ECLI:NL:RBGEL:2019:1567

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
05/881465-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in dichtbevolkte woonwijk met gemeen gevaar voor goederen

Op 3 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 september 2018 in Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, wat leidde tot de verbranding van een Renault Megane en gemeen gevaar voor andere voertuigen en woningen in de nabijheid. De rechtbank oordeelt dat er geen voldoende bewijs is voor levensgevaar, maar dat er wel gevaar voor goederen was. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank houdt rekening met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/881465-18
Datum uitspraak : 3 april 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het HvB Ooyerhoekseweg te Zutphen,
raadsvrouw: mr. M.G. Pekkeriet, advocaat te Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2018 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een personenauto, te weten een Renault Megane (met
kenteken [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of in de nabijheid van die auto staande auto's en/of woning(en) en of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning(en) en/of percelen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , p. 67-68;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 maart 2019.
Levensgevaar
De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een opzettelijke brandstichting terwijl goederen daarbij gevaar liepen. De auto die door verdachte in brand is gestoken stond dichtbij andere auto’s en dicht bij de voorgevel van de woning van aangeefster. Tegen deze gevel stond een aantal kunststof tuinmeubelen. De bevelvoerder van de brandweer heeft verklaard dat zonder tussenkomst van de brandweer de brand mogelijk had kunnen uitslaan in die richting van de woning waar aangeefster op dat moment met haar jongste zoon verbleef. Daarmee is volgens de brandweer tevens gevaar geweest van levensgevaar voor de in de woning aanwezige personen. De rechtbank overweegt dat voor dit laatste echter een voldoende concrete en technische onderbouwing ontbreekt in de verklaring van bevelvoerder van de brandweer om die verklaring te staven, waardoor de rechtbank weliswaar kan vaststellen dat er goederen gevaar liepen, maar niet dat daarmee ook levensgevaar is ontstaan. Relevante vragen zoals de windrichting, de afstand van de auto tot de voorgevel en tot de voor die gevel geplaatste kunststof tuinmeubelen, de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank en in hoeverre er ontploffingsgevaar zou zijn geweest blijven onbeantwoord.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 september 2018 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine,
althans met een brandbare stof,ten gevolge waarvan een personenauto, te weten een Renault Megane (met
kenteken [kenteken] ) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en
/ofin de nabijheid van die auto staande auto's en
/ofwoningen en
ofbelendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning(en) en/of percelen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten enkele bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten dat verdachte zich gedurende de eerste 12 maanden van de proeftijd niet zal begeven in de [adres] in Apeldoorn en dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal opnemen met [benadeelde 2] en/of zijn familie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om mee te wegen dat verdachte zorgen had over zijn zusje, die door de zoon van aangeefster in de prostitutie zou zijn gebracht. Met 100 dagen voorlopige hechtenis is verdachte genoeg gestraft. De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit feit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij ook is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 februari 2019
.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij brand heeft gesticht in een dicht bewoonde woonwijk, op het perceel van een rijtjeswoning en hiermee gevoelens van angst heeft aangewakkerd bij zowel aangeefster als de buurtbewoners. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij iets wilde vernielen van [benadeelde 2] , maar heeft eigenlijk vooral diens moeder (aangeefster) getroffen. Als de brandweer niet op tijd was, dan had het veel erger kunnen aflopen. De gemoedstoestand waarin verdachte op het moment dat hij de brand stichtte verkeerde maakt niet dat van hem niet kon worden gevergd een andere oplossing te kiezen. Zoals verdachte ter terechtzitting al aangaf, had hij bijvoorbeeld de politie kunnen inschakelen en niet zelf het recht in eigen hand moeten nemen.
In het Pro Justitia rapport van 14 februari 2019 opgemaakt door drs. [naam 1] (GZ-psycholoog) is vermeld dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling kon worden vastgesteld en dat hij een stabiel, evenwichtig persoon is met gevoel voor empathie en duidelijke waarden en normen. Hij is in staat negatieve gevoelens goed van zich af te zetten en voor zichzelf op te komen en hij gedraagt zich eerder bedachtzaam dan impulsief.
Gelet op de ernst van het feit en risico’s die verdachte heeft genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats. Daarbij wijkt zij af van de eis van de officier van justitie omdat niet vast is komen te staan dat er gevaar voor leven bestond. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk op met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie zijn geëist, zien op het risico dat verdachte contact opneemt met [benadeelde 2] of zijn familie. Voor deze gedachtegang ziet de rechtbank geen aanknopingspunten en daarom legt zij geen locatie- of contactverbod op.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[benadeelde 1]heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en het verzoek om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 11 september 2018.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
  • de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 1], van een bedrag van
500,- (vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. van Hoof ,voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. W.J. Koops, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.G.M. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2019.
mr. S.A. van Hoof en mr. W.J. Koops zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 2] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL201812121615.RLS (onderzoek Sasput), gesloten op 24 december 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.