ECLI:NL:RBGEL:2019:1605

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
05/740301-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor poging tot ontuchtige handelingen met minderjarigen

Op 8 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het stellen van seksueel getinte vragen aan jonge kinderen. De verdachte, een 63-jarige man, werd beschuldigd van het opzettelijk bewegen van drie minderjarigen tot ontuchtige handelingen. De feiten vonden plaats in Wamel, gemeente West Maas en Waal, op 25, 26 en 29 mei 2018. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn vragen aan de kinderen, hen in een kwetsbare positie heeft gebracht en dat hij zich bewust was van hun jonge leeftijd. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot ontuchtige handelingen, maar de uitvoering van de misdrijven is niet voltooid, aangezien de kinderen niet op de verzoeken zijn ingegaan. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het vermijden van contact met minderjarigen en het ondergaan van behandeling voor zijn psychische problemen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun ouders, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van inzicht in zijn gedrag en spijt toonde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740301-18
Datum uitspraak : 8 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. S van Oers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2018 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot en/of van verdachte te dulden van, een of meer ontuchtige handelingen, tegen genoemde [slachtoffer 1] de woorden "durf je je lul te laten zien", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking heeft gezegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , en/of [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt, opzettelijk te bewegen tot en/of van verdachte te dulden van, een of meer ontuchtige handelingen, tegen genoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] de woorden "weet je wat trekken is" en/of "wil je geld verdienen" en/of "zou je 10 euro willen" en/of (vervolgens op de vraag van [slachtoffer 1] "wat moet ik er voor doen?"), "seksen" en/of "je piemel laten zien", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking, heeft gezegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 29 mei 2018 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot en/of van verdachte te dulden van, een of meer ontuchtige handelingen, tegen genoemde [slachtoffer 3] de woorden "durven jullie alles?" en/of "durven jullie je piemel te laten zien?", in elk geval woorden van gelijke aard of strekking heeft gezegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Ten aanzien van feit 1:
Op 25 mei 2018 is [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , in de uiterwaarden te Wamel (gemeente West Maas en Waal) aangesproken door verdachte.” [2]
Ten aanzien van feit 2:
Op 26 mei 2018 zijn [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , in de uiterwaarden te Wamel (gemeente West Maas en Waal) aangesproken door verdachte. Verdachte vroeg hen toen “weet je wat trekken is”, “wil je geld verdienen” en “zou je 10 euro willen”. Op de vraag van [slachtoffer 1] wat hij ervoor moest doen, heeft verdachte geantwoord “seksen”, “je piemel laten zien.” [3]
Ten aanzien van feit 3:
Op 29 mei 2018 is - onder meer - [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , in het park te Wamel (gemeente West Maas en Waal) aangesproken door verdachte. Verdachte vroeg hem “durven jullie alles, durven jullie je piemel te laten zien”. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 25 mei 2018 in de uiterwaarden te Wamel een man tegenkwam die hem vroeg of hij zijn lul wilde laten zien. Diezelfde man, aldus [slachtoffer 1] , kwam hij de dag erna, zaterdag 26 mei 2018, op dezelfde plaats weer tegen. [5]
Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij [slachtoffer 1] op 25 mei 2018 ook heeft aangesproken in de uiterwaarden te Wamel. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat hij toen tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd. [6]
De rechtbank is ervan overtuigd dat verdachte op 25 mei 2018 aan [slachtoffer 1] en diens vriendje heeft gevraagd of zij hun lul durfden te laten zien”. Niet alleen is dat wat [slachtoffer 1] in zijn studioverhoor heeft verklaard, maar het stemt ook overeen met hetgeen [slachtoffer 1] aan zijn moeder heeft verteld. [7] Verdachte heeft erkend ter plaatse te zijn geweest en hij heeft erkend, nadat over het voorval van 26 mei 2018 gesproken werd, dat hij diezelfde jongen, waarmee [slachtoffer 1] bedoeld wordt, een dag eerder ook al gesproken heeft. Daarnaast heeft verdachte zowel een dag later, op 26 mei 2018, als ook op 29 mei 2018 jonge kinderen aangesproken en hen eveneens gevraagd of zij hun piemel wilde laten zien.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
De kinderen, die op 25, 26 en 29 mei 2018 door verdachte zijn aangesproken, hadden de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt; zij waren toen 8 respectievelijk 9 jaar oud. Verdachte wist dat ook. Verdachte schatte de leeftijd van de kinderen immers op 8 à 9 jaar. [8]
Verdachte was, ten tijde van de tenlastegelegde feiten, 63 jaar oud. Op grond hiervan is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte de kinderen had kunnen bewegen datgene te doen wat hij hen vroeg en dat dus sprake was van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht.
Voor wat betreft feit 2 komt daar nog bij dat verdachte voorstelde tien euro te willen betalen indien de jongens datgene zouden doen wat hij hen vroeg.
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte de jongens opzettelijk heeft willen bewegen tot ontuchtige handelingen. Verdachte was seksueel opgewonden en was, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, uit op een lekker gevoel. Toen hij op dat moment de kinderen hoorde, is hij naar de kinderen toegelopen (feiten 1 en 2, in de uiterwaarden) en later heeft hij de opmerkingen gemaakt toen de kinderen naar hem toekwamen (feit 3, in het park). [9]
De opmerkingen zelf (“je lul/piemel laten zien”, “trekken” en “seksen”) houden naar het oordeel van de rechtbank, gezien de letterlijke bewoordingen, ontuchtige handelingen in.
Voor wat betreft alle drie de feiten geldt dat het bij een poging is gebleven omdat de kinderen niet hebben gedaan wat verdachte hen vroeg te doen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks25 mei 2018 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door
giften en/of beloften van geld en/of goed en/ofmisbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
en/of door misleiding,[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , van wie hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot
en/of van verdachte te dulden van,een of meer ontuchtige handelingen, tegen genoemde [slachtoffer 1] de woorden "durf je je lul te laten zien",
in elk geval woorden van gelijke aard of strekkingheeft gezegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op
of omstreeks26 mei 2018 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld
en/of goeden
/ofmisbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
en/of door misleiding,[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , en
/of[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , van wie hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had
(den
)bereikt, opzettelijk te bewegen tot
en/of van verdachte te dulden van,een of meer ontuchtige handelingen, tegen genoemde [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] de woorden "weet je wat trekken is" en/of "wil je geld verdienen" en/of "zou je 10 euro willen" en/of (vervolgens op de vraag van [slachtoffer 1] "wat moet ik er voor doen?"), "seksen" en/of "je piemel laten zien",
in elk geval woorden van gelijke aard of strekking,heeft gezegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op
of omstreeks29 mei 2018 te Wamel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door
giften en/of beloften van geld en/of goed en/ofmisbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
en/of door misleiding,[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , van wie hij, verdachte, wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk te bewegen tot
en/of van verdachte te dulden van,een of meer ontuchtige handelingen, tegen genoemde [slachtoffer 3] de woorden "durven jullie alles?" en
/of"durven jullie je piemel te laten zien?"
, in elk geval woorden van gelijke aard of strekkingheeft gezegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 3, telkens:
Poging tot: door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon, waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen.
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot: door beloften van geld of goed en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon, waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarden (kort weergegeven):
  • meldplicht reclassering;
  • meewerken aan een ambulante behandeling;
  • meewerken aan een opname binnen een begeleid wonen instelling;
  • meewerken aan urine-, adem- en bloedcontroles ter voorkoming van drugsgebruik;
  • het vermijden van contact met minderjarigen;
  • het uitoefenen van toezicht op het computergebruik van verdachte;
  • meewerken aan beschermingsbewind;
  • enkel met toestemming en onder toezicht verlaten van het terrein van de instelling waar verdachte verblijft.
De officier van justitie vordert voorts de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie, maar vraagt wel aandacht voor het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Indien het opleggen van een taakstraf naast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf niet mogelijk is dan verzoekt de verdediging verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis en het restant gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daarnaast een taakstraf.
Voorts heeft de verdediging bezwaar gemaakt tegen twee van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden. Verdachte maakt bezwaar tegen de voorwaarde dat hij enkel onder toezicht het terrein van de instelling, waar hij verblijft, mag verlaten. Door deze voorwaarde wordt verdachte onevenredig zwaar in zijn toch al beperkte vrijheid beperkt. Veelal is geen begeleider aanwezig waardoor verdachte zich maar sporadisch buiten het terrein van de instelling kan begeven. Deze situatie duurt nu al ruim 10 maanden en is te vergelijken met een soort van huisarrest. Verdere verlenging van deze voorwaarde staat niet in verhouding tot de ernst van de feiten.
Verdachte maakt ook bezwaar tegen het meewerken aan een beschermingsbewind in de vorm van een strafrechtelijke bijzondere voorwaarde. Verdachte is prima in staat gebleken zijn financiën zelf te regelen. Het voorstel komt voort uit één enkel incident in januari 2019, een periode waarin de medicatie van verdachte werd afgebouwd waardoor hij tijdelijk uit balans was. Daarvan is inmiddels geen sprake meer.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 6 februari 2019;
- een tweetal rapporten van Reclassering Nederland d.d. 16 januari 2019 en 21 maart 2019.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft zich in een zeer korte tijd schuldig gemaakt aan een drietal ernstige feiten door aan jonge kinderen seksueel getinte vragen te stellen, vragen waar kinderen in de leeftijd van de slachtoffers nog lang niet aan toe zijn en zeker niet mee geconfronteerd mogen worden.
Weliswaar is het bij een poging gebleven en zijn de kinderen niet ingegaan op de door verdachte gedane voorstellen, maar dat laat onverlet dat het handelen van verdachte grote onrust heeft veroorzaakt bij - vooral - de ouders van deze kinderen. Zij hebben hun kind geruime tijd zodanig beschermd dat de kinderen ernstig in hun vrijheid zijn beknot. De mogelijkheid om zich als kind, al spelend, te kunnen ontwikkelen is daardoor ook verstoord geweest.
Klaarblijkelijk zonder aan de mogelijke gevolgen te denken, heeft verdachte deze jonge kinderen benaderd met onoorbare voorstellen met het enkele doel de bij hem op dat moment seksueel opgekomen behoefte te bevredigen. Juist verdachte, toen een man van 63 jaar die zelf in zijn jeugd heeft ondervonden wat seksueel misbruik teweeg kan brengen, had als geen ander moeten beseffen dat zijn handelen niet alleen volstrekt ontoelaatbaar was, maar bovendien ernstige psychische schade zou kunnen veroorzaken bij deze jonge kinderen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in beginsel een forse onvoorwaardelijke vrijheids-straf passend en geboden.
Bij het bepalen van de hoogte van de strafmaat dient de rechtbank echter niet alleen rekening te houden met de ernst van de feiten, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Verdachte heeft, toen hij kort na het plegen van de feiten door de politie werd aangehouden, direct openheid van zaken gegeven. Voorts is hij verhuisd naar een andere zorginstelling, heeft hij zich onderworpen aan beperkende voorwaarden en is hij therapie gaan volgen. Ter zitting, maar ook tijdens zijn verhoor bij de politie, heeft verdachte er naar het oordeel van de rechtbank blijk van gegeven - inmiddels - de ernst van zijn handelen in te zien, de gevolgen die zijn handelen voor deze kinderen en hun ouders hebben gehad te onderkennen. Hij heeft getoond spijt te hebben van zijn gedrag.
Op grond hiervan zal de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daarnaast een taakstraf. De rechtbank acht voorts een taakstraf noodzakelijk, enerzijds omdat de ernst van de feiten dit eist, maar anderzijds ook om verdachte een zinvolle daginvulling te geven. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank diverse bijzondere voorwaarden verbinden om ervoor te zorgen dat verdachte op adequate wijze wegens zijn psychische problematiek en zijn verslaving aan cannabis wordt behandeld en begeleid, zodat een eventuele herhaling van verdachte’s gedrag zoveel als mogelijk wordt voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken waarom er noodzaak bestaat tot het stellen van de voorwaarden:
 dat verdachte niet zonder toestemming en zonder toezicht het terrein van de instelling, waar verdachte verblijft, mag verlaten;
 dat hij - via strafrechtelijke weg - moet meewerken aan een beschermingsbewind.
Sinds het ingaan van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op 15 juni 2018 is de eerstgenoemde voorwaarde van kracht. Van enig incident vanaf die tijd is niet gebleken. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat met het voortduren van deze voorwaarde de bewegingsvrijheid van verdachte onevenredig wordt beperkt. Daarbij betrekt de rechtbank de niet-betwiste stelling van de verdediging dat er een tekort is aan begeleiders binnen de instelling, die verdachte buiten het terrein zouden kunnen begeleiden.
Wat betreft de tweede voorwaarde is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat in januari 2019 een incident heeft plaatsgevonden, waaruit zou kunnen volgen dat verdachte problemen ervaart met het beheer van zijn financiën. De verdediging heeft evenwel onbetwist toegelicht onder welke omstandigheden dit incident heeft kunnen plaatsvinden en gesteld dat die omstandigheden inmiddels zijn veranderd. Buiten dit incident is niet gebleken dat verdachte op enig moment financiële problemen had of heeft gehad, welke tot delictgedrag zouden kunnen leiden.
Tot slot zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het opheffen van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis, toewijzen omdat artikel 72 lid 3 Wetboek van Strafvordering daartoe verplicht. De rechtbank vertrouwt er op dat verdachte de hem door de rechter-commissaris opgelegde voorwaarden blijft naleven zolang dit vonnis nog niet onherroepelijk is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 27, 45, 57 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen;
 bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot
87 (zevenentachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
3(
drie) jarenwordt bepaald:
 de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
1) zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland ( [adres] ) en zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
2) zal verblijven in RIBW Nijmegen, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de huisregels en het dagprogramma van deze instelling in overleg met de reclassering;
3) op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen. Als dergelijke contacten onvermijdelijk zijn, zorgt veroordeelde dat één of meer begeleider(s) van de verblijfinstelling, bedoeld onder 2), hierbij aanwezig is;
4) zich zal onthouden van het gebruik van middelen (cannabis) en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urine-, adem- en/of bloedonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5) zich ambulant laat behandelen door Forensische Polikliniek “Kairos” te Nijmegen en/of Forensisch Psychiatrische Polikliniek “De Horst” te Venray, of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels van die zorginstelling en aan de aanwijzingen die de zorgverlener(s) geeft/geven ten behoeve van de behandeling;
6) medewerking verleent aan het uitoefenen van toezicht op zijn computergebruik voor zover en zolang de reclassering dit nodig acht;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
  • stelt - van rechtswege - als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • stelt - van rechtswege - als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde voorts tot een
taakstrafgedurende
120 (eenhonderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. van Wezel (voorzitter), mr. P.C. Quak en
mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, sectie zedenzaken, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2018333883, gesloten op 24 juni 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van de aangeefster [wettelijk vertegenwoordiger 1] namens [slachtoffer 1] (pag. 36), en een proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor) van [slachtoffer 1] (pag. 42) en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 maart 2019;
3.Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van de aangeefster [wettelijk vertegenwoordiger 2] namens [slachtoffer 2] (pag. 17/18), een proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor) van [slachtoffer 2] (pag. 24/25) en de verklaring van verdachte bij de politie (p. 106-107) en ter terechtzitting d.d. 25 maart 2019;
4.Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van de aangever [wettelijk vertegenwoordiger 3] namens [slachtoffer 3] (pag. 61), een proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor) van [slachtoffer 3] (pag. 64), verklaring van verdachte bij de politie (p. 104) en ter terechtzitting d.d. 25 maart 2019;
5.Een proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor) [slachtoffer 1] (pag. 42);
6.Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 13 juni 2018 (pag. 107);
7.Een proces-verbaal van aangifte inhoudende de verklaring van de aangeefster [wettelijk vertegenwoordiger 1] namens [slachtoffer 1] (pag. 36).
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 maart 2019.
9.Het proces-verbaal van studioverhoor van [slachtoffer 3] , alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 maart 2019.