In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 april 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen de veroordeelde, die betrokken was bij de verkoop van hennep via een growshop. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat voorlopig werd geschat op € 1.891.817,-. Tijdens de zitting op 4 april 2019 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd naar een bedrag van € 1.590.938,04, inclusief vervolgprofijt in de vorm van heffingsrente. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 februari 2010, omdat er eerder een strafbeschikking was opgelegd voor het aanwezig hebben van hennep. De rechtbank oordeelde echter dat de ontnemingsvordering niet gebaseerd was op dezelfde feiten en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de verkoop van hennepstekken en andere illegale activiteiten. De rechtbank heeft de berekeningen van de politie overgenomen en vastgesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.963.081,04 bedraagt. De rechtbank oordeelde dat de verdediging niet kon volhouden dat alleen privé-onttrekkingen als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden gezien, aangezien de opbrengsten van de eenmanszaak direct naar de veroordeelde vloeiden. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.