ECLI:NL:RBGEL:2019:1509

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
C/05/347822/KG RK 19-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot goedkeuring van onderhandse executie van hypotheekrecht en ontruiming van onroerende zaak

Op 8 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een beschikking gegeven in de zaak van de naamloze vennootschap DE VOLKSBANK N.V., verzoekster, en belanghebbenden sub 1 en 2. Het verzoekschrift strekte tot het verkrijgen van verlof voor de onderhandse verkoop van een onroerende zaak en de goedkeuring van de bijbehorende koopovereenkomst. Geen van de belanghebbenden heeft bezwaar geuit tegen de goedkeuring van de koopovereenkomst, waardoor het verzoek werd toegewezen.

Daarnaast werd verzocht om voor recht te verklaren dat de hypotheekgevers, belanghebbenden sub 1 en 2, na levering aan de koper tot ontruiming kunnen worden genoodzaakt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ontruiming niet kan plaatsvinden voordat de eigendom is overgedragen aan de koper, zoals bepaald in artikel 3:89 BW. De rechter benadrukte dat de hypotheekhouder, indien hij de onroerende zaak onderhands verkoopt, niet automatisch het recht heeft om de hypotheekgevers tot ontruiming te dwingen voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk bepaald dat de verkoop van het woonhuis onderhands zal plaatsvinden volgens de goedgekeurde koopovereenkomst en dat de hypotheekgevers na inschrijving op de voet van artikel 3:89 BW tot ontruiming kunnen worden genoodzaakt, zoals bedoeld in artikel 525 lid 3 Rv. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/347822 / KG RK 19-21 / 1083 / 512
Beschikking van de voorzieningenrechter van 8 april 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
rechtsopvolgster van BLG Hypotheken N.V.,
verzoekster,
advocaat mr. P.K.J. van der Wal te Rosmalen,
en

1.[belanghebbende sub 1],

wonende te Nijmegen,
2.
[belanghebbende sub 2],
wonende te Ewijk,
belanghebbenden,
niet verschenen.

1.De beoordeling

1.1.
Het verzoekschrift strekt in de eerste plaats tot het verkrijgen van verlof als bedoeld in art. 3:268 lid 2 BW, om de hierna te noemen onroerende zaak onderhands te verkopen volgens de bij het verzoek gevoegde koopovereenkomst. Geen van de belanghebbenden heeft, daartoe aangeschreven op de wijze als bedoeld in art. 548 lid 3 Rv., bezwaar geuit tegen de goedkeuring van de koopovereenkomst. Het verzoek zal worden toegewezen.
1.2.
Ten tweede is primair verzocht voor recht te verklaren, althans te overwegen dat de hypotheekgevers, belanghebbenden sub 1 en 2, en de hunnen op grond van deze beschikking tot ontruiming worden genoodzaakt zoals bedoeld in art. 525 lid 3 Rv. Nu volgens dit verzoek niet de levering uit hoofde van de thans goedgekeurde koopakte, maar de beschikking tot goedkeuring reeds tot ontruiming zou moeten nopen, zou toewijzing ertoe leiden dat de hypotheekgevers met de hunnen tot ontruiming zou kunnen worden genoodzaakt voordat de hypotheekgevers door levering aan de koper de eigendom verliezen. Hiervoor bestaat geen goede grond, zoals ook volgt uit het voorschrift dat bij een veroordeling tot ontruiming van de hypotheekgever en de zijnen op de voet van art. 3:268 lid 2 BW de ontruiming niet plaatsvindt voor het moment van inschrijving ex art. 3:89 BW. Een hypotheekhouder die voor levering aan de executiekoper tot ontruiming van het onderpand door de hypotheekgever wenst over te gaan kan op de voet van art. 3:267 BW verlof vragen om het onderpand onder zich te nemen, mits dit beding is gemaakt. Een dergelijk verzoek ligt hier niet voor.
1.3.
Voor zover verzoekster met dit tweede primaire verzoek beoogt dat thans in rechte wordt vastgesteld, althans wordt overwogen, dat de executiekoper na overdracht van het onderpand aan hem, uit kracht van de leveringsakte op de voet van art. 525 lid 3 j° 546 Rv de hypotheekgevers tot ontruiming kan dwingen, geldt het volgende.
1.4.
In art. 525 lid 3 Rv is bepaald dat de geëxecuteerde, alsmede degene die zich op het moment van de inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing zonder recht of titel in de verkochte zaak bevindt en als zodanig niet bekend was aan de koper, op grond van het proces-verbaal tot ontruiming zal worden genoodzaakt. Met het proces-verbaal wordt hier gedoeld op het proces-verbaal van toewijzing van de verkochte onroerende zaak aan de veilingkoper. Deze bepaling, die ziet op executieverkoop door een niet-hypotheekhouder, is ingevolge art. 546 Rv van overeenkomstige toepassing op executieverkoop door een hypotheekhouder. Strikt genomen valt een onderhandse executieverkoop door de hypotheekhouder, zoals hiervoor is goedgekeurd, buiten de reikwijdte van art. 525 lid 3 en 546 Rv. Dan bestaat immers geen proces-verbaal van toewijzing; toewijzing aan de koper vindt plaats door goedkeuring van de met hem gesloten koopovereenkomst. Met het verzoek wordt klaarblijkelijk beoogd vast te doen stellen dat ook de onderhandse executieverkoop ertoe leidt dat de geëxecuteerde en degene die zich na levering aan de koper zonder recht of titel in het verkochte bevindt, tot ontruiming gehouden zijn. In dat verband is het volgende van belang.
1.5.
In de rede ligt aan te nemen dat degene die onderhands het onderpand van een executerend hypotheekhouder koopt net zoals degene die het pand na openbare verkoop koopt, zodra hij van dat pand eigenaar is geworden de hypotheekgever zo nodig tot ontruiming kan dwingen zonder daarvoor afzonderlijk een titel te hoeven bemachtigen. Er is geen rechtsregel die zich hiertegen verzet. Voor een verschillende rechtspositie bestaat ook geen ratio. De hypotheekgever heeft zich bovendien niet tegen de verzochte verklaring voor recht van deze strekking verzet. Relevant is verder nog dat de Minister voor Veiligheid en Justitie, op vragen van kantoorgenoten van mr. Van der Wal voornoemd over de in 1.4. bedoelde inconsistentie, heeft geantwoord dat hij opheffing daarvan geen noodzakelijke verbetering van het wetsvoorstel acht. Zie EK 2013-2014, 33 484, nr. B, bijlage Brief SWG van 5 mei 2014 en nr. C, p. 3. Hieruit kan worden afgeleid dat de wetgever ingrijpen niet nodig heeft geacht, omdat de bestaande regels reeds insluiten dat ook na onderhandse executie en levering de geëxecuteerde tot ontruiming is gehouden. Dat de voorzieningenrechter de hypotheekgever op verzoek van de executerend hypotheekhouder op de voet van art. 3:268 lid 2 BW tot veroordeling kan veroordelen, zoals verzoekster ten tweede subsidiair heeft verzocht, maakt dit niet anders. Deze ontruimingstitel is door de koper niet zonder meer te executeren en bovendien niet tegen anderen dan de geëxecuteerde en de zijnen. Het verzoek zal worden toegewezen, met dien verstande dat aanvullend zal worden bepaald dat de noodzaak tot ontruiming niet eerder dan na inschrijving op de voet van art. 3:89 BW zal ontstaan.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
bepaalt dat de verkoop van het woonhuis met bijbehorende grond en toebehoren, plaatselijk bekend [kadastrale gegevens woning], onderhands zal geschieden overeenkomstig de hierbij goedgekeurde koopovereenkomst waarvan een afschrift aan deze beschikking is gehecht,
2.2.
verklaart voor recht dat belanghebbenden sub 1 en 2 en de hunnen op grond van deze beschikking na inschrijving op de voet van art. 3:89 BW tot ontruiming worden genoodzaakt zoals bedoeld in art. 525 lid 3 Rv,
2.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A. van der Straaten en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2019.