ECLI:NL:RBGEL:2019:1391

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
05/720448-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes in een asielzoekerscentrum

Op 27 maart 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige man uit Arnhem, die zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, bedreiging en wederrechtelijk binnendringen in een asielzoekerscentrum (AZC). De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De feiten vonden plaats op 5 december 2018, toen de verdachte met een mes en een hamer naar de kamer van het slachtoffer ging. Hij sloeg met de hamer op het been van het slachtoffer en stak hem met een mes in de onderarm. Het slachtoffer heeft ernstige pijn en angst ervaren door de aanval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en zijn gedrag toeschreef aan middelengebruik. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder agressief gedrag had vertoond in andere AZC's, wat de indruk wekte dat zijn gedrag geen eenmalige actie was. De rechtbank wees ook de vordering van het slachtoffer toe tot een bedrag van € 1.198,- voor de geleden schade. De rechtbank achtte de gedragingen van de verdachte zodanig gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het opzet op dit letsel bewezen werd geacht. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, omdat de kans op recidive als hoog werd ingeschat en de verdachte niet openstond voor hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720448-18
Datum uitspraak : 27 maart 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave,
raadsvrouw: mr. J.A.P.M. van Dal, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 05 december 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet:
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (rechter) onderarm van die [benadeelde 1] heeft gestoken en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [benadeelde 1] terwijl [benadeelde 1] zich op korte afstand van verdachte bevond (en daarmee geen/minder mogelijkheden had om die stekende en/of zwaaiende bewegingen te ontwijken),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 05 december 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
- ( met kracht) met een hamer tegen het been van die [benadeelde 1] heeft geslagen (terwijl die [benadeelde 1] op een bed zat en/of verdachte zich op korte afstand voor die [benadeelde 1] bevond) en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (rechter) onderarm heeft gestoken en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [benadeelde 1] terwijl [benadeelde 1] zich op korte afstand van verdachte bevond (en daarmee geen/minder mogelijkheden had om die stekende en/of zwaaiende bewegingen te ontwijken),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 05 december 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door:
- die [benadeelde 1] (met kracht) met een hamer tegen het been te slaan (terwijl die [benadeelde 1] op een bed zat en/of verdachte zich op korte afstand voor die [benadeelde 1] bevond)en/of
- de keel en/of hals en/of haren van die [benadeelde 1] vast te pakken en/of aan die haren te trekken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rechter
onderarm te steken;
2.
hij op of omstreeks 05 december 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of een aantal onbekend
gebleven personen heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of een aantal
onbekend gebleven personen(die zich op korte afstand van die [benadeelde 1] bevonden) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of voor te
houden en/of met dat mes, althans scherp en/of puntig voorwerp naar/in de richting van die
[benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of een aantal onbekend
gebleven personen stekende en/of zwaaiende en/of snijdende bewegingen te maken
en/of daarbij verbaal intimiderend gedrag te vertonen;
3.
hij op of omstreeks 05 december 2018 te Arnhem, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gevestigd aan de [adres] en in gebruik bij het
Asielzoekerscentrum (AZC), waartoe hem de toegang was ontzegd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 december 2018 is verdachte naar het Asielzoekerscentrum (hierna AZC) in Arnhem gegaan met een mes en een hamer. Hij is naar de kamer gegaan van aangever [benadeelde 1] , waar [benadeelde 1] op het bed zat. Vervolgens is verdachte direct naar [benadeelde 1] toegelopen en heeft (met kracht) met een hamer op zijn been geslagen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde. Verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren dat hij met een mes zou hebben gestoken.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat kort nadat hij door verdachte met een hamer was geslagen, verdachte hem met een mes in zijn onderarm heeft gestoken. Dit gebeurde op het moment dat aangever zijn arm uitstrekte om verdachte op afstand te houden. Het mes ging aan de bovenkant van de arm van aangever naar binnen en kwam aan de onderzijde naar buiten. Het was een koksmes van ongeveer 30 centimeter lang. Verdachte probeerde hem later nog een keer te steken, maar aangever heeft kunnen vluchten. [3] Toen verdachte aangever stak, stond hij op ongeveer een armlengte afstand. [4]
Getuige [getuige 1] bevond zich ten tijde van het incident ook in de kamer van aangever [benadeelde 1] . Hij heeft verklaard dat verdachte aangever in de arm of hand stak. Dit mes was zonder handvat ongeveer 20 centimeter lang. Uiteindelijk wist aangever te ontsnappen. [5]
Ook getuige [getuige 2] was op de kamer van [benadeelde 1] . Hij heeft verklaard dat verdachte met een mes in de onderarm van aangever heeft gestoken, terwijl hij op ongeveer een halve meter afstand stond. Het mes was zonder handvat ongeveer 20 centimeter lang. [6]
In de letselrapportage staat opgeschreven dat het letsel op de rechter onderarm van [benadeelde 1] is te beschouwen als een toegebracht letsel door een eenzijdig stekend voorwerp zoals een mes dat van de strekzijde dwars door de onderarm naar de buigzijde is gestoken. [7]
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte aangever met een (keuken)mes dwars door de onderarm heeft gestoken, terwijl hij op korte afstand van hem stond. Vervolgens heeft verdachte aangever nog een keer proberen te steken, maar heeft aangever kunnen vluchten.
Opzet
Mede gelet op de letselrapportage van [naam 1] , waaruit volgt dat een steekwond in de arm geen aanmerkelijke kans op dodelijk letsel oplevert, is de rechtbank het met de officier van justitie en de verdediging eens dat voornoemde gedragingen geen poging tot doodslag opleveren. Wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft terwijl hij op korte afstand van aangever stond, met een mes in zijn onderarm gestoken, waarbij dit mes er aan de andere kant weer uit kwam.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de arm verschillende spieren en zenuwbanen bevinden, en dat bij doorklieving hiervan verschillende functies van de arm uit zouden kunnen vallen, en dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Dit volgt ook uit de letselrapportage. Hierin staat dat er door het steken een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was indien de steekwond een of meerdere spieren volledig zou hebben doorklieft en daarmee de spierfunctie in een of meerdere vingers van de strekspieren dan wel van de buigspieren in de onderarm zou zijn uitgevallen. Ook het doorklieven van zenuwbanen zou tot zwaar lichamelijk letsel kunnen hebben geleid, als het ging om zenuwbanen die de spierfuncties en het gevoel in de onderarm en met name de hand besturen. Dit had een mogelijke functie uitval van (een deel van) de hand ten gevolge kunnen hebben. [8]
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig zijn gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht het opzet daarom bewezen.
Feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Volgens de verdediging hebben de omstanders misschien gezien dat verdachte met een mes en een hamer uit de kamer van [benadeelde 1] is gelopen, maar blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat verdachte zich direct en persoonlijk vijandig heeft geuit waardoor de omstanders zich persoonlijk bedreigd voelden. Bovendien had hij ook niet het opzet om deze personen vrees aan te jagen.
Beoordeling door de rechtbank
[benadeelde 2] heeft verklaard dat hij op 5 december 2018 op zijn kamer in het AZC in Arnhem was, toen hij veel kabaal hoorde en naar de gang ging om te kijken. Hij zag [benadeelde 1] rennen in de richting van de receptie. Daarna zag hij een man met een bebloed mes in zijn hand staan. De man bedreigde iedereen, bijvoorbeeld Marokkanen, Koerden en Turken. Hij herhaalde regelmatig: “Ik haat Marokkanen en neuk ze.” [benadeelde 2] zag ook dat de man van een andere man het snoer van oordopjes doorsneed, wat vlakbij het lichaam van deze man was. De man maakte naar meerdere mensen stekende bewegingen. Hij heeft [benadeelde 2] en zijn broer ten minste twee minuten proberen aan te vallen en zij hebben zichzelf verdedigd met stoelen. [benadeelde 2] voelde zich bedreigd en dacht dat de man meerdere mensen wilde steken. [9]
[benadeelde 3] heeft verklaard dat er een man uit de kamer tegenover hen op het AZC kwam met een mes in zijn hand. De man begon te schreeuwen en riep wie er uit Jemen kwam en wie er Kurmanji was, deze mensen waren namelijk geen Moslim en hoorden niet tot het ware geloof van de Islam. Daarna kwam de man de kamer van [benadeelde 3] binnenlopen en maakte hij stekende en zwaaiende bewegingen met zijn mes. Ook riep hij dat zij vieze mensen waren en niet het ware geloof van de Islam. [benadeelde 3] en de anderen waren bang en pakten stoelen om de man op afstand te houden. De man liep op hen af en stond op ongeveer anderhalve meter van hen af. Als zij naar rechts gingen om weg te komen dan ging hij ook naar rechts. Ismail vreest dat zij waren neergestoken als zij geen stoelen voor zich hadden gehad. [10]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij met een paar anderen op zijn kamer in het AZC was toen hij plotseling hard geschreeuw hoorde. Ze liepen de kamer uit om te kijken wat er aan de hand was en zagen dat een man een kamer uitliep met een bebloed mes in zijn hand. Deze man riep dat zij van Koerdische afkomst en ongelovigen waren. Een man uit de kamer van [getuige 3] pakte een stoel om zich tegen de man met het mes te verdedigen. [getuige 3] had de indruk dat de man hun allemaal wilde steken, omdat hij hun ongelovig noemde. [11]
[benadeelde 4] heeft verklaard dat hij bij vrienden op een kamer in het AZC was, toen hij een hoop kabaal hoorde. Op de gang hoorde hij een man heel agressief schreeuwen. De man kwam voor [benadeelde 4] staan en maakte met een mes dat hij vasthield een snijdende beweging over het lichaam van [benadeelde 4] waarbij hij zijn oordopjes raakte. De afstand tussen hen was ongeveer 70 centimeter. [benadeelde 4] was heel bang. [12]
Verdachte heeft verklaard dat hij een conflict met [benadeelde 1] , ook wel [benadeelde 1] genoemd, had gehad op diens kamer terwijl verdachte een mes bij zich had. Vervolgens is hij de hal ingelopen. [13]
De rechtbank concludeert uit voorgaande bewijsmiddelen dat verdachte met een bebloed mes de hal van het AZC in is gelopen en het mes aan verschillende omstanders heeft getoond die op dat moment in de hal stonden of hierop uitkeken. Verdachte was hierbij aan het schreeuwen en gedroeg zich agressief. Van een van de omstanders genaamd [benadeelde 4] , heeft hij het snoer van zijn oordopjes, die zich nabij zijn lichaam bevonden, doorgesneden. Vervolgens is de man, terwijl hij nog steeds schreeuwde en agressief was, naar de kamer van onder andere de broers [benadeelde 1] en [benadeelde 3] gegaan en heeft hij stekende en zwaaiende bewegingen met zijn mes gemaakt. Zij hebben zich moeten verdedigen met stoelen. Dat verdachte degene is geweest die zich hieraan schuldig heeft gemaakt, leidt de rechtbank ook af uit de bewezenverklaring voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich onder deze omstandigheden schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling en de dood van de broers [benadeelde 2] . Hij is immers agressief en zwaaiend met een mes op hen af gelopen, en bleef zelfs toenadering zoeken toen zij zich zo bedreigd voelde dat ze een stoel hebben gepakt om zichzelf te verdedigen. Door deze toenadering te zoeken heeft hij zich ook direct vijandig naar hen geuit. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [benadeelde 4] , die hij heeft bedreigd door met zijn mes zo dicht bij zijn lichaam te komen dat hij het snoertje van zijn oordopjes heeft doorgesneden. Verder is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook andere omstanders heeft bedreigd met zijn agressieve gedrag en het tonen van- en zwaaiende bewegingen maken met een mes. Deze omstandigheden zijn immers zodanig dat bij hen de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hen met het mes zou steken. Dit blijkt ook uit het feit dat ieder die over het feit gehoord is heeft verklaard hiervoor bang te zijn geweest. De rechtbank acht het tenlastegelegde dus bewezen.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene] , p. 81;
- een schriftelijk bescheid inhoudende een ‘Ontzegging toegang COA locatie voor onbepaalde tijd’, p.84;
- een schriftelijk bescheid inhoudende een ‘Aanpassing in het kader van ‘Locatie-verbod’’, p.86;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 maart 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde onder 1 en het tenlastegelegde onder 2 en 3 heeft begaan, te weten dat:
1.
Subsidiair
hij op
of omstreeks05 december 2018 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
- ( met kracht) met een hamer tegen het been van die [benadeelde 1] heeft geslagen (terwijl die [benadeelde 1] op een bed zat en
/ofverdachte zich op korte afstand voor die [benadeelde 1] bevond) en
/of
- ( vervolgens) met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin de (rechter) onderarm heeft gestoken en
/of
- ( vervolgens) met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpeen stekende en/of zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [benadeelde 1] terwijl [benadeelde 1] zich op korte afstand van verdachte bevond (en daarmee geen/minder mogelijkheden had om die stekende en/of zwaaiende bewegingen te ontwijken),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks05 december 2018 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,[benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] en
/of[benadeelde 4] en
/ofeen aantal onbekend
gebleven personen heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en
/ofmet zware mishandeling door die [benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] en
/of[benadeelde 4] en
/ofeen aantal
onbekend gebleven personen (die zich op korte afstand van die [benadeelde 1] bevonden) een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpte tonen en/of voor te
houden en
/ofmet dat mes
, althans scherp en/of puntig voorwerpnaar/in de richting van die
[benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] en
/of[benadeelde 4] en
/ofeen aantal onbekend
gebleven personen stekende en/of zwaaiende
en/of snijdendebewegingen te maken
en
/ofdaarbij verbaal intimiderend gedrag te vertonen;
3.
hij op
of omstreeks05 december 2018 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gevestigd aan de [adres] en in gebruik bij het
Asielzoekerscentrum (AZC), waartoe hem de toegang was ontzegd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht,
en
bedreiging met zware mishandeling,
meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
In het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde onder 1 en het tenlastegelegde onder 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest. Volgens de raadsvrouw ligt de eis van de officier van justitie ruim boven de oriëntatiepunten van het LOVS en is dit niet te rechtvaardigen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 28 januari 2019;
- een NIFP-consult d.d. 7 januari 2019;
- een voorlichtingsrapportage van GGZ Novadic Kentron, gedateerd 6 februari 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij is met een mes en een hamer naar het AZC gegaan, waarvan hem de toegang was ontzegd, omdat hij boos was om een foto die aangever op Facebook zou hebben geplaatst. Op het AZC is hij naar de kamer van aangever gegaan en heeft hij hem eerst met de hamer op zijn been geslagen en vervolgens met het mes dwars door zijn onderarm gestoken. Verdachte heeft daarna nog een stekende beweging gemaakt, maar aangever heeft weten te vluchten. Verdachte is toen naar de hal gelopen en heeft meerdere omstanders met het mes bedreigd, en is bij één van hen met het mes zo dichtbij gekomen dat hij het snoertje van diens oordopjes heeft losgesneden.
Dit zijn zeer ernstige feiten. Wat de rechtbank in het bijzonder kwalijk acht is dat verdachte doelgericht met een hamer en een mes naar aangever is toegegaan en de bedoeling had om hem hiermee aan te vallen. Dat hij met zijn mes de onderarm van aangever daadwerkelijk heeft doorkliefd zegt ook iets over de kracht en de doelgerichtheid waarmee verdachte te werk is gegaan. Verdachte heeft aangever met zijn handelen heel veel pijn en angst bezorgd. Hij heeft aangever opgezocht op een plek waar hij zich veilig zou moeten voelen, en aangever heeft doodsangsten uitgestaan op het moment dat verdachte hem met een mes stak. Uit de slachtofferverklaring die aangever ter zitting heeft afgelegd, blijkt ook dat hij nog steeds veel last heeft van het feit en het moeilijk vindt om mensen te vertrouwen. Ook de omstanders die verdachte heeft bedreigd zijn heel bang geweest.
In tegenstelling tot wat de verdediging naar voren heeft gebracht is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Hij zegt dat hij zich weinig van die avond kan herinneren en wijt zijn gedrag aan het feit dat hij die avond alcohol, cannabis en een Xtc-pil had gebruikt. Hiermee lijkt hij te suggereren dat hem daardoor geen blaam treft. Hij gaat hiermee compleet voorbij aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor zijn handelen en het feit dat hij er zelf voor heeft gekozen om al deze middelen in te nemen. Des te kwalijker is het dat verdachte zelfs na het plegen van deze feiten blijft volhouden dat hij geen probleem heeft met middelengebruik.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan voorgesteld door de verdediging passend is. Hierbij acht de rechtbank ook nog van belang dat verdachte in verschillende AZC’s heeft verbleven maar een aantal keren is overgeplaatst vanwege agressief gedrag. De rechtbank heeft daardoor de indruk dat het bewezenverklaarde geen eenmalige actie was. Desondanks zal de rechtbank geen voorwaardelijke straf opleggen. In het reclasseringsrapport staat dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat maar verdachte niet openstaat voor een hulpverleningstraject, waardoor reclasseringstoezicht geen toegevoegde waarde zal hebben. Daarnaast heeft de rechtbank de verwachting dat verdachte zich in zijn gedrag niet tegen zal laten houden door een voorwaardelijke straf. Een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom passend.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.198,-.
Daarnaast hebben [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Zij hebben beiden een bedrag van € 777,68 gevorderd.
Tot slot heeft het Centraal orgaan opvang Asielzoekers (COA) zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Zij heeft een bedrag van € 259,- gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gehele door [benadeelde 1] gevorderde bedrag dient te worden toegewezen. De vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 2] dienen volgens de officier van justitie ook te worden toegewezen, met uitzondering van de telefoonkosten nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. De officier van justitie heeft daarnaast verzocht bij de toegewezen bedragen telkens ook de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering van het COA dient volgens de officier van justitie te worden afgewezen, omdat uit de factuur die bij de vordering is gevoegd niet duidelijk blijkt of het COA deze factuur ook daadwerkelijk heeft moeten betalen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de vordering van [benadeelde 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 2] dienen volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de raadsvrouw deze vorderingen niet met haar cliënt heeft kunnen bespreken. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat in de onderbouwing van de immateriële schade wordt verwezen naar een overval, terwijl het in het bewezenverklaarde om een bedreiging gaat. Daarnaast was het gedrag van verdachte gericht op een menigte en niet specifiek naar iemand. De vordering van het COA moet volgens de verdediging ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
[benadeelde 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen tot € 247,90 materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Het gaat hier om kosten voor de broek, schoenen, trui en horloge die hij als gevolg van het bewezenverklaarde niet meer kan gebruiken. Ook gaat het om kosten voor de taxi van het AZC naar het ziekenhuis. De vordering is goed onderbouwd en niet door de verdediging betwist. De rechtbank oordeelt dan ook dat de vordering voor toewijzing vatbaar is.
Daarnaast heeft de benadeelde partij immateriële schade gevorderd voor een bedrag van
€ 950,-. Gezien het letsel van de benadeelde partij en de impact die het bewezenverklaarde op hem heeft gehad, oordeelt de rechtbank dat dit bedrag passend is. De vordering is overigens ook niet door de verdediging betwist. De rechtbank zal de immateriële schade dan ook toewijzen.
Hierbij zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen en een schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Allereerst overweegt de rechtbank dat het feit dat de raadsvrouw de vordering niet met haar cliënt heeft kunnen bespreken doordat het zo laat was ingediend, niet aan ontvankelijkheid van deze vordering in de weg staat. Hierbij speelt ook mee dat een benadeelde partij zelfs ter terechtzitting zijn vordering nog in kan dienen. Het feit dat verdachte de Nederlandse taal niet machtig is staat aan dit alles niet in de weg, nu alles wat ter zitting is besproken, waaronder deze vordering, voor verdachte door de tolk is vertaald.
De benadeelde partijen [benadeelde 2] hebben beide onder andere immateriële schade gevorderd van
€ 750,-. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat immateriële schade volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek in verschillende gevallen kan worden toegewezen. Bij strafbare feiten gaat het om de gevallen dat sprake is van lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of van aantasting van de persoon op andere wijze. De benadeelde partijen hebben door het bewezenverklaarde geen letsel opgelopen en zijn niet in de eer of goede naam aangetast. Buiten deze gevallen, is van een aantasting van de persoon volgens de Hoge Raad pas sprake ingeval van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychiatrisch ziektebeeld. Uit de toelichting die de benadeelde partijen bij hun vorderingen hebben gegeven volgt niet dat er bij hen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld. De rechtbank zal de vorderingen voor wat betreft de immateriële schade daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De telefoonkosten van de benadeelde partijen zal de rechtbank ook niet-ontvankelijk verklaren, nu onvoldoende onderbouwd is dat zij ten gevolge van het strafbare feit zoveel telefoonkosten hebben moeten maken. Hierna blijven slechts nog de reiskosten naar het gesprek met de officier van justitie van € 2,68 over. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag zodanig laag is, dat kan worden gezegd dat de mogelijkheid om een vordering tot schadevergoeding in te dienen hier niet voor bedoeld is. De rechtbank oordeelt daarom dat de gehele vordering niet-ontvankelijk is.
COA
De benadeelde partij COA heeft een vordering ingediend inhoudende de schoonmaakkosten die zij hebben moeten maken doordat er ten gevolge van het bewezenverklaarde onder 1 veel bloed in het gebouw terecht was gekomen. De rechtbank oordeelt dat deze schade als rechtstreeks gevolg kan worden gezien van het bewezenverklaarde onder 1. In tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering wel voldoende onderbouwd is met de factuur van het schoonmaakbedrijf. Nu uit het dossier volgt dat er veel bloed door het gebouw heen lag, ligt het immers voor de hand dat zij deze schoonmaakkosten ook daadwerkelijk hebben gemaakt. Hierbij zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen en een schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 138, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij COA
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijkin haar vordering;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester en mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 maart 2019.
Mr. J.J.H. van Laethem en mr. G.J.M. van Wijk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 3] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer 2018548817, gesloten op 3 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [benadeelde 1] p.75 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 maart 2019.
3.Proces-verbaal aangifte [benadeelde 1] p.75-76.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 1] p.78.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige H. [getuige 1] p.90.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige H.H. [getuige 2] p.95.
7.Schriftelijk bescheid inhoudende een letselrapportage door [naam 1] , Forensisch geneeskundige.
8.Schriftelijk bescheid inhoudende een letselrapportage door [naam 1] , Forensisch geneeskundige.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] p.99.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 3] p.103-104.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] p.106-107.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 4] p.108.
13.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 maart 2019.