ECLI:NL:RBGEL:2019:1240

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
05/840698-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door gevaarlijk rijgedrag en het vervoeren van hennep

Op 21 maart 2019 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en het vervoeren van hennep. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk van het leven beroven van een fietser door met hoge snelheid over een fietspad te rijden, waarbij de fietser moest springen om een aanrijding te voorkomen. Daarnaast had de verdachte ongeveer 6,02 kilogram hennep in zijn auto vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn rijgedrag een aanmerkelijke kans op de dood van de fietser had aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vormverzuim in de aangifte. De rechtbank achtte de aangifte bruikbaar en het OM ontvankelijk in de vervolging. De verdachte werd veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk en een taakstraf van 160 uur. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840698-17
Datum uitspraak : 21 maart 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .
Raadsman: mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 oktober 2016 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met voertuig (auto, [auto 1] ) rijdende over een fietspad met (zeer) hoge snelheid, althans met een snelheid veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse en/of zonder (voldoende) te remmen naar en/of in de richting van die [slachtoffer] is gereden (waarbij die [slachtoffer] aan de kan moest springen om te voorkomen dat hij werd aangereden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 02 oktober 2016 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voertuig (auto, [auto 1] ) rijdende over een fietspad met (zeer)hoge snelheid, althans met een snelheid veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse en/of zonder (voldoende) te remmen naar en/of in de richting van die [slachtoffer] is gereden (waarbij die [slachtoffer] aan de kan moest springen om te voorkomen dat hij werd aangereden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 02 oktober 2016 te Arnhem, in elk in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met voertuig (auto, [auto 1] ) rijdende over een fietspad met (zeer)hoge snelheid, althans met een snelheid veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse en/of zonder (voldoende) te remmen naar en/of in de richting van die [slachtoffer] gereden (waarbij die [slachtoffer] aan de kan moest springen om te voorkomen dat hij werd aangereden);
2.
hij op of omstreeks 02 oktober 2016 te Driel, gemeente Overbetuwe, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 6,02 kilogram (gedroogde)henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
1a. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat het Openbaar Ministerie (verder: het OM) niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging omdat
er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De aangifte van [slachtoffer] is blijkens de eerste pagina opgemaakt op 2 oktober 2016 om 20.30 uur. In de aangifte wordt vermeld dat het feit zou hebben plaatsgevonden tussen 2 oktober 2016 te 20.30 uur en 2 oktober 2016 te 20.47 uur. Deze aangifte was tijdens de voorgeleiding van verdachte voor de rechter-commissaris geen onderdeel van het voorgeleidingsproces-verbaal. Uit het persbericht van de politie, dat geplaatst is op 2 oktober 2016 om 22.10 uur, blijkt dat de politie op dat moment nog op zoek was naar personen die zich als fietser op het betreffende fietspad hadden bevonden tijdens de achtervolging van verdachte. Het lijkt er op dat de handtekening van de verbalisant op een later moment onder het proces-verbaal van aangifte is geplaatst. Er is dus op ambtseed een proces-verbaal opgemaakt waarvan de inhoud op dat moment feitelijk niet juist was.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen heeft vermeld dat [slachtoffer] op 2 oktober 2016 om 20.30 uur voor hem verscheen om aangifte te doen. Dat proces-verbaal is gesloten op 5 oktober 2016 en door de aangever met zijn voornaam ondertekend en door de verbalisant met zijn handtekening ondertekend. [slachtoffer] heeft daarin aangifte gedaan van een gebeurtenis die tijdens een achtervolging heeft plaatsgevonden te Arnhem op 2 oktober 2016 tussen 20.30 uur en 20.47 uur. Hij heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de achtervolging daarna nog doorging. Vervolgens is hij thuis gaan zoeken naar meer informatie over wat er gebeurd was. Toen heeft hij besloten om aangifte te doen. Uit de overige in het dossier opgenomen stukken blijkt dat de achtervolging op die dag is aangevangen om 20.15 uur en geëindigd is door aanhouding van verdachte om 20.53 uur.
Het door de raadsman overgelegde persbericht van de politie over die achtervolging, waarin betrokken personen werden opgeroepen zich bij de politie te melden, is geplaatst op 2 oktober 2016 om 22.10 uur en bijgewerkt op 2 oktober 2016 om 22.12 uur.
Uit het vorenstaande blijkt dat [slachtoffer] dus niet eerder dan op 2 oktober 2016 om 22.10 uur kon beschikken over informatie over de achtervolging. Zijn besluit om aangifte te doen moet hij dus op 2 oktober 2016 na 22.10 uur hebben genomen. Het kan dus feitelijk niet juist zijn dat hij op 2 oktober 2016 om 20.30 uur op het politiebureau is verschenen om aangifte te doen.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de in de kop van de aangifte genoemde datum waarop aangever op het politiebureau is verschenen een kennelijke verschrijving is en dat de aangifte daadwerkelijk op 5 oktober 2016 is gedaan, de datum waarop de aangifte is gesloten en ondertekend. Ook ziet de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de handtekening van de verbalisant en de rechtsgeldigheid van het proces-verbaal. Daar komt bij dat volgens vaste jurisprudentie niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. al HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376, rov. 3.6.5). Daarvan is hier op geen enkele manier gebleken. Het OM is derhalve ontvankelijk in de vervolging en de aangifte is ook bruikbaar voor eventueel bewijs.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte, door de uiterlijke verschijningsvorm van de achtervolging die heeft plaatsgevonden, willens en wetens de kans heeft aanvaard dat hij tijdens de achtervolging over het fietspad iemand dood zou kunnen rijden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 naast het niet-ontvankelijkheidsverweer subsidiair nog aangevoerd dat de aangifte wegens het gestelde vormverzuim van het bewijs uitgesloten dient te worden en meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het vormverzuim bij een bewezenverklaring tot strafvermindering dient te leiden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen. Verdachte is naïef geweest toen hij in de auto ging rijden en heeft niet geweten dat er hennep in de auto lag.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 2 oktober 2016 omstreeks 20.25 uur in Arnhem op zijn skateboard reed op het fietspad dat parallel loopt aan de A325. Het fietspad is verlicht door middel van straatverlichting. Hij zag op dat moment twee politieauto’s met zwaailichten op de A325 rijden. Kort daarna zag hij weer het schijnsel van de blauwe zwaailichten. Omdat hij oordoppen met muziek op had hoorde hij niets. Hij keek om en zag een [auto 1] van achteren naderen met daarachter twee politieauto’s met zwaailichten aan. De [auto 1] kwam recht op hem af en reed ongelofelijk hard. Het fietspad bestaat op dat punt uit twee stroken voor fietsers en een strook voor voetgangers. Hij kon geen kant op. In een fractie besloot hij van het fietspad af te springen. Hij stond nog niet naast het fietspad toen de auto’s achter hem weg raasden. De [auto 1] had hem bijna geraakt. Hij heeft nog gezien dat de [auto 1] verder racete. Hij is erg geschrokken van het voorval. Het had heel anders kunnen aflopen, zeker wanneer hij niet op tijd de keuze had gemaakt weg te springen. Dan had hij het niet kunnen navertellen. [2] en [3]
De politieagenten die tijdens een onopvallende surveillance in een onopvallend voertuig reden hebben gezien dat een collega van hen een volgteken gaf aan een [auto 1] . In eerste instantie leek de bestuurder daaraan te voldoen, maar reed deze vervolgens met hoge snelheid door. Uiteindelijk is die auto door hen ingehaald. Aan het rijgedrag van de bestuurder was te zien dat hij niet van plan was zijn vlucht te staken. In de bebouwde kom werd gereden met snelheden tussen de 100 km/u en 120 km/u en maakte de bestuurder manoeuvres om langs het overige verkeer door te kunnen rijden en de politie af te schudden. De auto reed in Arnhem op een gegeven moment een fietspad op. Dit lange fietspad loopt parallel aan de A325. Vlak voor een bocht naar rechts reed een weggebruiker op een hooverboard of een soortgelijk vervoermiddel. Deze weggebruiker moest zichzelf snel in de berm begeven om zodoende niet van achteren aangereden te worden door de [auto 1] . Uiteindelijk is de [auto 1] in Driel klem gereden en verdachte aangehouden. [4]
De politieagent die in de tweede achtervolgende auto heeft gereden heeft aangesloten in de achtervolging. Hij heeft ook geconstateerd dat de [auto 1] in de bebouwde kom van Arnhem met een snelheid boven de 120 km/u reed, ook in straten waar 30 en 50 km/u de geldende maximumsnelheid was. Hij heeft gezien dat de [auto 1] op een gegeven moment op een fietspad reed en dat de snelheid rond de 100 km/u was. De weersomstandigheden waren niet ideaal. Hij zag dat een fietser bijna werd aangereden en zag dat een voetganger zichzelf in veiligheid bracht door van het fietspad af te springen. De [auto 1] is uiteindelijk tot stilstand gebracht in Driel. Hij is naar de auto gelopen en heeft in het voertuig gekeken. Hij rook een henneplucht in het voertuig en heeft dat doorgegeven aan andere collega’s ter plaatse. Een collega opende de kofferbak. Hij zag dat er twee bigshoppers in lagen en dat daarin zakken met henneptoppen lagen. [5]
De tassen met daarin in totaal twaalf pakketten hennep die in de auto is aangetroffen werden in beslag genomen. [6] In de pakketjes zaten henneptoppen, in totaal 6,02 kilogram. De hennep is getest. De uitslag was positief, namelijk dat de hennep THC bevat. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit geldgebrek heeft gezocht naar een manier om geld te kunnen verdienen. Hij zou een bedrag van € 500,-- kunnen verdienen voor een rit met de auto vanuit Rotterdam naar het oosten van het land en heeft besloten dat te doen. Via een vriend/vage kennis heeft hij de [auto 1] met het kenteken [kenteken] gekregen. Hij moest daarmee achter een [auto 2] rijden en deze volgen. Er werd tegen hem gezegd dat hij onderweg hoe dan ook niet moest stoppen. Hij vermoedde wel dat wat hij deed niet klopte. Daarom is hij de politie niet gevolgd toen hij daar het teken voor kreeg, maar is hij er met een behoorlijke snelheid vandoor gegaan. Hij heeft niet gezien dat er iemand op een fietspad voor de auto is weggesprongen. Uiteindelijk is hij klemgereden en aangehouden. Hij is achteraf geschrokken van de manier waarop hij gereden heeft. [8]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij een rijbewijs heeft, dat hij geen auto heeft en dat hij per jaar niet veel kilometers rijdt. [9]
Op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast, dat verdachte als bestuurder van de [auto 1] op 2 oktober 2016 gevaarlijk, agressief en aanzienlijk harder dan toegestaan door Arnhem is gereden en daarbij ook over het fietspad heeft gereden dat parallel ligt aan de A325 te Arnhem. Hij heeft met een onverminderde, veel te hoge snelheid doorgereden. In eerste instantie heeft hij bijna een fietser van achteren aangereden. Desondanks is hij met dezelfde hoge snelheid doorgereden en heeft hij kort daarna aangever [slachtoffer] , die zich op een board voortbewoog, bijna van achteren aangereden. Enkel omdat [slachtoffer] de politieauto’s in eerste instantie met blauwe zwaailichten over de snelweg heeft zien rijden en hij kort daarna opnieuw het schijnsel van blauwe zwaailichten opmerkte en achterom keek, was hij in staat op het allerlaatste moment weg te springen. Verdachte is op dat moment met hoge snelheid doorgereden.
De rechtbank dient te beoordelen in hoeverre verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De vraag die allereerst beantwoord moet worden is hoe het rijgedrag van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd.
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag is onder meer nodig dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om één of meer verkeersdeelnemers, in dit geval [slachtoffer] , van het leven te beroven.
Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de bewuste bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] daadwerkelijk van het leven te beroven, neemt dat niet weg dat hij wel in voorwaardelijke zin het opzet kan hebben gehad op de dood van deze verkeersdeelnemer. Daarvoor is vereist dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijk kans dat zijn rijgedrag de dood van één of meer verkeersdeelnemers tot gevolg had kunnen hebben en hij deze kans willens en wetens heeft aanvaard.
Daarvoor moet in de eerste plaats worden bezien of naar algemene ervaringsregels sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat verdachte met zijn rijgedrag één of meer verkeers- deelnemers had kunnen doden, waarbij de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld en tevens moet worden gekeken naar de concreet verweten gedragingen en niet naar het al dan niet ingetreden gevolg.
Hoewel niet kan worden vastgesteld wat de exacte snelheid van verdachte is geweest, staat voor de rechtbank wel vast dat verdachte met een zeer hoge snelheid heeft gereden over een fietspad, met een daarnaast gelegen voetpad. Ondanks dat het een verlicht fietspad betreft zal het zicht, omdat het inmiddels donker was, niet optimaal zijn geweest. Onder de gegeven omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op een ongeval waarbij dodelijke verkeersslachtoffers kunnen vallen.
Verdachte heeft verklaard dat hij maar weinig rijervaring heeft omdat hij zelf geen auto heeft en omdat hij daarom jaarlijks maar weinig kilometers rijdt. Bovendien was hij niet bekend met de situatie ter plaatse. Desondanks heeft hij het risico genomen om met zeer hoge snelheid over het fietspad te rijden. Hij had kunnen verwachten dat er meerdere weggebruikers op het fietspad aanwezig konden zijn maar heeft zijn rijgedrag niet aangepast. Hij is met dat rijgedrag onverminderd doorgegaan.
Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte tijdens zijn dollemansrit waren deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het veroorzaken van een potentieel dodelijk ongeval, dat verdachte daarmee de kans op een dergelijk ongeval willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] .
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat, op het moment dat verdachte werd aangehouden, een hennepgeur in de auto waarneembaar was. Vervolgens zijn er in de kofferbak van de auto twee tassen aangetroffen waarin pakketjes hennep zaten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit geldgebrek heeft gezocht naar een manier om geld te kunnen verdienen, dat hij een bedrag van € 500,-- zou kunnen verdienen voor een rit met een auto vanuit Rotterdam, dat hij de [auto 1] waarin hij reed van een vage kennis/vriend heeft gekregen, dat hem gezegd is dat hij daarmee achter een [auto 2] moest rijden en deze moest volgen en dat hij onderweg hoe dan ook niet moest stoppen. Hij vermoedde wel dat wat hij deed niet klopte.
De rechtbank is van oordeel dat, als iemand op deze wijze snel geld wil verdienen, aangenomen mag worden dat hij weet dat hij illegale waar vervoert. Bovendien is op het moment dat verdachte werd aangehouden een hennepgeur in de auto waargenomen. Het kan dus niet anders dan dat verdachte die geur ook heeft waargenomen op het moment dat hij in Rotterdam in de auto is gestapt. Aangenomen moet dus worden dat verdachte wist wat hij vervoerde. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk hennep heeft vervoerd.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks 02 oktober 2016 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een voertuig (auto, [auto 1] ) rijdende over een fietspad met (zeer) hoge snelheid,
althans met een snelheid veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatseen
/ofzonder
(voldoende)te remmen naar en
/ofin de richting van die [slachtoffer] is gereden
(waarbij die [slachtoffer] aan de kant moest springen om te voorkomen dat hij werd aangereden
), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks 02 oktober 2016 te Driel, gemeente Overbetuwe, opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,een hoeveelheid van ongeveer 6,02 kilogram (gedroogde) henneptoppen,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter toelichting op de eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij de gevorderde duur daarvan heeft zij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de strafeis buiten proporties is. Verdachte is al gestraft omdat hij zijn baan kwijt is geraakt. Hij zal moeilijk nieuw werk kunnen krijgen omdat hem gelet op eerdere veroordelingen geen VOG verstrekt zal worden. De raadsman heeft ook gewezen op het tijdsverloop tussen aanhouding en berechting in eerste aanleg.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een volgteken van de politie genegeerd en heeft vervolgens in een dollemansrit geprobeerd om aan de politie te ontkomen, dat terwijl hij nauwelijks enige rijervaring had. Er volgde een langdurige achtervolging, waarbij verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. Verdachte is daarbij ook met een hoge snelheid over een fietspad gereden en is tot twee keer toe bijna in aanrijding gekomen met zich daarop bevindende weggebruikers. Aangever [slachtoffer] zag op het allerlaatste moment het schijnsel van zwaailichten, heeft omgekeken en ternauwernood kunnen wegspringen, waardoor hij een aanrijding heeft weten te voorkomen. Dat er geen aanrijding heeft plaatsgevonden, is derhalve niet te danken aan het handelen van verdachte. Uiteindelijk is verdachte tot stilstand gedwongen en bleek verdachte voor de politie op de vlucht te zijn omdat hij ruim 6 kilo hennep vervoerde.
De ernst van de feiten brengt met zich dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zich gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 22 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
De rechtbank houdt echter rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn komt de rechtbank tot een matiging van die straf. Verder houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 160 uur.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een g
evangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 een
taakstrafgedurende
160 (éénhonderdzestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd, door de veroordeelde in verzekering doorgebracht, bij tenuitvoerlegging van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 (twee) uren in mindering worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2019.
Mrs. Baauw en Stoet zijn buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016487584, gesloten op 7 mei 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 39
3.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , p. 41-42
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9-11
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13-14
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 45
7.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 53-54
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2019
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 57