ECLI:NL:RBGEL:2019:1558

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
05/840851-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijke beschadiging van eigendom in Epe

Op 4 april 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 oktober 2018 in Epe betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte, die psychische problemen had, werd beschuldigd van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en opzettelijke beschadiging van een auto die aan [slachtoffer 1] toebehoorde. Tijdens de zittingen op 7 februari en 21 maart 2019 werd het bewijs besproken, waaronder verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een bijl en een stanleymes dreigend gedrag vertoonde richting [slachtoffer 1], wat leidde tot de conclusie dat hij voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag en de beschadiging van de auto. Gezien de psychische toestand van de verdachte, die als ontoerekeningsvatbaar werd beschouwd, werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank besloot dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet noodzakelijk was, gezien de reeds bestaande zorg voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840851-18
Datum uitspraak : 4 april 2019
Tegenspraak (279 Sv.)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1955 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
thans verblijvende bij [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. W.L.M. Fleuren, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 februari 2019 en 21 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2018, in de gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, in elk geval eenmaal met kracht met een bijl heeft geslagen naar en/of in de richting van het hoofd en/althans het lichaam van die [slachtoffer 1] die zich toen daar in de onmiddellijke nabijheid van hem, verdachte bevond en/of (vervolgens) met een (Stanley)mes heeft gestoken naar en/of in de
richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 31 oktober 2018, in de gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, in elk geval eenmaal met kracht met een bijl heeft geslagen naar en/of in de richting van het hoofd en/althans het lichaam van die [slachtoffer 1] die zich toen daar in de onmiddellijke nabijheid van hem, verdachte, bevond en/of heeft hij (vervolgens) meermalen, in elk geval eenmaal met een (Stanley)mes gestoken en/of gezwaaid naar en/of in de richting van die
[slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 31 oktober 2018, in de gemeente Epe, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een bijl te slaan naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of door die bijl in zijn handen te nemen en/of daarmee zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zwaaien en/of te manipuleren en/of door met een (Stanley)mes te steken naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of daarmee, zichtbaar voor die [slachtoffer 1] te zwaaien en/of te manipuleren;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2018, in de gemeente Epe, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Er blijkt niet dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zou kunnen doden. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit kan bewezen worden verklaard, nu het handelen van verdachte wel had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ook kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft niet de intentie gehad aangever van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft niet met de bijl naar [slachtoffer 1] geslagen. Het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde kan bewezen worden, nu de situatie wel heel bedreigend is geweest voor [slachtoffer 1] . Het onder 2 ten laste gelegde feit kan bewezen worden, nu verdachte met de bijl tegen de auto heeft geslagen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 31 oktober 2018 weg is gereden vanaf de woning van zijn vriendin in Epe. Hij zat met zijn vriendin in de auto van zijn broer. Op de kruising zag hij verdachte staan. Verdachte had een bijl in zijn hand en hield de bijl dreigend boven zijn hoofd. Verdachte liep naar de auto toe, trok het portier aan de bestuurderskant open en pakte de gordel beet. Hij sloeg met de bijl op de gordel, vier tot vijf keer met kracht. [slachtoffer 1] moest zijn hoofd naar binnen trekken om niet te worden geraakt. Verdachte rende vervolgens naar de bijrijderskant van de auto. Ineens had verdachte een stanleymes vast, waarmee verdachte meerdere malen een zwaaiende beweging in zijn richting maakte. Aangever moest achteruit lopen om niet geraakt te worden. Hij was bang dat hij het misschien niet zou overleven. [2]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 31 oktober 2018 haar telefoon heeft gepakt om verdachte te filmen, toen zij verdachte met een bijl in zijn handen zag staan. Verdachte zei telkens dat hij [slachtoffer 1] zou afmaken. Zij heeft gezien en gehoord dat verdachte met de bijl op de auto sloeg. Hij wilde telkens met de bijl richting [slachtoffer 1] gaan en zei dat hij [slachtoffer 1] zou afmaken. Verdachte pakte toen een stanleymes uit zijn fietstas, liep naar [slachtoffer 1] en wees met het mes naar hem. [3]
Er is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van het filmpje dat op 31 oktober 2018 door [slachtoffer 2] is gemaakt. De verbalisant heeft verdachte daarop herkend. Verdachte had een bijl in zijn hand en opende de deur aan bestuurderskant. Verdachte pakte de gordel die de bestuurder nog om had, hief de bijl en maakte daarmee slaande bewegingen in de richting van de bestuurder. Er was meerdere keren een tikkend geluid te horen. De verbalisant hoorde ook dat er meerdere mensen in paniek waren, namelijk aan de manier waarop zij riepen en schreeuwden. [4]
De politie heeft geconstateerd dat de deurstijl van auto waarin [slachtoffer 1] reed bij de deurstijl licht beschadigd was. Er zaten strepen op de deurstijl, een scheurtje in het rubber en de gordel was gerafeld. [5]
Uit de voornoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 31 oktober 2018 meerdere keren met een bijl in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. [slachtoffer 1] zat op dat moment in de auto en moest zijn hoofd wegtrekken om niet geraakt te worden. Kort daarna heeft verdachte, toen [slachtoffer 1] uit de auto was, met een stanleymes zwaaiende bewegingen in diens richting gemaakt. [slachtoffer 1] moest achteruit lopen om niet geraakt te worden.
Bij beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, aan poging tot zware mishandeling dan wel bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het overlijden van aangever, is aanwezig, indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Enkele wetenschap van die kans is niet voldoende. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij tijdens het slaan met de bijl daarmee het hoofd of lichaam van [slachtoffer 1] zou kunnen raken en ook dat hij een kort moment later door het zwaaien met een mes op korte afstand van het lichaam van [slachtoffer 1] deze zou kunnen raken. Door deze gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden. Daar komt bij dat uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt, dat verdachte tijdens het slaan met de bijl ook riep dat hij [slachtoffer 1] wilde afmaken. De rechtbank acht bewezen dat verdachte dus minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks31 oktober 2018, in de gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, in elk geval eenmaalmet kracht met een bijl heeft geslagen
naar en/ofin de richting van het hoofd en
/althanshet lichaam van die [slachtoffer 1] die zich toen daar in de onmiddellijke nabijheid van hem, verdachte bevond en
/of (vervolgens
)met een (stanley)mes heeft gestoken naar en
/ofin de
richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks31 oktober 2018, in de gemeente Epe, opzettelijk en wederrechtelijk een auto,
in elk geval enig goed,die
datgeheel
of ten deleaan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft
vernield,beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte en oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wegens ontoerekeningsvatbaarheid zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hoewel ten behoeve van deze strafzaak geen rapportage over verdachte is opgemaakt, blijkt uit de inhoud van het dossier dat verdachte de nodige psychische problemen heeft. Om die reden is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst en is verdachte met een voorlopige machtiging geplaatst op een High Intensive Care afdeling van [verblijfplaats] De officier van justitie acht de maatregel op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet noodzakelijk.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht is niet wenselijk.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de zaak gelet op de aard en de ernst van de bewezen feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en met name op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat al vanaf de aanhouding van verdachte grote zorgen bestonden met betrekking tot zijn psychische problematiek.
In het voorgeleidingsconsult van 2 november 2018 heeft de GZ-psycholoog vermeld dat bij verdachte aanwijzingen zijn gezien voor psychotische problematiek in de vorm van een waanstoornis en dat dit van betekenis lijkt te zijn geweest voor het ten laste gelegde. De psycholoog heeft plaatsing in het PPC geadviseerd en ook een ambulant multidisciplinair psychiatrisch en psychologisch onderzoek geadviseerd.
Uit het reclasseringsadvies van 2 november 2018 blijkt dat de reclassering in het gesprek met verdachte eveneens aanwijzingen heeft gezien voor psychische problematiek.
Verder heeft de rechter-commissaris in de op 2 november 2018 gegeven beschikking tot bewaring aan de officier van justitie in overweging gegeven verdachte te laten plaatsen op een PPC-afdeling. Verdachte is op enig moment ook op een PPC-afdeling geplaatst.
Op 7 maart 2019 heeft de rechtbank Overijssel een voorlopige machtiging verleend tot het doen opnemen en doen verblijven van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van zes maanden. In de beslissing is overwogen dat er bij verdachte sprake is van een stoornis van de geestvermogens, te weten een waanstoornis.
Op 19 maart 2019 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst en is verdachte met een voorlopige machtiging geplaatst op een afdeling High Intensive Care van [verblijfplaats]
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten kampte met een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Aannemelijk is ook dat de geestestoestand van verdachte op enigerlei wijze van invloed is geweest op de totstandkoming van zijn handelingen. Op basis van de beschikbare informatie is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het bewezen verklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte daarom niet strafbaar en dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging (OVAR). Aangezien verdachte op grond van een voorlopige machtiging verblijft op een afdeling High Intensive Care van [verblijfplaats] en deze machtiging verlengd kan worden, acht de rechtbank plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet aangewezen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

Deze beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging (OVAR);
 heft op het – geschorste – bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2019.
Mr. Ter Hart is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018491404, gesloten op 1 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 31-33
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 40-41
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 53-54
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 51