In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 januari 2019 uitspraak gedaan over de aanslag zuiveringsheffing bedrijven die aan eiseres, handelend onder de naam [A], is opgelegd door de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland. Eiseres, die sinds 1985 een onderneming als schoonheidsspecialiste en pedicure drijft vanuit haar woning aan de [A-straat 1] te [Z], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 161,22 voor het jaar 2018. De rechtbank heeft onderzocht of de praktijkruimte van eiseres als een afzonderlijke bedrijfsruimte kan worden aangemerkt, wat van belang is voor de heffing van de zuiveringsheffing.
De rechtbank oordeelt dat de praktijkruimte, die is gelegen in een aanbouw aan de woning en volledig is afgescheiden van de woonruimte, moet worden aangemerkt als een bedrijfsruimte. De aanwezigheid van sanitaire voorzieningen en de zelfstandigheid van de ruimte zijn hierbij cruciaal. Eiseres heeft ook aangevoerd dat er sprake is van ongelijke behandeling, omdat andere praktijkruimtes in de omgeving niet in de heffing zijn betrokken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen vergelijkbare situaties zijn aangetoond en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij de hoogte van de aanslag voor 2018 als terecht is beoordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.