ECLI:NL:RBGEL:2019:1162

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
C/05/348859/KG RK 19/87
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 14 maart 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de wraking aangevraagd van mr. P.J. Wiegman, rechter in een civiele procedure waarin zij als gedaagde partij betrokken was. De gronden voor het wrakingsverzoek waren onder andere uitlatingen van de rechter tijdens een comparitie op 18 december 2018, die verzoekster als partijdig ervoer. De wrakingskamer oordeelde dat de opmerkingen van de rechter, die bedoeld waren om verzoekster te bewegen tot een constructieve oplossing, niet duidden op vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat verzoekster niet voldoende feiten of omstandigheden had aangedragen die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De overige klachten van verzoekster werden gezien als bezwaren tegen procedurebeslissingen, die niet door de wrakingskamer konden worden beoordeeld. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de rechter niet onbegrijpelijk waren en dat er geen aanleiding was om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/348859 KG RK 19/87
Beslissing van 14 maart 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. P.J. Wiegman,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 29 januari 2019
- een e-mailbericht van verzoekster van 6 februari 2019
- het schriftelijke verweer van de rechter van 19 februari 2019
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 28 februari 2019 is verzoekster verschenen. De rechter is, met bericht, niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter als kantonrechter in de zaak met nummer 6550229 CV EXPL 17-5871 tussen verzoekster als gedaagde partij en Stichting Waardwonen als eisende partij.
2.2.
Volgens verzoekster is er sprake is van een schijn van partijdigheid om diverse redenen:
- Tijdens de comparitie van 18 december 2018 zijn er door de rechter opmerkingen gemaakt, zoals dat het aanbod van de eisende partij om dauerluftung in de ramen van de woning van verzoekster te plaatsen genereus was en dat verzoekster in een vicieuze cirkel zat;
- de rechter heeft niet gereageerd op de e-mails van verzoekster van 16 en 17 januari 2019 waarin zij heeft verzocht om (opnieuw) een comparitie te gelasten;
- volgens het tussenvonnis van 21 september 2018 heeft verzoekster ingestemd met de benoeming van een (onafhankelijk) deskundige, terwijl dit niet het geval was;
- de rechter heeft een deskundige benoemd, terwijl dit niet nodig was en heeft een conclusie getrokken uit het deskundigenrapport, die ook getrokken had kunnen worden uit het deskundigenrapport dat door verzoekster is ingebracht;
- tijdens de comparitie van 9 mei 2018 heeft verzoekster aangeboden om geluidsopnames te laten horen. De rechter heeft dit aanbod zonder deugdelijke motivering geweigerd. De rechter schudde enkel zijn hoofd en deelde mede dat hij geluidsopnames niet zo leuk vond;
- Tijdens de comparitie van 9 mei 2018 heeft verzoekster medegedeeld dat haar advocaat haar belangen niet goed behartigde en zij daarom zichzelf verdedigde. De rechter deelde daarop mede dat het maar een advocaat was;
- De rechter heeft het primaire verzoek van verzoekster om de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank afgewezen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het standpunt van een verzoeker daarover is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Onderzocht moet worden of de door verzoekster aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
3.2.
De wrakingskamer begrijpt uit het verzoek en uit de toelichting die verzoekster daarop tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft gegeven dat verzoekster de subjectieve indruk heeft gekregen dat haar zaak niet op een onpartijdige wijze is behandeld en dat dit aanleiding is geweest tot het indienen van het wrakingsverzoek. De vraag is echter of is voldaan aan het hiervoor onder 3.1 vermelde toetsingscriterium.
3.3.
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek onder andere bepaalde uitlatingen en duidingen van de rechter ter comparitie van 18 december 2018 ten grondslag gelegd. Uit het schriftelijke verweer van de rechter blijkt dat hij had besloten op 18 december 2018 een (extra) comparitie te houden na het deskundigenbericht om te bezien of de eisende partij bereid was om de door de deskundige geopperde maatregelen te treffen. De eisende partij verklaarde zich daartoe bereid. Dat was volgens de rechter een genereus aanbod, omdat zij daar op grond van het Bouwbesluit strikt genomen niet toe verplicht kon worden. Dat heeft de rechter zo benoemd om verzoekster te bewegen het aanbod in elk geval positief in overweging te nemen. De rechter heeft daarbij nogmaals - hij had dat na de comparitie na antwoord ook al gedaan - aan verzoekster medegedeeld dat zij er goed aan zou doen de huurbetalingen te hervatten en ook (in elk geval een deel van) de huurachterstand te voldoen, omdat niet te verwachten was dat zij op het punt van de huuropschorting substantieel in het gelijk zou worden gesteld. De rechter heeft aldus geprobeerd verzoekster te behoeden voor het volharden in keuzes die zomaar zouden kunnen leiden tot een ontbinding van de huurovereenkomst wegens huurachterstand. Verzoekster vond dat echter geen reële uitkomst. De rechter heeft in dat verband, aan de hand van wat hij had waargenomen, gezegd dat verzoekster in een vicieuze cirkel ronddraaide, in die zin dat zij steeds weer op hetzelfde punt uitkwam, hoe de bespreking van de problematiek ook werd ingestoken, aldus nog steeds het verweer.
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat een comparitie is bedoeld voor het verstrekken van inlichtingen door partijen en het beproeven van een schikking. De rechter bepaalt welke inlichtingen hij voor een goede beoordeling van de zaak nog nodig heeft. De praktijk van het compareren in civiele zaken brengt mee dat de zittingsrechter ter comparitie al een voorlopig oordeel kan geven over de zaak met als doel partijen beter hun kansen in te laten schatten en hen in de gelegenheid te stellen een schikking te bereiken. In deze context bestaat een grote rechterlijke vrijheid om te reageren op de stellingen van partijen. Daarbij is onontkoombaar dat een partij kan worden geconfronteerd met een voorlopig oordeel dat hem onwelgevallig is. Hiermee staat echter nog niet vast wat het definitieve oordeel zal zijn. Dit oordeel wordt pas in het vonnis gegeven. In dit licht bezien geeft wat verzoekster naar voren heeft gebracht geen aanleiding om aan te nemen dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees, objectief gerechtvaardigd was.
3.5.
De overige gronden van verzoekster zijn in wezen klachten gericht tegen diverse procedurebeslissingen van de rechter. Of een dergelijke beslissing juist is, of voldoet aan alle aan een dergelijk besluit te stellen (motiverings-)eisen, kan niet door de wrakingskamer worden beoordeeld. Het is niet aan de wrakingskamer om de rechterlijke waardering die ten grondslag ligt aan de beslissingen inhoudelijk te toetsen. Die toetsing is voorbehouden aan de hoger beroepsinstantie.
Een wrakingsverzoek dat zich richt tegen een of meer procesbeslissingen is dus niet snel toewijsbaar. Dat kan alleen als een beslissing of de daaraan ten grondslag gelegde motivering zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor de conclusie dat de rechter ten opzichte van verzoekster vooringenomen is, of althans dat de bij verzoekster bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer dient dus te beoordelen of de beslissingen van de rechter zo onbegrijpelijk zijn, dat deze niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat deze zijn ingegeven door vooringenomenheid.
3.6.
De rechter heeft in zijn schriftelijke verweer uiteengezet dat hij geen e-mails van verzoekster heeft gezien waarin zij heeft verzocht om een comparitie. Hij heeft wel begrepen dat er een e-mailwisseling is geweest tussen de griffier en verzoekster, in welk verband de griffier op 16 januari 2019 om 11.07 uur een e-mail van verzoekster van enkele dagen eerder heeft beantwoord. Vervolgens kreeg de griffier om 11.55 uur van de administratie een e-mail van verzoekster van 10.58 uur doorgestuurd. De griffier ging ervan uit dat zij ook deze e-mail had afgehandeld met het net daarvoor gegeven antwoord. Later bleek dat verzoekster in laatstgenoemde e-mail verwees naar een eerder telefoongesprek met de administratie waarin zij had verzocht om een nadere comparitie. Dat verzoek is in alle uitgebreide communicatie tussen verzoekster en de rechtbank kennelijk tussen wal en schip beland en heeft de rechter nooit bereikt. Over de inhoud van het tussenvonnis van 21 september 2018 heeft de rechter opgemerkt dat hij misschien de woorden van verzoekster in haar uitlating verkeerd heeft geïnterpreteerd. Over het verwijt van verzoekster dat hij ten onrechte (want overbodig) een (onafhankelijk) deskundige heeft benoemd heeft de rechter aangevoerd dat het oordeel van een partijdeskundige niet als onafhankelijk deskundigenoordeel kan worden beschouwd als het - zoals in dit geval - door de andere partij wordt betwist. Over de weigering om de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank heeft de rechter gesteld dat hij niet inziet waarom de rechtbank Gelderland de zaak niet zou kunnen behandelen. De zaak waar verzoekster naar verwijst betrof een procedure tussen eisende partij en de vader van verzoekster met betrekking tot een andere huurwoning.
3.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat van onbegrijpelijke beslissingen als hiervoor onder 3.5 bedoeld, geen sprake is. Noch de beslissingen, noch de daarbij door de rechter gemaakte afwegingen, leiden tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid.
3.8.
De slotsom is dat het verzoek om wraking van de rechter wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. A.M.F. Geerling (voorzitter), mr. E.J. Davids en
mr. A. Tegelaar, in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier], en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.