aangetroffen broodmes heeft verdachte verklaard dat dit het mes is dat hij die avond bij het incident heeft gebruikt. [5]
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de steekverwondingen bij aangever [slachtoffer] zijn toegebracht door verdachte met het aangetroffen broodmes, omdat het gebruik van een mes met een gekarteld lemmet bij ribbelige verloop van de wondranden aannemelijk is, het aangetroffen broodmes een gekarteld lemmet heeft en verdachte voorts heeft verklaard dit gekartelde broodmes die bewuste nacht te hebben gebruikt.
De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de stelling van de verdediging dat de verwondingen zouden zijn veroorzaakt door in de deur achtergebleven glasscherven.
Dan de vraag hoe ernstig de steekverwondingen waren. Uit de letselverklaring volgt dat het toegebrachte letsel aan de voorzijde van de romp in beginsel niet dodelijk is, maar dat dit evengoed wel dodelijk had kunnen zijn. Nabij de linker ribbenboog liggen immers vitale organen als hart en longen. Een steekverwonding waarbij de hartspier was doorboord, was acuut dodelijk geweest. Een steekverwonding waarbij de linkerlong was geraakt had een klaplong kunnen veroorzaken. Ten gevolge van de klaplong had buitenlucht de borstwand in gezogen kunnen worden. Dit had een verhoogde druk in de borstkas en daarmee een samendrukken van hart, grote bloedvaten en rechterlong kunnen veroorzaken. Dit zou bij niet tijdige medische hulp binnen een half uur dodelijk kunnen zijn geweest. Indien de steekverwonding dieper was geweest op de plaats waar nu is gestoken, had een uitgebreide leverbloeding of darmperforatie kunnen optreden. Ook dit zou bij niet tijdig medisch ingrijpen een dodelijke afloop kunnen hebben. In de letselverklaring wordt geconcludeerd dat de steekverwonding aan de voorzijde van de romp, gezien de locatie van de linker ribbenboog, een dodelijke afloop had kunnen opleveren. [6]
Op grond van de conclusie uit de letselverklaring stelt de rechtbank vast dat de door verdachte bij [slachtoffer] toegebrachte messteken zonder meer tot de dood van [slachtoffer] hadden kunnen leiden. Het verweer van de verdediging dat het letsel niet potentieel dodelijk was, wordt daarom gepasseerd.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen (3) de vraag op welk moment en op welke locatie verdachte deze potentieel dodelijke steekverwondingen heeft toegebracht.
Bij de beoordeling van deze vraag neemt de rechtbank de verklaringen van aangever [slachtoffer] als uitgangspunt. De rechtbank vindt de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen geloofwaardig omdat deze op essentiële onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Bovendien past de verklaring van [slachtoffer] bij de gang van zaken zoals de politie die beschrijft op het moment dat de politie na de melding over het incident arriveert op het recreatiepark. Volgens de verbalisanten riep [slachtoffer] , die in zijn woede in eerste instantie niet wilde meewerken met de hulpdiensten, onder meer: “(…) hij steekt mij uit het niets (…)”. [7] Uit deze opmerking valt op te maken dat [slachtoffer] , naast woedend, ook verontwaardigd was. Verder geldt dat [slachtoffer] zichzelf niet heeft gespaard en ronduit heeft verklaard over het door hem gepleegde geweld tegen verdachte nadat [slachtoffer] bemerkte dat hij door verdachte gestoken was. De rechtbank ziet niet in hoe dergelijke zelfincriminatie samen zou gaan met het onderling afstemmen van onjuiste of zelfs valse verklaringen tussen [slachtoffer] en andere getuigen. Er is ook geen enkele aanwijzing voor onderlinge afstemming van verklaringen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank dus voorbijgaat aan de verklaringen van verdachte over de toedracht en verloop van de confrontatie, (en ook dat het beroep op noodweer zal worden verworpen, zoals hierna in paragraaf 5 over de strafbaarheid van het feit zal worden besproken).
Zakelijk weergegeven heeft aangever [slachtoffer] bij de politie als volgt verklaard. [slachtoffer] zat op het terras voor zijn chalet te drinken met onder andere zijn neef [getuige 1] . Verdachte was hier ook bij. Verdachte had “haantjesgedrag” en wilde steeds het laatste woord hebben. Op een gegeven moment kreeg [slachtoffer] onenigheid met verdachte en heeft [slachtoffer] verdachte weggeduwd. Verdachte ging op een gegeven moment weg en liep naar zijn eigen hofje. Na enkele minuten kwam verdachte scheldend teruggelopen in de richting van het chalet van [slachtoffer] . Verdachte riep dingen als “kankerlijers” en “ik maak jullie kapot”. [slachtoffer] is opgestaan en naar hem toegelopen om te vragen waarom het zo moest. Op een gegeven moment stonden [slachtoffer] en verdachte met hun hoofden tegen elkaar. Vervolgens voelde [slachtoffer] nattigheid op zijn buik. Het was links boven, in de buurt van zijn hart. [slachtoffer] zag dat hij onder het bloed zat. [slachtoffer] wilde verdachte een klap geven maar voelde dat verdachte hem in zijn linker bovenarm, bij de oksel, stak. Verdachte is daarna teruggegaan naar zijn chalet. Aangever en getuige [getuige 1] zijn verdachte achterna gegaan. Aangever heeft met een parasolstang de ruit uit de voordeur van verdachte geslagen. Hij heeft verdachte een paar klappen gegeven met de stang. [8] [slachtoffer] heeft op een plattegrond van het recreatiepark de plek aangewezen waar hij is gestoken: ter hoogte van de bomen die zich bevinden tussen het “pleintje” waaraan het chalet van [slachtoffer] staat, en het “pleintje” waar het chalet van verdachte aan staat. [9] Op deze plek is een bloedspoor aangetroffen (SIN AALS6781NL). [10] Uit een bemonstering van dit bloedspoor is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De matchkans van het verkregen DNA-profiel met een willekeurig ander persoon is kleiner dan een op een miljard. [11] De rechtbank gaat daarom ervan uit dat dit bloed van [slachtoffer] was en dat dit bloed is aangetroffen op de door [slachtoffer] aangewezen plek.
Getuige [getuige 1] – die volgens [slachtoffer] op het moment van steken zo’n 10 meter achter hem stond [12] – heeft de verklaring van [slachtoffer] bevestigd. Zo heeft getuige [getuige 1] onder meer het volgende verklaard. Verdachte was na duwen en trekken tussen verdachte en [slachtoffer] weggelopen naar zijn eigen chalet. Kort daarna kwam verdachte uit die richting schreeuwend en vloekend teruggelopen. [slachtoffer] stond op en liep in de richting van verdachte. [getuige 1] stond vijf a zes meter achter [slachtoffer] . [getuige 1] hoorde [slachtoffer] opeens roepen dat [slachtoffer] gestoken was, en zag een wond net onder de borst bij [slachtoffer] . [13] Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 1] nogmaals bevestigd dat hij [slachtoffer] heeft horen roepen. [14]
Getuige [getuige 2] heeft in zijn verklaring verklaard dat [slachtoffer] , getuige [getuige 1] en verdachte ruzie kregen. [slachtoffer] heeft verdachte weggeduwd in de richting van het chalet van verdachte. [slachtoffer] , [getuige 1] en verdachte liepen toen met zijn drieën die kant op. Korte tijd daarna kwamen [slachtoffer] en [getuige 1] terug naar het terras. Toen ze ongeveer halverwege waren teruggelopen, hoorde getuige [getuige 2] verdachte uit de richting van zijn chalet schreeuwen dat hij ze ging doodmaken. [slachtoffer] en [getuige 1] zijn daarop teruggelopen in de richting van het chalet van verdachte. Toen [slachtoffer] en [getuige 1] niet meer in zijn zicht waren, hoorde getuige [getuige 2] geschreeuw, dat hij omschreef als het geluid van ruzie. Getuige [getuige 2] hoorde [slachtoffer] roepen: ”mes, mes,. Ik ben geraakt”. [15]
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] en het sporenonderzoek stelt de rechtbank het volgende vast omtrent de locatie en het moment van het toebrengen van de steekverwondingen door verdachte. Na een ruzie met (in ieder geval) [slachtoffer] op diens terras is verdachte naar zijn eigen chalet gelopen. Enkele minuten later is verdachte – onderwijl doodsbedreigingen schreeuwend in de richting van [slachtoffer] en [getuige 1] – teruggelopen om de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken. Deze confrontatie vond plaats ter hoogte van de bomen tussen de twee “pleintjes” waar de chalets van verdachte respectievelijk [slachtoffer] aan staan. Daar kwamen verdachte en [slachtoffer] tegenover elkaar te staan. Verdachte heeft toen op enig moment [slachtoffer] met – zoals hiervoor al vastgesteld – het broodmes twee keer gestoken in zijn romp (in de borstkas ter hoogte van de ribbenboog en in de linker arm nabij de okselplooi) en zo aan [slachtoffer] potentieel dodelijk letsel toegebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte opzettelijk gehandeld. Verdachte heeft zelf immers bewust en gewapend met een broodmes de confrontatie gezocht en [slachtoffer] gestoken, zonder dat er op dat moment over en weer fysiek geweld gebruikt werd. Het meermalen met kracht steken met een broodmes in het bovenlijf nabij de hartstreek van iemand is naar uiterlijke verschijningsvormen zo gericht op het teweeg brengen van de dood van die persoon dat de rechtbank daaruit afleidt dat verdachte opzet op een dodelijke afloop heeft gehad. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Feit 2
Over de gang van zaken na de aanhouding van verdachte en overbrenging naar het politiebureau stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte is op 14 oktober 2019 op het politiebureau in Arnhem om 1.00 uur voorgeleid aan hulpofficier van justitie Snapper. Verbalisanten hadden geconstateerd dat verdachte rood doorlopen ogen had en zeer onrustig was in zijn bewegingen. Verdachte is daarom door verbalisant [naam 1] eerst bevolen om medewerking te verlenen aan een speekseltest of een ademanalyse. Verdachte gaf echter te kennen alleen te willen meewerken indien hij eerst met zijn advocaat kon spreken. Daarop heeft hulpofficier van justitie Snapper om 1.18 uur aan verdachte bevolen medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Verdachte bleef er echter bij dat hij eerst met zijn advocaat wilde spreken. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden. [16]
De rechtbank overweegt dat opsporingsambtenaren ingevolge de artikelen 55d en 55e van het Wetboek van Strafvordering in het belang van het onderzoek kunnen bevelen dat een aangehouden verdachte van een geweldsmisdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten medewerking verleent aan een (voorlopige) ademanalyse, een speekselonderzoek c.q. een bloedonderzoek. Verdachte heeft echter geweigerd hieraan medewerking te verlenen. Het eerst willen voeren van overleg met een raadsman is in dit geval geen geldige grond om medewerking te weigeren. Daarmee heeft verdachte zich dus schuldig gemaakt het weigeren van een ambtelijk bevel.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode 13 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2018 te Arnhem,
in ieder geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
(meermalen
)met een mes in de borstkas (ter hoogte van de ribbenboog) en
/ofin de
(linker
)arm (nabij de okselplooi),
althans in (de richting van) het lichaamheeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks14 oktober 2018 te Arnhem,
in elk geval in Nederland, (telkens
)opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel
of een vordering,krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en
/ofartikel 55e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door
(een)ambtena
(a
)r
(en
), te weten, [naam 1] , hoofdagent van politie en
/of[naam 2] , hoofdinspecteur van politie, welke ambten
(a
)r
(en
) was/waren belast met
de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tothet opsporen en
/ofonderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena
(a
)ren hem had
(den
)bevolen om mee te werken aan een speekseltest en
/ofeen onderzoek naar uitgeademde lucht en
/ofeen bloedonderzoek,
(telkens
)hieraan geen gevolg te geven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

Ter terechtzitting heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft – kort gezegd – gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich heeft verdedigd.
Uit het de bewezenverklaring volgt echter al dat het beroep op noodweer wordt verworpen. De rechtbank heeft immers de verklaringen van [slachtoffer] tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van de vraag waar en op welk moment verdachte [slachtoffer] met het broodmes heeft gestoken. Aan de verklaringen van verdachte hierover is de rechtbank voorbijgegaan. Aldus is niet aannemelijk geworden dat op het moment dat verdachte de messteken toebracht sprake was van een noodweersituatie. Het verweer wordt verworpen.
De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, gedragsinterventie en een alcoholverbod, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, dan wel moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat aangever geen blijvend letsel heeft en dat de eis van de officier van justitie bij een (poging) zware mishandeling te hoog is. De raadsman heeft onder verwijzing naar meerdere uitspraken aangevoerd dat een voorwaardelijke gevangenisstraf of een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis in combinatie met een taakstraf, passend is. Hier kunnen eventueel bijzondere voorwaarden aan worden gekoppeld. Verdachte heeft zijn leven gebeterd en wil weer een vader voor zijn kinderen kunnen zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 26 februari 2019;
- een reclasseringsrapport gedateerd 1 april 2019;
- een Pro Justitia rapport van drs. H.E.W. Koornstra, psycholoog, gedateerd 14 februari 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft aangever [slachtoffer] twee keer in zijn borststreek gestoken met een gekarteld mes en hem potentieel dodelijk letsel toegebracht. [slachtoffer] mag van geluk spreken dat hij niet dodelijk is getroffen door de messteken. Dit ernstige geweld van verdachte tegen [slachtoffer] is een zeer grote inbreuk op de lichamelijk integriteit van [slachtoffer] . Dit soort geweld brengt ook in de samenleving angst en diepe gevoelens van onveiligheid teweeg. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Er is bovendien sprake van recidive; verdachte is de afgelopen jaren vaker veroordeeld voor ernstige geweldsmisdrijven, zelfs nog in de weken voorafgaand aan onderhavige poging tot doodslag. Kennelijk gaat verdachte – vooral onder invloed van alcohol – gemakkelijk over tot het gebruik van (ernstig) fysiek geweld.
Aan de andere kant volgt uit het Pro-Justitiarapport dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en dat verdachte een stoornis heeft, namelijk het gebruik van alcohol. Geadviseerd wordt om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank gaat bij het bepalen van de strafmaat daarom uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alles afwegend, zal de rechtbank conform de eis van de officier aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw een (gewelds)delict pleegt, is het van belang dat behandeling plaatsvindt van de psychische problematiek en het alcoholgebruik door verdachte. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, opleggen aan verdachte. Het voorwaardelijk strafdeel van 10 maanden gevangenisstraf dient als stok achter de deur. De proeftijd zal de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van de feiten en het uitgebreide strafblad van verdachte, bepalen op drie jaren.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2260,-, te vermeerderen met de proceskosten en de wettelijke rente. Dit bedrag is opgebouwd uit € 1750,- aan immateriële schade en € 510,- aan materiële schade. Ook is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 2260,- toe te wijzen, waarbij tevens de proceskosten en wettelijke rente worden toegekend en waarbij de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen omdat sprake is van eigen schuld.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen tot
het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 14 oktober 2018.
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de rechtsbijstandskosten die zij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. Deze kosten, die toewijsbaar zijn op de voet van artikel 592a Sv, worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 2 punten van het liquidatietarief kanton, en worden dus begroot op € 360,-.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij(en). De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat het om een ander soort delict gaat. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het meer passend is om de proeftijd te verlengen of de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf, dan om de vordering toe te wijzen.
Beoordeling door de rechtbank
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zal de rechtbank de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 28 augustus 2018 (parketnummers 05/217375-17, 05/106753-18 en 05/116423-18) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken ten uitvoer leggen. De rechtbank ziet, mede gelet op het uitgebreide strafblad van verdachte en de ernst van de nieuwe delicten, onvoldoende reden om de proeftijd te verlengen of de voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf, zoals de raadsman heeft bepleit.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 184 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden;
 beveelt dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
10(tien) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
en stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij de Reclassering Nederland op het adres: Nieuwe Oeverstraat 65 in Arnhem, en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • zich gedurende de proeftijd laat behandelen door forensische polykliniek Kairos of een soortgelijke (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan het programma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controle op dit alcoholverbod, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en/of ademonderzoek;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 1)
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 2260,- (tweeduizend tweehonderd zestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op de datum van deze uitspraak begroot op € 360,- (driehonderd zestig euro);
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2260,- (tweeduizend tweehonderd zestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 32 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van rechtbank te Arnhem van 28 augustus 2018, te weten van:
2 weken gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2019.
Mr. S.C.A.M. Janssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018463368 gesloten op 24 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal bevindingen, p. 79.
3.Letselverklaring, p. 167, 168 en 169.
4.Proces-verbaal bevindingen, p. 100.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 232.
6.Letselverklaring, p. 167, 168 en 169
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 69 en 70
9.Bijlage bij proces-verbaal van verhoor aangever, p. 77.
10.Zie proces-verbaal sporenonderzoek, p. 165.
11.Rapport NFI d.d. 20 december 2018.
12.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 74.
13.Proces-verbaal van getuigenverhoor, p. 180
14.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 17 januari 2019
15.Proces-verbaal van getuigenverhoor, p. 170.
16.Processen-verbaal van bevindingen p.83 en 84