ECLI:NL:RBGEL:2019:1238

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
05/740546-18 en 05/740371-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor het in werking hebben van een hennepkwekerij en witwassen van geld

Op 21 maart 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een hennepkwekerij. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De zaak kwam aan het licht na een ontploffing in de woning van de verdachte op 3 december 2018, waarbij zijn partner zwaar gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij de ontploffing, maar wel verantwoordelijk was voor het in werking hebben van de hennepkwekerij en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De rechtbank vond het bewezen dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 4 december 2018 in zijn woning hennep had geteeld en dat hij een aanzienlijk geldbedrag van € 14.450,- had verborgen, dat afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank verklaarde het geld verbeurd. De verdachte werd vrijgesproken van de feiten die verband hielden met de ontploffing, maar de bewezenverklaring van de andere feiten leidde tot de opgelegde straf. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor overtredingen van de Opiumwet en de maatschappelijke gevolgen van zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/740546-18 en 05/740371-15 (tul)
Datum uitspraak : 21 maart 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .
Raadsman: mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Zutphen, in ieder geval in Nederland , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een pand aan [adres 1] , in een door verdachte en/of zijn mededader(s) bewoonde ruimte, hennepolie/een hennepextract, althans een vloeibare stof heeft bereid en/of gekookt en/of verhit (waardoor een vluchtige brandbare en/of explosief/explosieve gas en/of damp vrij kwam), ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededader(s) schuld te wijten is geweest, dat een ontploffing is ontstaan en daardoor gemeen gevaar voor die woning en/of omliggende woningen/panden en/of de in die woning en/of in omliggende woningen/panden aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer] en/of (een) andere in die woning aanwezige perso(o)n(en) en/of (een) in omliggende woningen/panden aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en/of (een) andere in die woning aanwezige perso(o)n(en) en/of een in omliggende woningen/panden aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen ontstond;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode 1 oktober 2018 tot en met 4 december 2018, in ieder geval in of omstreeks de periode 3 december 2018 tot en met 4 december 2018, te Zutphen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) in een pand aan [adres 1] , opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 608,28 gram hennep
en/of
B) in een pand aan [adres 2] , opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) 119 hennepplanten en/of delen daarvan,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel (een) middel(len) aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op of omstreeks 3 december 2018, te Zutphen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk hennepolie heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, zijnde hennepolie een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4
hij op of omstreeks 3 december 2018, te Zutphen, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 14.450 euro, althans enig geldbedrag, de vindplaats heeft verborgen en/of verhuld door (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 14.450 euro, althans enig geldbedrag, in een diepvries en/of in een pan op een keukenkastje en/of in een mand in een keukenkastje te plaatsen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft mede aan de hand van het door haar ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Zij heeft geconcludeerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden nu verdachte heeft verklaard dat hij en zijn partner [slachtoffer] zich samen bezig hielden met de productie van hennepolie, hetgeen ook wordt bevestigd door een bericht van ene [naam 1] , dat is aangetroffen op de telefoon van verdachte. De officier van justitie verwijst voor de beoordeling van de bewezenverklaring van dit feit mede naar het onderzoek van politiedeskundigen. Het onder 2 ten laste gelegde feit kan bewezen worden verklaard nu er henneptoppen en hennepgruis zijn aangetroffen in de woning van verdachte en er hennepplanten zijn aangetroffen in een in werking zijnde hennepkwekerij. Die hennepkwekerij was gevestigd in het bedrijfspand van verdachte.
Feit 3 kan bewezen worden nu verdachte heeft verklaard dat hij en zijn vrouw hennepolie produceerden en dat er WhatsApp berichten en een briefje zijn aangetroffen met betrekking tot “olie”. Feit 4 kan bewezen worden nu er verspreid en verstopt in de woning contant geld is aangetroffen, dat verdachte geen verklaring over het aangetroffen geld heeft willen afleggen en is gebleken dat verdachte en zijn partner al sinds 2015 geen loon of inkomsten uit een uitkering hebben gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met een toelichting als vermeld in de pleitnotitie aangevoerd dat er vrijspraak dient te volgen voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. Uit het dossier volgt niet dat verhitting van hennepolie, een hennepextract of een vloeibare stof de oorzaak is geweest van de ontploffing. Dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat [slachtoffer] buiten hem om hennepolie aan het maken was, was een aanname. Verdachte is er niet bij geweest en weet niet wat er gebeurd is. Ook kan uit het dossier niet worden afgeleid welke handelingen van verdachte betrekking zouden hebben gehad op de oorzaak van de ontploffing. Er kan aldus ten aanzien van verdachte geen schuld in de zin van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht worden vastgesteld. Verder is de hennepolie niet getest, zodat niet blijkt dat er sprake is van hennepolie zoals omschreven op lijst I van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 2A kan bewezenverklaring volgen voor het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep. Er is geen bewijs dat er sprake is van medeplegen. Ten aanzien van feit 2B kan bewezenverklaring volgen voor het telen van een hoeveelheid hennepplanten. Er is geen bewijs dat er sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat er geld is verstopt, maar dat die gedraging niet was gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. Het geld was afkomstig van de verkoop van hennep en hennepolie en dus uit eigen misdrijf. Dit dient gekwalificeerd te worden als eenvoudig witwassen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Op 3 december 2018 heeft er een ontploffing plaatsgevonden in de woning op het adres [adres 1] in Zutphen. Bij die ontploffing is [slachtoffer] , de partner van verdachte, zwaar gewond geraakt.
De officier van justitie heeft zich op grond van de door haar aangehaalde bewijsmiddelen op het standpunt gesteld dat die ontploffing is veroorzaakt door het chemische proces bij productie van hennepolie.
Er zijn verschillende methodes om hennepolie te maken. Enkele van die extractiemethodes kunnen gevaarlijk zijn omdat er technieken zijn waarbij hitte wordt gebruikt of technieken op basis van giftige oplosmiddelen. In het algemeen kan dus gesteld worden dat de productie van hennepolie gevaarlijk kan zijn. [2]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij en zijn partner [slachtoffer] in de periode voordat de ontploffing heeft plaatsgevonden vaker hennepolie hebben geproduceerd, zowel voor zichzelf als voor anderen. Verdachte heeft verklaard dat zijn partner op 3 december 2018 buiten hem om kennelijk hennepolie heeft gemaakt. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 3 december 2018 op het moment van de ontploffing niet thuis was. Hoewel de verbrande substanties die na de ontploffing op het plafond en de muren zijn aangetroffen niet zijn onderzocht, lijkt het er op dat [slachtoffer] op 3 december 2018 inderdaad doende is geweest hennepolie te produceren. Dit kan echter niet met 100% zekerheid worden vastgesteld. Bovendien is [slachtoffer] daar zelf niet over gehoord.
De kern van een culpoos delict is gelegen in de onvoorzichtigheid. Onvoorzichtige gedragingen kunnen zowel door een handelen of een nalaten worden begaan. De rechtbank kan aan de hand van het dossier niet beoordelen van welke onvoorzichtigheid er op 3 december 2018 sprake is geweest. Verder is verdachte kort voor en tijdens de ontploffing niet in de woning [adres 1] in Zutphen aanwezig geweest en heeft hij dus niets van doen gehad met de feitelijke gang van zaken op dat moment. Ook om die reden is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van verdachte niet kan worden vastgesteld dat hij door iets te doen of na te laten het ten laste gelegde feit mede heeft gepleegd.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Feit 2A
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 137;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2019.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2A ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2B
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 401;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 161;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2019.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2B ten laste gelegde feit heeft begaan.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij en zijn partner [slachtoffer] zich voor 3 december 2018 al bezig hielden met de productie van hennepolie, het feit dat er daadwerkelijk hennep is aangetroffen in de kelder van de woning van verdachte en [slachtoffer] en het feit dat een buurtbewoner [slachtoffer] ook vaak op het adres heeft gezien waar de hennepkwekerij was gevestigd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er zowel onder 2A als 2B sprake is van medeplegen. In antwoord op het verweer van de raadsman dat een gedeeltelijke vrijspraak dient te volgen voor zover het het telen van
stekjesvan hennepplanten betreft overweegt de rechtbank dat ook hennepstekken vallen onder het begrip hennepplanten. Een stek van een hennepplant valt daarmee onder hennep als bedoeld in de Opiumwet.
Feit 3
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 3 december 2018 in vereniging met een ander hennepolie heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Op die lijst I staat hennepolie aangeduid als concentraat van het geslacht Cannabis (hennep) verkregen door extractie van hennep of hasjiesj, al dan niet vermengd met olie.
Bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de rechtbank al overwogen dat het er op lijkt dat [slachtoffer] op 3 december 2018 doende is geweest hennepolie te produceren, maar dat dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Er is niet gebleken dat de verbrande substanties die na de ontploffing op het plafond en de muren van de woning zijn aangetroffen, zijn onderzocht. De rechtbank kan dus niet vaststellen of die substanties inderdaad hennepresten betroffen en zo ja, of dit hennep betrof dat de stof THC bevatte.
Verdachte dient derhalve van het onder 3 ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden.
Feit 4
Tijdens de zoeking in de woning van verdachte op 3 december 2018 is er op diverse plekken geld aangetroffen. Er is verpakt geld aangetroffen in de diepvries, in een pan op een keukenkastje en in een mand in een keukenkastje. Het was telkens verstopt in zakken. Het briefgeld is in beslag genomen en betrof in totaal € 14.740,--. [3]
Verdachte heeft zowel tegenover de verbalisanten als ter terechtzitting geen verklaring willen afleggen over de herkomst van het aangetroffen geld.
Er is onderzoek gedaan naar de financiële situatie van verdachte en zijn partner [slachtoffer] over de afgelopen vijf jaren. Daaruit is gebleken dat verdachte sinds 2015 geen loon of andere bekende inkomsten/uitkeringen heeft gehad. Hij is eigenaar van een eenmanszaak. Daarvan zijn geen omzet, winst en/of inkomsten bekend geworden. Verdachtes bankrekeningen hadden een negatief saldo. Hij is in het bezit geweest van een kapitaalverzekering die mogelijk begin 2017 tot een uitkering is gekomen. Zijn partner [slachtoffer] heeft sinds 2015 geen loon of andere bekende inkomsten of uitkeringen gehad. In september 2018 zou zij in loondienst zijn geweest, maar er zijn door die mogelijke werkgever geen looninkomsten opgegeven. Haar bankrekeningen hadden een gering saldo. [4]
Anderzijds is gebleken dat verdachte en [slachtoffer] ook forse uitgaven hebben gedaan. Zo is uit onderzoek gebleken dat het pand [adres 1] met ingang van 1 april 2016 werd verhuurd aan verdachte en [slachtoffer] . De huur bedroeg bij ingang van het contract maandelijks € 1.150,--. De huur werd vervolgens jaarlijks gewijzigd en bedroeg sinds juli 2018 € 1.169,--. De huur werd voldaan via een rekening van verdachte. [5] [naam 2] heeft verklaard dat het pand [adres 2] sinds 1 april 2016 aan verdachte werd verhuurd. De huur bedroeg bij ingang van het huurcontract op 29 maart 2016 € 700,-- per maand. De huur werd steeds verhoogd. De huur werd altijd contant betaald. De laatste keer, in november 2018, werd de betaling verricht door [slachtoffer] . [6]
De rechtbank stelt vast dat er geen verklaring is voor de herkomst van het geld waarmee die betalingen zijn gedaan. Daarnaast moeten verdachte en [slachtoffer] uitgaven hebben gedaan om in hun levensonderhoud en dat van hun kind te kunnen voorzien. De mogelijke uitkering van de kapitaalverzekering is daarvoor niet toereikend geweest.
De rechtbank concludeert dat verdachte en [slachtoffer] over een lange periode (forse) inkomsten hebben gehad waarmee zij de voornoemde uitgaven hebben gedaan. Dat zijn inkomsten geweest die zij uit het zicht hebben gehouden. Dit betekent dat verdachte en [slachtoffer] voortdurend bezig zijn geweest illegaal verworven geld te verbergen/verhullen. Dat het geldbedrag afkomstig is uit een door verdachte en/of [slachtoffer] zelf begaan misdrijf staat de bewezenverklaring van witwassen niet in de weg.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2A, 2B en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
2
hij in
of omstreeksde periode 1 oktober 2018 tot en met 4 december 2018,
in ieder geval in of omstreeks de periode 3 december 2018 tot en met 4 december 2018, te Zutphen,
in ieder geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
A) in een pand aan [adres 1] , opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijkaanwezig heeft gehad
(in totaal
)ongeveer 608,28 gram hennep
en
/of
B) in een pand aan [adres 2] , opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of opzettelijk aanwezig heeft gehadeen hoeveelheid van
(in totaal
)119 hennepplanten
en/of delen daarvan,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel (een) middel(len) aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4
hij op
of omstreeks3 december 2018, te Zutphen,
in ieder geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,van een
voorwerp, te weten eengeldbedrag van
(in totaal
)14.450 euro,
althans enig geldbedrag,de vindplaats heeft verborgen en
/ofverhuld door
(een)geldbedrag
(en
)van
(in totaal
)14.450 euro,
althans enig geldbedrag,in een diepvries en
/ofin een pan op een keukenkastje en
/ofin een mand in een keukenkastje te plaatsen, terwijl hij en
/ofzijn mededader
(s)wist
(en
)dat dat
voorwerpgeldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2A:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2B:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4:
medeplegen van witwassen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, namelijk meldplicht en het volgen van de CoVa-training;
  • verbeurd verklaring van een geldbedrag van € 14.450,--.
Ter toelichting op de eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat de ontploffing in de woning onrust en beroering heeft veroorzaakt in de directe omgeving. Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft zij aangevoerd dat verdachte meermalen is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, in het bijzonder voor hennepteelt. Verdachte liep nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling wegens overtreding van de Opiumwet.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij veroordeling van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De witwashandeling dient, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de aanpassing van de witwaswetgeving, in dat geval niet van invloed te zijn op de hoogte van de op te leggen vrijheidsstraf.
Voor zover de rechtbank daar anders over mocht oordelen staat er volgens de richtlijn van het OM voor dat feit, gelet op de hoogte van het geldbedrag, een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Verder dient bij de straftoemeting rekening gehouden te worden met het feit dat er in de hennepkwekerij naast de 15 moederplanten 94 stekken zijn aangetroffen, waarvan de opbrengst per plant slechts 1 gram per plant is. De oriëntatiepunten spreken in dat geval van een geldboete dan wel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Voor het aanwezig hebben van de aangetroffen softdrugs is een taakstraf geïndiceerd.
Al met al zou volstaan kunnen worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk deel met daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, ondanks dat hij eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, een hennepkwekerij opgericht en in werking gehad in de binnenstad van Zutphen. Door de warmte die een kwekerij veroorzaakt bestaat er een reëel gevaar voor brand. Verder heeft verdachte een grote hoeveelheid henneptoppen en hennepgruis in zijn woning aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat dergelijke activiteiten bijgedragen aan de instandhouding van het illegale (soft-) drugscircuit en ook is bekend dat dergelijke activiteiten kunnen leiden tot nadelige maatschappelijke gevolgen en sociale overlast. Uit alles blijkt dat verdachte dit heeft gedaan uit financieel gewin nu niet is gebleken dat verdachte en zijn partner een legaal inkomen hadden. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de bijzondere omstandigheden van het geval waardoor de hennepkwekerij is ontdekt en de ernstige gevolgen die het gebeurde heeft gehad voor verdachtes partner. Dit zal ongetwijfeld nu en in de toekomst een enorme weerslag (blijven) hebben op verdachte en zijn gezin.
Uit het requisitoir blijkt dat de officier van justitie het onder 1 ten laste gelegde feit het zwaarst laat wegen in haar strafeis. Nu de rechtbank dat feit niet bewezen acht, komt de rechtbank tot de oplegging van een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd is. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden verbonden.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld is tot een bedrag van € 14.450,-- vatbaar voor verbeurdverklaring, nu verdachte dit geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten heeft verkregen. Het inbeslaggenomen geld komt voor het overige deel voor teruggave aan verdachte in aanmerking.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
De rechtbank zal ten aanzien van de vordering van de officier van justitie van 15 februari 2019 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 21 februari 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, gelet op de persoon en de bijzondere omstandigheden binnen het gezin van verdachte, de bij die eerdere veroordeling vastgestelde proeftijd met één (1) jaar verlengen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
1 (één) maand,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op
drie jarenwordt bepaald;
 legt op de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 legt op de bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich op afspraak bij Reclassering Nederland. Veroordeelde blijft zich vervolgens melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die deze instelling hem geeft, ook als dat inhoudt dat een behandelverplichting passender is dan onderstaande interventie.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
 geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt.
Stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking verleent aan het
reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht,
de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag weten: € 14.450,-- (veertienduizendvierhonderdvijftig euro).

gelast de teruggaveaan de rechthebbende (verdachte) van het overige bedrag, te weten:
€ 290,-- (tweehonderdnegentig euro).

De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de politierechter van de rechtbank
Gelderland van 21 februari 2017 (parketnummer 05/740371-15)
met een termijn van
1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2019.
Mrs. Baauw en Stoet zijn buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost Nederland, Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ON3R018142, gesloten op 29 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 368-369
3.Proces-verbaal van bevindingen, p 507-508
4.Proces-verbaal van bevindingen van verstrekte ICOV gegevens, opgemaakt op 22 januari 2019
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 321-322
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 447-448