ECLI:NL:RBGEL:2019:1606

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
05/740573-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor brandstichting en vernieling in Arnhem met een voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 11 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een 49-jarige man uit Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De man had op 21 december 2018 brand gesticht in een woning in Arnhem door een ruit in te slaan en een aansteker bij een spuitbus te houden. Hij handelde uit de overtuiging dat de bewoners van het pand zijn ernstig zieke ex-partner lastig vielen. De rechtbank sprak de man deels vrij van de beschuldiging van levensgevaar, omdat niet was gebleken dat er daadwerkelijk gevaar voor personen was tijdens de brand. De rechtbank legde een lagere straf op dan de officier van justitie had geëist, omdat de man in verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de man, ondanks zijn motieven, een ernstig strafbaar feit had gepleegd en dat de gevolgen van zijn daden niet te verantwoorden waren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank een schadevergoeding heeft toegewezen aan een van de benadeelden, maar de vordering van de andere benadeelde partij niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740573-18
Datum uitspraak : 11 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
gedetineerd in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid in Arnhem,
raadsvrouw: mr. F. van den Heuvel, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 28 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2018, te Arnhem, in ieder geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning, dan wel het pand gelegen aan de [adres 1] , door open vuur (aansteker) in aanraking te brengen met een deodorantbus en/of gassen uit die deodorantbus, althans met een brandbare stof en daarmee in de richting van / op de bank te spuiten, ten gevolge waarvan de bank en/of de zich in die woning bevindende goederen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de woning en/of de zich daarin bevindende goederen en/of de aangrenzende woningen , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of andere ingeschreven personen op de [adres 1] , te weten [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of omwonenden, waaronder in ieder geval [benadeelde 7] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of andere ingeschreven personen op de [adres 1] , te weten [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of omwonenden, waaronder in ieder geval [benadeelde 7] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 21 december 2018, te Arnhem, in ieder geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 8] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt het bewijs van de feiten 1 en 2 op de volgende bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot bewijs van het feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft.
- De verklaring van [benadeelde 8] [2] ;
- De verklaring van [benadeelde 1] [3] ;
- De verklaring van verdachte, die hij heeft herhaald ter terechtzitting [4] ;
- De bevindingen van verbalisant, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven: De slaapkamer was beroet en er waren smeltpatronen waarneembaar. De woonkamer was door rook en/of vuur aangetast. De brandhaard was in/op een hoekbank. Deze hoekbank was zwaar aangetast, waardoor alleen delen van het frame en de vering waarneembaar waren. In een hoek was tussen de brandresten een deel van een beeldscherm zichtbaar. Op een naastgelegen wand waren resten van een televisie te zien. Daaronder lagen diverse delen van de televisie. Alles was aangetast door vuur en/of warmte-inwerking. Verder waren ruiten gebroken door warmte-inwerking. [5]
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen bewezen dat er als gevolg van de brandstichting gemeen gevaar voor goederen was. Dat er ook gevaar is geweest voor personen acht de rechtbank niet bewezen. Niet is gebleken dat er naast verdachte nog andere personen in de woning waren tijdens de brand. Het dossier biedt verder onvoldoende aanknopingspunten dat er gevaar is geweest voor belendende panden of voor personen die in deze panden aanwezig waren. De rechtbank zal verdachte in zoverre gedeeltelijk van dit feit vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks21 december 2018, te Arnhem,
in ieder geval in Nederland,opzettelijk brand heeft gesticht in de woning, dan wel het pand gelegen aan de [adres 1] , door open vuur (aansteker) in aanraking te brengen met een deodorantbus en/of gassen uit die deodorantbus,
althans met een brandbare stofen daarmee in de richting van / op de bank te spuiten, ten gevolge waarvan de bank en
/of dezich in die woning bevindende goederen,
geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor de woning en
/ofde zich daarin bevindende goederen
en/of de aangrenzende woningen ,in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar voor die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of andere ingeschreven personen op de [adres 1] , te weten [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of omwonenden, waaronder in ieder geval [benadeelde 7] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of andere ingeschreven personen op de [adres 1] , te weten [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] en/of omwonenden, waaronder in ieder geval [benadeelde 7] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks21 december 2018, te Arnhem,
in ieder geval in Nederland,opzettelijk en wederrechtelijk een ruit ,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander, te weten aan [benadeelde 8] toebehoorde, heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan verdachte dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd de in het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 27 maart 2019 genoemde voorwaarden. Daarnaast dient als bijzondere voorwaarde aan verdachte te worden opgelegd dat hij zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een aanzienlijk deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Volgens de raadsvrouw dient rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was. Daarnaast heeft hij de feiten bekend en berouw getoond, de bewoners en omwonenden gewaarschuwd en getracht zelf het vuur te doven. In zijn beleving heeft hij gehandeld ter bescherming van zijn partner die zou zijn bedreigd door onder meer een van de bewoners van het betreffende pand. De raadsvrouw heeft verder naar voren gebracht dat verdachte nooit een geweldsdelict heeft gepleegd en dat hij na 2007 maar één keer met justitie in aanraking is geweest. De herleefde relatie met zijn ex-partner, die ernstig ziek is, heeft een goede invloed op hem gehad.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling en brandstichting. Hij wilde de in zijn ogen bestaande overlast en geuite bedreigingen aan het adres van zijn (ex)partner beëindigen en is naar de woning gegaan waar naar zijn mening de vermoedelijke daders van de overlast woonden. Hij heeft een ruit gebroken, is naar binnen gegaan en heeft daar brand gesticht. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een ernstig strafbaar feit. Dat verdachte min of meer uit wanhoop heeft gehandeld om de overlast voor zijn ex-partner te stoppen, is geen rechtvaardiging voor de brandstichting en doet aan de ernst van het feit niet af.
Verdachte heeft kennelijk vooraf en ten tijde van het plegen van het feit geen moment stilgestaan bij de rampzalige gevolgen die de brand had kunnen hebben. Hij mag van geluk spreken dat er op het moment van de brand geen mensen in de woning waren. Dat was niet aan hem te danken. De enige bewoner die thuis was, is door het lawaai op straat gaan kijken wat er aan de hand was en heeft daardoor geen gevaar gelopen. De wijze waarop verdachte heeft gereageerd op een in zijn ogen (de rechtbank kan niet uitsluiten mogelijk reëel bestaande) voor zijn ex-partner bedreigende situatie is niet of moeilijk invoelbaar en hoe dan ook verkeerd en gevaarlijk. Verdachte zegt nu, dat hij zich dat ook realiseert maar neemt eigenlijk weinig terug van de gewelddadige uitspraken die hij in de richting van de (vermeende) belagers heeft gedaan. Dat is iets wat de rechtbank zorgen baart.
De rechtbank heeft het Pro Justitiarapport van 22 maart 2019, opgemaakt door [naam 1]
(GZ-psycholoog) in aanmerking genomen. Daaruit komt naar voren dat verdachte een levensgeschiedenis van ouderlijke verwaarlozing, mishandeling en incest, en drugsgebruik vanaf zeer jonge leeftijd heeft. Naar alle waarschijnlijkheid is er sprake geweest van een uiterst onveilige opgroeisituatie waarbij geen mogelijkheid tot hechting was. Door het ontbreken van elke basis van opvoeding in geborgenheid, van begeleiding en coaching door ouders, is verdachte stuurloos geweest in zijn groei naar volwassenheid en ook daarna. Verdachte is sterk beïnvloedbaar met een onvermogen om zijn leven enige vorm te geven, maar hij is in staat gebleken om tot een voldoende gewetensontwikkeling te komen. Verdachte heeft normbesef, is in staat dienstbaar te zijn aan anderen, en in staat tot menslievendheid. Hij is niet gewelddadig. Volgens [naam 1] is er een aannemelijk verband tussen de vroege verwaarlozing, het gebruik van harddrugs en de beïnvloedbaarheid en het tenlastegelegde. Verdachte werd op een zodanige wijze in beslag genomen door zijn zorgen voor zijn ex-partner, dat dit leidde tot cocaïnegebruik en bijgevolg een ontremming die eindigde in de brandstichting. Verdachte is daarom in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusie van [naam 1] dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 27 maart 2019. De reclassering heeft, mede gelet op het voormelde Pro Justitiarapport, een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd. Daaraan dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden een meldplicht bij de reclassering en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank heeft tenslotte ook gekeken naar de justitiële documentatie van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte de laatste tien jaar niet met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank overweegt dat in het licht van het voorgaande en gelet op de ernst van met name de brandstichting, dat alleen een gevangenisstraf passend is. De rechtbank zal die vaststellen op 15 maanden. Deze gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie van de brandstichting is gekomen dan de officier van justitie. De rechtbank zal een deel van de op te leggen straf,
9 maanden, in voorwaardelijke vorm opleggen om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies. Daarnaast zal de rechtbank als bijzonder voorwaarde opnemen dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door de reclassering, ook als dat betekent dat hij een ambulante behandeling moet ondergaan tegen zijn verslaving.

8.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (medicijnen, kapot bierglas en lijm), met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is voorbereid, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.497,95 te verhogen met de wettelijke rente, waarvan €1.497,95 voor materiële schade en € 1.000,- voor immateriële schade.
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 56.531,34 te verhogen met de wettelijke rente, voor materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband is tussen de brand en de gestelde huidproblemen. De raadsvrouw heeft verder betwist dat sprake zou zijn van psychische gevolgen.
Met betrekking tot de vordering van [benadeelde 8] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze niet van eenvoudige aard is en zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. De raadsvrouw heeft in dit verband naar voren gebracht dat niet blijkt wat de staat van de woning was voorafgaand aan de brand en in hoeverre de opgevoerde werkzaamheden in causaal verband staan tot de brand. Verdachte heeft het recht te vernemen dan wel te onderzoeken of de voorgestelde renovatie leidt tot een waardevermeerdering van de woning. Verder blijkt niet of en zo ja welk bedrag door de verzekering is/wordt vergoed en wat de daadwerkelijke schade voor [benadeelde 8] is. [benadeelde 8] moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de materiële schade is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 1.377,95 vermeerderd met de wettelijke rente schade heeft geleden. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Verdachte is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank overweegt dat de kosten voor het eigen risico in verband met een consult van de dermatoloog niet in causaal verband staan tot de brand, nu niet is gebleken dat de klachten zijn verergerd als gevolg van de brand. De rechtbank zal [benadeelde 1] in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Voor zover [benadeelde 1] vergoeding heeft verzocht van immateriële schade, overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat psychische schade is geleden die rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde, in die zin dat er sprake is van schade in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Door [benadeelde 1] zijn geen stukken overgelegd waaruit dergelijke immateriële schade zou kunnen blijken (bijvoorbeeld een verklaring van een psycholoog die het immateriële letsel heeft geconstateerd en/of behandeld). De rechtbank zal [benadeelde 1] daarom ook voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 8] niet-ontvankelijk verklaren in zijn
vordering, nu de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [benadeelde 8] kan zijn vordering daarom slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De rechtbank overweegt in dit verband dat zonder nader onderzoek niet is vast te stellen wat de omvang van de schade is.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36c, 36d, 36f, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 9 (negen) maanden,
  • stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de reclassering van het Leger des Heils, [adres 2] . Veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften hem te geven door de reclassering, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling voor zijn verslaving;
  • geeft opdracht aan de reclassering van het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de reclassering van het Leger des Heils te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • beveelt de
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verklaart de
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Boot (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en mr. A. Tegelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2019.
Mr. Boot is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 2] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018573449, gesloten op 18 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 8] , p. 53.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde 1] , p. 59.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 36 en verklaring van verdachte ter terechtzitting.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 86.