ECLI:NL:RBGEL:2019:1274

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
05/720309-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vernieling in café te Zutphen

Op 22 maart 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op twee slachtoffers en vernieling van een ruit in een café in Zutphen. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, heeft op 1 september 2018 tijdens een vechtpartij in het café [naam 1] met een mes gestoken naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk de dood van beide slachtoffers heeft willen veroorzaken, wat door camerabeelden werd ondersteund. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met kracht en opzettelijk heeft gestoken, wat potentieel dodelijk letsel kon toebrengen aan beide slachtoffers. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de vernieling van de ruit van het café, die door zijn handelen was beschadigd. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die leed aan PTSS en een alcoholprobleem, en oordeelde dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en de eigenaar van het café.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720309-18
Datum uitspraak : 22 maart 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren (naar eigen opgave ter terechtzitting: op [geboortedag] ) 1995 te [geboorteplaats] ( [land] ),
thans gedetineerd in het PPC Haaglanden in Scheveningen.
Raadsvrouw: mr. D. Greven, advocaat te Borne.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
Hij op of omstreeks 1 september 2018 te Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] ,
-Meerdere malen, althans eenmaal, met een mes in/door de (onder)arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
Hij op of omstreeks 1 september 2018 te Zutphen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (steek)wond door de arm heen en/of een slagaderlijke bloeding en/of beschadigde zenuwen, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] :
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes in/door de (onder)arm te steken;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 1 september 2018 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] ,
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes in/door de (onder)arm heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Primair
Hij op of omstreeks 1 september 2018 te Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
-meerdere malen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de buik en/of het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
Hij op of omstreeks 1 september 2018 te Zutphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meerdere malen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de buik, althans het onderlichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 september 2018 te Zutphen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door;
-meerdere malen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de buik en/of het lichaam, van die [slachtoffer 2] te steken;
3. hij op of omstreeks 1 september 2018 te Zutphen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 1 september 2018 omstreeks 01:37 uur ontving de politie een melding, dat er een vechtpartij plaatsvond in of nabij café [naam 1] (hierna: [naam 1] ) in Zutphen, waarbij zou zijn gestoken met een mes en een persoon gewond zou zijn geraakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, bij het steken vol opzet had op de dood van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Op camerabeelden van het steekincident is volgens de politie namelijk te zien dat verdachte vanuit de deuropening van [naam 1] van zeer korte afstand meerdere malen vol insteekt op de zich bij de deuropening in het kleine entreehalletje bevindende menigte die geen kant op kan. Verdachte steekt daarbij onder meer in de richting van de buik en de borst van bovenstaande slachtoffers, met zodanige kracht dat verdachte hierdoor een slagaderlijke bloeding in de onderarm van [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt en een grote scheur in de (dikke) jas van [slachtoffer 2] ter hoogte van diens heup tot aan diens borst. Het is niet aan verdachte te danken dat [slachtoffer 1] niet is doodgebloed en dat het mes het lichaam van [slachtoffer 2] rakelings heeft gemist. Als [slachtoffer 2] op de plaats van de scheur in zijn jas door het mes was getroffen, had dit voor hem fatale gevolgen kunnen hebben, nu zich in dit gebied vitale organen bevinden. Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde vernieling heeft de officier vrijspraak gevorderd omdat volgens haar op basis van de dossierstukken niet kan worden vastgesteld hoe de ruit van het café precies kapot is gegaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelede poging tot doodslag. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de slachtoffers heeft gestoken in de richting van het hoofd, het gezicht, de borst, hals of een andere plaats waarvan duidelijk is dat het steken een aanmerkelijke kans op de dood met zich brengt. De verklaring van [slachtoffer 2] , dat [slachtoffer 1] in de arm is gestoken op het moment dat [slachtoffer 1] zijn arm om het middel van [slachtoffer 2] had en [slachtoffer 2] naar achteren probeerde te trekken, wordt niet ondersteund door [slachtoffer 1] of andere getuigen. Verder heeft de deskundige de vraag of het letsel van [slachtoffer 1] potentieel dodelijk zou kunnen zijn, ontkennend beantwoord. Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat een steekwond iets boven de heup wellicht potentieel dodelijk letsel zou kunnen veroorzaken, maar dat de kans hierop in zijn algemeenheid niet aanmerkelijk is te noemen. Gelet op het voorgaande, kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen dat verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aanvaard. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 1] en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] , heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd. Voor feit 3 tot slot heeft de raadsvrouw eveneens gepleit voor vrijspraak, waarbij zij erop heeft gewezen dat de verklaringen over de toedracht van de kapotte ruit zeer uiteenlopen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 en 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Daarbij is elk bewijsmiddel slechts gebruikt voor het feit waarop het volgens zijn inhoud betrekking heeft.
- processen-verbaal van verhoor verdachte p. 44, 55, 58 en 75, gelezen in onderlinge
samenhang met het proces-verbaal van bevindingen p. 231;
- het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1] p. 112-113, gelezen in onderlinge samenhang met het proces-verbaal van verhoor aangever p. 118;
- het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] p. 121-122;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] p. 135;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] p. 145;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] p. 147;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] p.154;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] p. 176;
- het proces-verbaal uitkijken camerabeelden [naam 1] p. 311-316;
- een letselrapportage van [slachtoffer 1] , opgemaakt door forensisch arts [naam 2] p. 1/2-
2 /2 (niet doorgenummerd).
Bewijsoverwegingen feit 1 en 2
Toedracht
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de nacht van 1 september 2018 vrijwel direct na zijn binnenkomst in [naam 1] in gevecht is geraakt met andere cafébezoekers. Uit de verklaringen van (onder meer) [slachtoffer 1] is op te maken dat verdachte zich daarbij bijzonder agressief gedroeg. Direct nadat [slachtoffer 1] , die zelf niet bij de vechtpartij was betrokken, verdachte richting de uitgang van het café duwde om verdere escalatie te voorkomen, stortte verdachte zich volledig op hem. Vervolgens werd verdachte evenals de overige personen die bij de vechtpartij waren betrokken door [slachtoffer 1] en anderen het café uitgewerkt. Getuige [getuige 4] hoorde verdachte daarbij schreeuwen: “Ik maak je af, ik maak je dood”. Uit de getuigenverklaringen van onder andere [getuige 1] , alsmede de beschrijving door de politie van de camerabeelden van het incident, volgt dat verdachte direct nadat hij het café uit was geduwd, een mes uit zijn kleding pakte en uitklapt en met het mes in de hand weer naar de voordeur van [naam 1] liep. Vervolgens is te zien dat verdachte de voordeur van [naam 1] , die van de binnenzijde door anderen wordt dichtgehouden, probeerde open te trekken. Terwijl [slachtoffer 2] , die naar eigen zeggen binnen bij de voordeur stond, naar buiten wilde gaan om verdachte aan te spreken, stak verdachte in de deuropening van zeer korte afstand met het mes ten minste vier maal met kracht onderhands in de richting van het lichaam, onder meer de buik, van [slachtoffer 2] . Doordat [slachtoffer 2] steeds tijdig naar achteren uitweek dan wel door anderen in het halletje op tijd naar achteren werd getrokken, raakte het mes het lichaam van [slachtoffer 2] op enkele centimeters na niet. Wel heeft verdachte met het mes de gewatteerde jas die [slachtoffer 2] droeg, geraakt ter hoogte van de buik en twee sneeën met een totale lengte van zo’n 30 centimeter in de jas veroorzaakt; de binnenvoering kwam hierdoor naar buiten. [slachtoffer 1] , die samen met anderen in het kleine halletje bij de deuropening stondf, zag verdachte op zich afkomen en probeerde hem met twee handen weg te duwen. Terwijl [slachtoffer 1] zijn handen tussen navel- en borsthoogte had, haalde verdachte uit met het mes en stak hij met zodanige kracht in de rechter onderarm van [slachtoffer 1] dat het mes er aan de andere kant van de arm uitkwam. De messteek veroorzaakte een slagaderlijke bloeding en een scherpe snijwond van ongeveer 20 centimeter breed en vermoedelijk vele centimeters diep in de onderarm van [slachtoffer 1] . Het bloed spoot uit de arm van [slachtoffer 1] en de wond werd direct afgedrukt. Korte tijd later werd [slachtoffer 1] per ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar hij een paar uur later aan zijn onderarm werd geopereerd. Ook is op de beelden te zien dat verdachte met zijn gehele lichaam naar achteren bewoog en er uiteindelijk in slaagde om de voordeur van [naam 1] vanaf de buitenzijde open te trekken en met het mes met kracht instak op de groep mensen die zich in het aangrenzende kleine halletje bevond. Verdachte is na het steekincident direct weggerend.
Opzet op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het steken opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zoals primair ten laste is gelegd. Daarbij moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of verdachte de slachtoffers dodelijk had kunnen verwonden met zijn handelen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit hetgeen hierboven is overwogen, volgt dat verdachte met dusdanige kracht in de onderarm van [slachtoffer 1] heeft gestoken, dat hierdoor een slagaderlijke bloeding is ontstaan. Als deze bloeding niet tijdig was afgedrukt en medisch was behandeld, had [slachtoffer 1] kunnen doodbloeden, wat naar algemene ervaringsregels als zodanig potentieel dodelijk letsel oplevert. Gelet op deze door de rechtbank vastgestelde feiten gaat zij voorbij aan het door de raadsvrouw genoemde deskundigenrapport.
Verder volgt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] dat hij zijn armen op navel- en borsthoogte had, op het moment dat hij door verdachte in de arm werd gestoken. Daar zich op deze hoogte van het lichaam vitale organen zoals de longen en het hart bevinden, is de rechtbank ook om die reden van oordeel dat verdachte [slachtoffer 1] met bovenstaande messteek in beginsel dodelijk had kunnen verwonden.
Voorts heeft verdachte met het mes diverse malen met kracht uitgehaald richting het lichaam van [slachtoffer 2] en in diens jas ter hoogte van de buik twee sneeën met een totale lengte van zo’n 30 centimeter gemaakt. In aanmerking genomen dat zich in het gebied rond en boven de buik kwetsbare en vitale structuren bevinden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer 2] potentieel dodelijk letsel had kunnen toebrengen, als [slachtoffer 2] daar was blijven staan.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte opzet had op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte direct voorafgaand aan het steekincident verwikkeld was in een vechtpartij en om die reden het café was uitgezet. Uit de getuigenverklaringen maakt de rechtbank op dat verdachte daarbij bijzonder agressief was. Direct daarna heeft verdachte – in agressieve toestand - opzettelijk de aanval gezocht. Hij heeft immers een mes uit zijn kleding gepakt, is daarmee terug naar het café gelopen, heeft de deur van het café met geweld opengetrokken en heeft ter hoogte van de deuropening van het café van korte afstand met kracht wild ingestoken op de groep mensen die zich in het aangrenzende halletje bevond en die, gezien de nauwe ruimte, niet weg kon. Verder volgt uit de getuigenverklaring van [getuige 3] , dat het mes waarmee verdachte heeft gestoken, twee snijkanten heeft en dat het snijgedeelte van het mes een golvend patroon heeft. Verdachte heeft verklaard dat het mes waarmee hij heeft gestoken, een lemmet van zo’n 10-15 centimeter heeft. Gelet op bovengenoemde omstandigheden en gezien de aard van het mes, de kracht waarmee verdachte - van dichtbij - op (onder meer) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - heeft ingestoken, het gebied waar hij hen heeft geraakt of rakelings heeft geraakt en het aantal keren dat hij met het mes heeft uitgehaald, concludeert de rechtbank dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht is geweest op de dood van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Aangever [slachtoffer 3] , eigenaar van (voormalig) café [naam 1] in Zutphen, zag in de nacht van 1 september 2018 dat een man zijn been optrok en met kracht tegen de ruit van de voordeur van zijn café schopte. Hierdoor barstte de ruit, die van veiligheidsglas was. Bovenstaande man stond ook buiten bij de voordeur van het café, toen [slachtoffer 2] en het latere slachtoffer [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ] zich in het halletje bij de voordeur bevonden en het slachtoffer, aldus [slachtoffer 1] , hevig begon te bloeden. [2]
Getuige [getuige 5] zag dat de man die aan de voordeur van [naam 1] trok en met een mes stekende bewegingen maakte tegen de deur van het café schopte, waardoor het glas barstte. [3]
Op grond van bovenstaande verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een ruit van [naam 1] heeft vernield. Dat andere getuigen daarnaast hebben verklaard dat de jongen die gestoken heeft, dus verdachte, op de ruit heeft getrapt, dan wel met het mes in de voordeur van het café heeft gestoken c.q. een fiets tegen de deur heeft gegooid, waarna er een ruit is gesneuveld, maakt het bovenstaande niet anders. Immers, ook indien van laatst-genoemde scenario’s wordt uitgegaan, heeft verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van de ruit. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, komt de rechtbank ook ten aanzien van feit 3 tot een bewezenverklaring.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. Primair
hij op
of omstreeks1 september 2018 te Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
-
Meerdere malen, althans eenmaal,met een mes in/door de (onder)arm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Primair
hij op
of omstreeks1 september 2018 te Zutphen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
-meerdere malen
, althans eenmaalmet een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van
het hoofd en/ofde buik en/of het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks1 september 2018 te Zutphen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair telkens:
Poging tot doodslag.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een en dezelfde messteek in de jas van [slachtoffer 2] en de onderarm van [slachtoffer 1] heeft gesneden, nu de getuigenverklaringen op dit punt uiteenlopen en zulks niet wordt ondersteund door de beschreven camerabeelden van het incident. Het verweer dat sprake is van een eendaadse samenloop slaagt daarom niet.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Toerekeningsvatbaarheid
Psychiater [naam 3] heeft onderzoek gedaan naar de geestelijke gesteldheid van verdachte (rapport van 27 februari 2019). Uit het onderzoek komt onder meer naar voren dat betrokkene lijdt aan een chronisch Posttraumatisch Stresssyndroom (PTSS) met dissociatieve symptomen en een hoge mate van vermijding. Als de vermijding afbrokkelt, ontstaan dissociatieve
randpsychotische episoden. Ook heeft verdachte een fors alcoholprobleem. In de momenten voorafgaand aan het tenlastegelegde voelde verdachte zich bedreigd. De exacte context en toedracht van de bedreiging wordt niet duidelijk. Vanwege de bedreiging schoot verdachte nog meer in een verdedigingsmodus met een sterk onder druk staande realiteitstoetsing, veroorzaakt door de combinatie van een dissociatieve toestand en de alcoholintoxicatie. Dit heeft ertoe geleid dat verdachte zijn gedrag totaal niet meer meester was. In de gegeven omstandigheden was zijn gedragskeuzevrijheid totaal, overheersend en onontkoombaar ingeperkt door zijn stoornissen. In de weken vóór het tenlastegelegde was verdachte onder invloed van stress echter al begonnen met het drinken van alcohol en vervolgens gestaakt met zijn medicatie. Geredeneerd kan worden dat verdachte in principe had kunnen/moeten weten waartoe zijn alcoholgebruik en medicatieontrouw konden leiden. Gezien het bovenstaande wordt geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde in sterk verminderde mate toe te rekenen.
Ook psycholoog [naam 4] heeft onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte (rapport van 20 februari 2019). Uit het onderzoek volgt dat bij verdachte sprake is van een andere gespecifieerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis alsmede van een ernstig stoornis in het gebruik van alcohol. In aanloop naar het tenlastegelegde is verdachte tijdens een periode van veel stress teruggevallen in het gebruik van alcohol. Vervolgens is verdachte gestopt met de anti-psychotische medicatie waardoor hij paranoïde is geworden. Doordat verdachte fantasie en werkelijkheid niet goed meer kon onderscheiden en zich dermate bedreigd voelde, is hij overgegaan tot het tenlastegelegde. Daarbij heeft het gebruik van alcohol een sterk ontremmend effect gehad op zijn handelen. Verdachte had echter kunnen weten dat het gebruik van alcohol bij hem leidt tot verdere ontregeling. Op het moment dat verdachte begon met het drinken van alcohol was er volgens de psycholoog dan ook sprake van enige keuzevrijheid bij verdachte. De psycholoog adviseert daarom het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Vaststaat dat verdachte excessief alcohol had gebruikt. Volgens zijn eigen verklaringen was hij tijdens het plegen van de feiten stomdronken. Ook was verdachte een paar dagen voorafgaand aan het tenlastegelegde geheel gestopt met zijn antipsychotica medicatie. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij geen controle over zichzelf heeft als hij te veel alcohol drinkt en dat hij achterdochtig wordt als hij zijn medicatie een dag niet inneemt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat overmatig gebruik van alcohol in combinatie met medicatieontrouw en zijn psychiatrische problematiek, grote risico’s met zich kon brengen en zijn functioneren zodanig kon beïnvloeden dat daaruit gevaarlijk gedrag zou kunnen ontstaan. Het betoog van de raadsvrouw, dat verdachte op het moment dat hij (overmatig) alcohol ging gebruiken en stopte met bovenstaande medicatie, dusdanig ontregeld was dat hij daardoor geen enkele keuzevrijheid had, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Daarbij verwijst de rechtbank tevens naar bovenstaande onderzoeken. Ook merkt de rechtbank daarbij op dat verdachte in 2015 (mede) in verband met zijn alcoholgebruik een paar weken is opgenomen in een verslavingskliniek (dubbeldiagnose kliniek) en dat hij sindsdien door verschillende hulpverlenende instanties werd begeleid. Onder deze omstandigheden is de rechtbank, in navolging van bovenstaande deskundigen, van oordeel dat verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk moet worden gehouden voor zijn handelen en de gevolgen daarvan, maar in (sterk) verminderde mate.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het de onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de officier van justitie verzocht dat aan verdachte de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Deze bestaan uit een meldplicht, klinische opname in een zorginstelling - indien nodig met overbruggingszorg – gevolgd door ambulante behandeling, begeleid wonen alsmede de verplichting mee te werken aan middelencontrole. In de strafeis is rekening gehouden met de verminderde toerekenings-vatbaarheid van verdachte, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
Zoals hierboven weergegeven, acht de raadsvrouw alleen de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 1] en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] bewezen. Primair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte voor deze feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, waarbij zij heeft verwezen naar de door haar bepleite ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte. Subsidiair, indien verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, heeft de raadsvrouw een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit maximaal gelijk aan de tijd die verdachte op het moment van de uitspraak in voorarrest heeft verbleven. Daarbij heeft de raadsvrouw de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van zware mishandeling aangehaald. De verdediging heeft zich niet verzet tegen een voorwaardelijk strafdeel met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder klinische behandeling met inbegrip van de overbruggingszorg, voor zover noodzakelijk. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat voor feit 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op:
- het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 22 januari 2019;
- een trajectconsult opgesteld door het NIFP, gedateerd 20 februari 2019;
- een psychologisch onderzoek Pro Justitia, gedateerd 20 februari 2019;
- een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, gedateerd 27 februari 2019;
- reclasseringsadviezen van 30 november 2018 en 1 maart 2019;
- een e-mailwisseling, gedateerd 7 maart 2019, tussen de rechtbank en reclasseringswerker
[naam 5] naar aanleiding van de inhoud van het reclasseringsadvies van 1 maart 2019, waaronder de duur van de geadviseerde klinische behandeling.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich twee maal schuldig gemaakt aan een levensdelict, te weten poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en poging tot doodslag van [slachtoffer 2] , en daarmee aan het meest ernstige feit uit het Wetboek van Strafrecht.
Hij heeft [slachtoffer 2] rakelings gemist en het slachtoffer [slachtoffer 1] is naar het ziekenhuis gebracht, waar hij is geopereerd. Toen bleek dat twee gevoelszenuwen in de onderarm volledig waren doorsneden en waarschijnlijk niet meer zullen herstellen. De steekwond aan de onderarm is gehecht met in totaal 21 hechtingen en de littekens zullen blijvend zichtbaar zijn. Twaalf dagen later is [slachtoffer 1] opnieuw aan zijn onderarm geopereerd om een nieuw ontdekte doorgesneden pees en slagader zoveel mogelijk te herstellen.
Daarnaast heeft verdachte die nacht een ruit van café [naam 1] eveneens op gewelddadige wijze vernield, maar dat speelt voor de straftoemeting nauwelijks een rol.
Ter zitting heeft [slachtoffer 1] , nog zichtbaar aangeslagen, duidelijk verwoord welke lichamelijke en psychische gevolgen het handelen van verdachte voor hem heeft gehad. Na de tweede operatie, maar ook de weken daarna, voelde hij continu pijn in zijn hand. Aanvankelijk had hij twee maal per week handfysiotherapie. Mede vanwege de lange reistijd was dit erg belastend voor hem. Vervolgens bleek dat deze behandelfrequentie onvoldoende was, waarna hij sinds februari 2019 vijf dagen per week intern in een revalidatiecentrum verblijft. De verwachting is dat dit traject nog maanden gaat duren. [slachtoffer 1] heeft dagelijks te maken met verminderde kracht, functionaliteit, mobiliteit en belastbaarheid. Kort geleden is duidelijk geworden dat de functionaliteit in zijn hand nooit meer volledig zal herstellen. Verder staat hij vanwege het gebeuren onder psychische behandeling. Daarnaast kan hij als gevolg van het functieverlies in zijn hand zijn baan bij Defensie niet meer uitvoeren en is hij nu als beroepsmilitair aangewezen op kantoorwerk. De carrière die hij voor ogen had, is van de baan. Ook zijn grote hobby, sporten, kan hij niet uitoefenen. Zijn leven is die nacht voorgoed veranderd.
Ook bij [slachtoffer 2] heeft het steekincident psychische sporen achtergelaten. Hij is angstig en heeft slaapproblemen, waarvoor hij medicatie gebruikt. Hoewel hij naar eigen zeggen al veel mee heeft gemaakt, heeft het feit dat verdachte hem wilde doodsteken hem zeer aangegrepen.
Daarnaast is het steekincident en de agressie van verdachte ook voor de andere aanwezigen beangstigend geweest.
Voor ernstige feiten als deze past alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank zal daartoe ook overgaan, maar houdt daarbij tevens rekening met de volgende omstandigheden.
Hoewel verdachte beide slachtoffers dodelijk had kunnen verwonden, is dit gelukkig niet gebeurd. Dit is echter niet aan verdachte te danken. Daar tweemaal sprake is van een poging en niet van een voltooid delict, zal de op te leggen straf aanzienlijk lager zijn dan bij een voltooid levensdelict.
Vervolgens worden de feiten die verdachte heeft gepleegd, zoals hierboven reeds is overwogen, hem (sterk) verminderd toegerekend. Verdachte handelde onder invloed van psychische problematiek, waardoor hij fantasie en werkelijkheid niet meer van elkaar kon scheiden. Dat de feiten hem desondanks voor een deel worden aangerekend, komt omdat hij deze gemoedstoestand zelf heeft veroorzaakt: hij was eerder zijn medicatie gestaakt en was die avond dronken geworden, wetende dat dat tot grote problemen kon leiden. Vanwege een samenloop van omstandigheden ervoer verdachte in de dagen voorafgaand aan het incident steeds meer stress. In plaats van hulp te zoeken, is hij teruggevallen in buitensporig alcoholgebruik en gestopt met zijn antipsychotica, waardoor hij volledig ontregeld raakte. De verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte maakt de gevolgen van zijn handelen echter niet minder ernstig. Hoewel verdachte zijn emoties niet gemakkelijk kon uiten, heeft hij ter zitting wel laten blijken dat het leed van de slachtoffers hem raakt en dat hij zich hun leed zwaar aanrekent.
De rapporterende psycholoog en psychiater hebben beiden een niet al te lange klinische opname ten behoeve van stabilisatie, gevolgd door een ambulante behandeling in een strafrechtelijk kader geadviseerd. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn de terugval van verdachte in zijn verslavingsproblematiek en psycho-educatie, waarbij hij leert om zelfstandig en op tijd de crisissignalen op te merken en daarna te handelen. Ook is verdachte volgens hen gebaat bij (voortzetting van) ambulant begeleid wonen en begeleiding door de reclassering. De reclassering heeft zich bij deze adviezen aangesloten en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van bovenstaande bijzondere voorwaarden, alsmede de verplichting mee te werken aan middelencontrole middels urine- en ademonderzoek. De reclassering schat in dat de klinische behandeling ongeveer zes maanden zal duren, mede omdat er nog aanvullende diagnostiek moet plaatsvinden.
Alles afwegend, zal de rechtbank conform de eis van de officier aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw een (gewelds)delict pleegt, is het van groot belang dat behandeling plaatsvindt van de psychische problematiek en het alcoholmisbruik van verdachte. Om dit te bewerkstelligen zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde klinische opname verbinden. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat voor zover de klinische behandeling is aan te merken als vrijheidsbenemend, dit vrijheidsbenemende deel maximaal één jaar zal bedragen of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Ook zal de rechtbank bepalen dat verdachte, in het geval hij aansluitend op zijn detentie niet meteen kan worden opgenomen in bovenstaande nader te bepalen behandelkliniek, wordt opgenomen in een instelling voor overbruggingszorg. Daarnaast zal de rechtbank verdachte verplichten zich aansluitend op bovenstaande klinische behandeling, ambulant te laten behandelen in een door reclassering nader te bepalen forensische behandelsetting en zal verblijven in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijk opvang, waarbij hij zich zal houden aan de huisregels en de behandelaanwijzingen van de zorgverlener. Tot slot dient verdachte mee te werken aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs door middel van (onder meer) urine- en ademonderzoek. Het voorwaardelijk strafdeel van 12 maanden gevangenisstraf dient daarbij als stok achter de deur. De proeftijd zal de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van de feiten en de psychische problematiek van verdachte, bepalen op drie jaren.

8. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van feit 1. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 23.216,09, waarvan € 8.216,09 materiële schade betreft en de overige € 15.000 immateriële schade.
De materiele schade bestaat uit kledingkosten, reiskosten, (deels) toekomstige gederfde inkomsten, kosten voor het inschakelen van een medisch adviseur en het opvragen van medische informatie. Tevens is verzocht om toepassing van de wettelijke rente, te rekenen vanaf 1 september 2018, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Daarnaast heeft benadeelde partij [slachtoffer 2] zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van feit 2. Gevorderd wordt een totaalbedrag van
€ 1.319,00 waarvan € 319,00 bestaat uit materiële schade aan de jas en de overige € 1.000,00 uit immateriële schade.
Tot slot heeft benadeelde partij [slachtoffer 3] , eigenaar van [naam 1] , zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van feit 3. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 345,62 voor het vervangen van de vernielde ruit (resterende kosten na verrekening van de uitkering door de verzekeringsmaatschappij) en verwijdering van de bloedvlekken (€ 150,00) die door het steekincident zijn ontstaan.
Verder hebben alle benadeelde partijen verzocht om toepassing van de wettelijke rente, te rekenen vanaf 1 september 2018, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zowel de materiele schade als de immateriële schade voldoende is onderbouwd zodat de vorderingen volledig dienen te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Benadeelde partij [slachtoffer 3] moet volgens de officier niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, waarbij de officier heeft verwezen naar de gevorderde vrijspraak voor feit 3.
Het standpunt van de verdediging
Ter zake van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de voor februari tot en met december 2019 alsmede de voor 2020 opgegeven gemiste c.q. nog te missen oefenmandagen niet met stukken zijn onderbouwd en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten van de medisch adviseur zijn volgens de raadsvrouw buitenproportioneel, te meer nu onduidelijk is wat zijn of haar bijdrage in de zaak is geweest. Verder heeft de raadsvrouw onder verwijzing naar door een door overgelegde rechterlijke uitspraak in een gestelde vergelijkbare strafzaak verzocht om forse matiging van de immateriële schade.
Voor wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] , heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de jas niet meer nieuw was zodat het niet redelijk is dat verdachte de volledige aanschafkosten vergoedt. Ook de immateriële schade moet naar beneden worden bijgesteld nu deze onvoldoende is onderbouwd en benadeelde geen letsel heeft, aldus de raadsvrouw.
Ter zake van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw niet-ontvankelijkheid bepleit onder verwijzing naar de door haar bepleite vrijspraak voor de onder 3 ten laste gelegde vernieling. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij gebrek aan een uittreksel van de Kamer van Koophandel niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 3] de eigenaar van het café is (geweest) en voorts dat de schoonmaakkosten niet zijn onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter zitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, vast dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben ondervonden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte en dat verdachte hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt. De kledingkosten van € 40,00 zijn voldoende onderbouwd en worden dan ook toegewezen. Ter zake van de reiskosten voor het vervoer naar de rechtbank, de advocaat en de officier van justitie, zal de rechtbank een standaardkilometervergoeding van € 0,19 in plaats van € 0,26 toepassen omdat de Letselschade Richtlijn hierop niet van toepassing is. Uitgaande van een totale reisafstand van 131 kilometers zal de rechtbank de reiskosten, aan te merken als proceskosten, bepalen op € 24,89. De kosten voor het opvragen van medische informatie
(€ 41,07) en het raadplegen van een medisch adviseur (€ 750,00) acht de rechtbank voldoende onderbouwd en niet onredelijk zodat deze eveneens voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de gederfde inkosten over 2018 en 2019 ( € 1.054,68 + € 2.620,80) acht de rechtbank toereikend gestaafd. Weliswaar wordt voor de onderbouwing van het aantal gemiste en de nog te missen oefenmandagen over 2019, te weten 84, slechts verwezen naar een mondelinge toezegging van de werkgever, de rechtbank acht dit aantal alleszins aannemelijk gelet op de 34 gemiste en door de verdediging niet betwiste oefendagen over de periode van september 2018 tot en met januari 2019. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat benadeelde op dit moment nog vijf dagen per week in een revalidatiecentrum verblijft zodat zijn deelname aan de oefenmandagen in 2019 medisch gezien allerminst waarschijnlijk is . Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet voor de over 2020 te missen oefenmandagen. Gezien de omstandigheid dat er nog geen medische eindsituatie is, vindt de rechtbank het in dit stadium prematuur om de voor 2020 gederfde inkomsten (3.675,48) toe te wijzen. De rechtbank zal benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank bepaalt de totale materiele schade aldus op (€ 40,00 + 41,07 + 750,00 + € 1.054,68 + 2.620,80 =) € 4.506,55.
Ten aanzien van de immateriële schade, acht de rechtbank een bedrag van € 15.000,00 redelijk. Daarbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking de ernst van het bewezenverklaarde feit, de aard van de toegebrachte verwondingen, de blijvend zichtbare littekens op de rechter onderarm, het blijvende functieverlies in de rechter onderarm, de intensieve en vermoedelijk nog enige tijd durende revalidatie, de onzekerheid of en in welke mate [slachtoffer 1] weer fysiek belastbaar zal zijn alsmede de psychische gevolgen van het feit.
Gezien het voorgaande bepaalt de rechtbank de totale schade op (€ 4.506,55 + € 15.000,00 =)
€ 19.506,55, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 september 2018. Daarnaast worden de proceskosten in de zin van reiskosten ten behoeve van de strafzaak tot op heden begroot op € 24,89.
Tot zekerheid voor daadwerkelijke betaling van de schade zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 september 2018. De vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen nu dit geen rechtstreekse schade betreft
.In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank grond om het aantal dagen vervangende hechtenis te matigen en te bepalen op 10 in het geval verdachte niet binnen de wettelijke termijn aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat zij de schade aan de jas, te weten de nieuwwaarde van € 319,00 ,volledig zal toewijzen nu ter zitting voldoende is gebleken dat de jas ten tijde van het feit nog géén jaar oud was zodat hierop geen afschrijving plaatsvindt. Ook de immateriële schade van € 1.000,- acht de rechtbank redelijk gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de psychische gevolgen hiervan voor de benadeelde. In de omstandigheid dat [slachtoffer 2] geen letsel heeft opgelopen, ziet de rechtbank geen reden tot matiging, te minder nu dit niet aan verdachte is te danken. De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 september 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van bovenstaande datum. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank grond om het aantal dagen vervangende hechtenis te matigen en te bepalen op 2 in het geval verdachte niet binnen de wettelijke termijn aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Voorts acht de rechtbank de vordering van [slachtoffer 3] namens [naam 1] van € 345,62 voldoende onderbouwd zodat zij deze volledig zal toewijzen met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente. Uit de aangifte volgt dat [slachtoffer 3] ten tijde van het feit eigenaar was van [naam 1] zodat hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd over het ontbreken van een uittreksel van de Kamer van Koophandel reeds hierom niet ter zake doet. Dat [slachtoffer 3] € 150,- aan kosten voor verwijdering van bloedvlekken heeft gemaakt, acht de rechtbank alleszins aannemelijk gelet op de aard van de door verdachte toegebrachte verwonding aan [slachtoffer 1] , een slagaderlijke bloeding. Voorts ziet de rechtbank reden om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 september 2018. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank grond om het aantal dagen vervangende hechtenis te matigen en te bepalen op 1 in het geval verdachte niet binnen de wettelijke termijn aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 12 (twaalf) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 stelt de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op uitnodiging van Tactus Reclassering of soortgelijke organisatie meldt na het ingaan van de proeftijd. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich door middel van justitieel vervoer laat brengen naar een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing en zich daar laat opnemen. Totdat die plaatsing mogelijk is, laat veroordeelde zich opnemen in een instelling voor overbruggingszorg. Deze opname start aansluitend aan de einddatum van zijn detentie. Voor zover de klinische behandeling is aan te merken als vrijheidsbenemend, zal dit vrijheidsbenemende deel maximaal één jaar zal bedragen of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Daarbij zal veroordeelde zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorginstelling voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel van de behandeling zijn. Ook werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing van een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- zich laat behandelen door een nader te bepalen (forensische) behandelsetting of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen van de zorgverlener ten behoeve van de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel van de behandeling zijn;
- in aansluiting op de klinische opname verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zo vaak als de reclassering nodig acht, meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs door middel van onder meer urine- en ademonderzoek om het middelengebruik te beheersen.
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst toe de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]ter zake van feit 1 tot een bedrag van
€ 19.506,55 (negentienduizend vijfhonderdzes euro en vijfenvijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1]voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
 veroordeelt veroordeelde ter zake van feit 1 in de gemaakte proceskosten van
de benadeelde partij [slachtoffer 1], tot op heden begroot op
€ 24,89 (vierentwintig euro en negenentachtig cent);
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen
€ 19.506,55 (negentienduizend vijfhonderdzes euro en vijfenvijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 10 (tien) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 wijst toe de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]ter zake van feit 2 tot een bedrag van
€ 1.319,00 (duizend driehonderdnegentien euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen
€ 1.319,00 (duizend driehonderdnegentien euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 2 (twee) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 wijst toe de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 3] namens [naam 1]ter zake van feit 3 tot een bedrag van
€ 345,62 (driehonderdvijfenveertig euro en tweeënzestig cent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] namens [naam 1] te betalen
€ 345,62 (driehonderdvijfenveertig euro en tweeënzestig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 (één) dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en
mr. B.F. Schuver, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018394164, gesloten op 16 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte p. 130-131.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 184.