ECLI:NL:RBGEL:2019:1802

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
05/901159-12 ontn.vord.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepverkoop en criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen de veroordeelde, die betrokken was bij de verkoop van hennep via een growshop. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat voorlopig werd geschat op € 1.891.817,-. Tijdens de zitting op 4 april 2019 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd naar een bedrag van € 1.590.938,04, inclusief vervolgprofijt in de vorm van heffingsrente. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 februari 2010, omdat er eerder een strafbeschikking was opgelegd voor het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank oordeelde echter dat de ontnemingsvordering niet gebaseerd was op dezelfde feiten en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de verkoop van hennepstekken en andere illegale activiteiten. De rechtbank heeft de berekeningen van de politie overgenomen en vastgesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.963.081,04 bedraagt. De rechtbank oordeelde dat de verdediging niet kon volhouden dat alleen privé-onttrekkingen als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden gezien, aangezien de opbrengsten van de eenmanszaak direct naar de veroordeelde vloeiden. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/901159-12
Datum zitting : 4 april 2019
Datum uitspraak: 18 april 2019
tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
adres : [adres 1] ,
plaats : [adres 2] .
raadsman : mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank, conform artikel 36 e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op € 1.891.817,-.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 4 april 2019 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 4 april 2019 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. L. Grooters, heeft ter terechtzitting de vordering gewijzigd. De officier van justitie vordert thans ontneming van een bedrag van € 1.490,929,-, vermeerderd met het vervolgprofijt in de vorm van heffingsrente over het door het openbaar ministerie in beslaggenomen geld, zijnde een bedrag van € 100.009,04. Dit brengt het door de officier van justitie gevorderde te ontnemen bedrag op € 1.590,938,04.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor wat betreft de periode 1 januari 2007 tot en met 2 februari 2010. Hiertoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Aan verdachte is eerder een strafbeschikking opgelegd voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep. Uit het onderzoek in die zaak is ook een verdenking voortgekomen met betrekking tot handel in softdrugs en deelneming aan een criminele organisatie, alle in de bovengenoemde periode. Nu de ontnemingsvordering is gebaseerd op dezelfde feiten, is er strijd met het ne bis in idem beginsel dan wel het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft genoemde strafbeschikking gekregen ter zake van medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (bezit van softdrugs). Verdachte is in de onderhavige zaak onder meer veroordeeld voor handel in softdrugs, witwassen en lidmaatschap van een criminele organisatie. Dat zijn andere feiten. De ontnemingsvordering is bovendien niet gebaseerd op bezit van softdrugs. Verdachte mocht er niet op vertrouwen dat later geen ontnemingsvordering tegen hem zou worden ingesteld. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk.

4.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 18 april 2019 tegen veroordeelde gewezen vonnis.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Bij de beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank als uitgangspunt de door de politie District Gelderland Midden (afpakteam) van de Eenheid Oost-Nederland opgemaakte berekening. [2]
De in de – inzichtelijke en duidelijke – berekening gerelateerde feiten zijn door de rechtbank gecontroleerd en juist bevonden aan de hand van de onderliggende stukken. De in het proces-verbaal getrokken conclusies zijn getoetst aan datzelfde materiaal.
De rechtbank neemt de berekeningen uit voornoemd proces-verbaal over en maakt deze tot de hare.
Het is een feit van algemene bekendheid dat growshops als backstore veelal handelen in wietplanten en wiet. Dat wordt bevestigd door verklaringen van veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] . Veroordeelde heeft verklaard dat als hij zou stoppen met de verkoop van hennepstekken, zijn omzet drastisch naar beneden zou gaan en dat het eigenlijk niet mogelijk is om een growshop draaiende te houden zonder daarnaast hennepstekken te verkopen. [3] [medeveroordeelde] heeft verklaard dat elke growshop maar met de handel van één ding te maken heeft, dat is de handel in hennep. [4]
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het dan ook aannemelijk dat verdachte zich vanaf de start van de growshop bezig heeft gehouden met het verkopen van hennepstekken.
Dit leidt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel (de totale fiscale winst van [naam] zoals blijkt uit de aangiften inkomstenbelasting, AH019 en AH346-01):
2001 € 6.716,-
2002 € 26.828,-
2003 € 51.578,-
2004 € 48.438,-
2005 € 105.032,-
2006 € 133.551,-
2007 € 215.577,-
2008 € 248.187,-
2009 € 125.147,-
2010 € 114.226,-
2011 € 380.030,-
2012 € 407.762,-
Totaal € 1.863.072,-
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte zowel inkomsten uit legale activiteiten als inkomsten uit illegale activiteiten heeft gegenereerd uit [naam] . Deze illegale activiteiten zien op de verkoop van kweekmaterialen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt, de verkoop van hennepstekken en de in- en verkoop van geoogste hennep. De omzet van [naam] , en daarmee de winst uit onderneming van verdachte, bestond voor een substantieel deel uit inkomsten die door middel van deze illegale activiteiten zijn verkregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van vermenging van crimineel vermogen met legaal vermogen waardoor het gehele bedrag van € 1.863.072,- mede afkomstig is uit misdrijf.
Het rapport houdt ook rekening met ‘vervolgprofijt’, het door de Staat uit te keren bedrag voor de (wettelijke) rente over (conservatoir) in beslag genomen geldbedragen en/of opbrengsten uit de vervreemding van in beslag genomen voorwerpen en/of betaalde zekerheidsstellingen voor in beslag genomen voorwerpen. Ten aanzien van de berekening van dit bedrag heeft de officier van justitie een overzicht van de renteberekening aan het dossier toegevoegd. [5] De rechtbank heeft deze berekening op juistheid gecontroleerd en neemt deze over. Het vervolgprofijt bedraagt € 100.009,04.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 1.863.072,- + € 100.009,04 = € 1.963.081,04
en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Door de verdediging is -kort samengevat- aangevoerd dat slechts privé-onttrekkingen van veroordeelde kunnen worden gezien als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank volgt die redenering niet. Verdachtes onderneming is immers een eenmanszaak waarvan de opbrengst direct naar verdachte vloeit. Of verdachte dat vervolgens in zijn bedrijf investeert is niet van belang, verdachte heeft immers het voordeel genoten.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

Stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 1.963.081,04 (zegge: één miljoennegenhonderddrieënzestigduizendeenentachtig euro en vier cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.963.081,04 (zegge: één miljoennegenhonderddrieënzestigduizendeenentachtig euro en vier cent).
Aldus gegeven door mr. H.P.M. Kester (voorzitter), mr. Y. van Wezel en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2019.
mr. Kester is buiten staat
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 07DFR12005 FREDO, gesloten op 22 juli 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Rapport berekening wederrechtelijk voordeel per delict ex art 36e 2e lid Sr, p. 4742-4748.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 165 t/m 169.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeveroordeelde] , p. 5794.
5.Overzicht renteberekening, deel 1 tot en met 4.