ECLI:NL:RBGEL:2019:1161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
NL18.18266
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid trainer bij turnongeval tijdens trampolinespringen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van een trainer na een ongeval tijdens een training trampolinespringen. De eiseres, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, vorderde schadevergoeding van de trainer, die ook als verweerder optrad. Het ongeval vond plaats op 22 april 2015, toen de minderjarige tijdens een training een sprongetje, de 'fliffis', uitvoerde en ten val kwam. De eiseres stelde dat de trainer tekortgeschoten was in zijn zorgplicht door onvoldoende veiligheidsmaatregelen te treffen en de minderjarige niet goed voor te bereiden op de sprong. De rechtbank oordeelde dat de trainer voldoende voorzorgsmaatregelen had genomen en dat de minderjarige zelf gemotiveerd was om de sprong uit te voeren. De rechtbank concludeerde dat niet was komen vast te staan dat de trainer tekortgeschoten was in de zorg die van hem kon worden gevergd. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer: NL18.18266
Vonnis van 19 maart 2019
in de zaak van
[eiseres],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam minderjarige],
wonende te Apeldoorn,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres],
advocaat mr. S. Karagan te Apeldoorn,
tegen
[verweerder],
tevens handelend onder de naam [verweerder],
wonende te Apeldoorn,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder],
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- het verweerschrift
- de deponering door [verweerder] van een usb-stick, waarvan door de griffier op 30 november 2018 een akte depot is opgemaakt
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 4 februari 2019.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de moeder van [naam minderjarige] (hierna te noemen: ‘[naam minderjarige]’). [naam minderjarige] is geboren op [geboorte datum minderjarige]. [naam minderjarige] beoefent de sport trampolinespringen.
2.2.
[verweerder] handelt onder de naam ‘[verweerder]’ en verzorgt trainingen trampolinespringen. Trampolinespringen is een officiële sport en staat onder toezicht van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (hierna ook: ‘KNGU’). Trampolinespringen is onderverdeeld in de grote trampoline en de dubbelminitrampoline (hierna: ‘DMT’). [naam minderjarige] trainde bij [verweerder].
2.3.
Op 22 april 2015 is [naam minderjarige] een ongeval overkomen tijdens een training bij [verweerder]. Bij het uitvoeren van de sprong ‘fliffis’ (dubbele salto voorover met een halve schroef in de 2e salto) op de DMT is [naam minderjarige] gevallen.
2.4.
[naam minderjarige] en [eiseres] zijn direct naar de huisartsenpost gegaan. Daar werd [naam minderjarige] opgedragen twee weken rust te houden. Er zijn geen bijzonderheden met betrekking tot [naam minderjarige] rug geconstateerd. Een aantal weken na haar val is [naam minderjarige] weer begonnen met trainen en heeft zij weer meegedaan op kampioenschappen.
2.5.
In een brief (productie 2 van [eiseres]) van de fysiotherapeut van [naam minderjarige] aan haar huisarts betreffende de behandelperiode 9 tot en met 23 september 2015 schrijft de fysiotherapeut, voor zover hier van belang, dat het “
2,5 week geleden in de rug “geschoten”[is]
tijdens een draaisprong bij het trampoline springen” en dat [naam minderjarige] “[i]
n april 2015 een trauma moment[heeft]
gehad van de rug tijdens het maken van salto”s.
2.6.
In een brief van 6 februari 2017 (productie 4 van [eiseres]) van Annatomie Medisch Centrum - waar [naam minderjarige] van oktober 2015 tot maart 2016 onder behandeling is geweest - aan de huisarts van [naam minderjarige] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:

(...) Op 5-10-2015 zag ik[[naam minderjarige]]
op de polikliniek in Amersfoort in verband met klachten aan de rug.
(...)
Neurologisch onderzoek:
Geen aanwijzingen voor neurogene betrokkenheid.
(...)
Beeldvormende diagnostiek:
MRI LWK:
(...) Normale signaalintensiteit van de lumbale wervelcorpora. Normale signaalintensiteit van de tussenliggende disci. In aanleg normaal wijd wervelkanaal. De wervelcorpora staan normaal in lijn. Geen aanwijzingen voor lysis of olisthesis. Geen HNP of wortelcompressie.
Conclusie radioloog:
Normale bevindingen.
Samenvatting bevindingen neuroloog:
-
(...)
-
Geen afwijkingen op de MRI die verklarend zijn voor de klachten
-
(...)
Conclusie neuroloog & therapeut:
-
A-specifieke lage rugklachten zonder neurogene afwijkingen of klinisch relevante afwijkingen op de MRI.
-
(...)
2.7.
[naam minderjarige] is door de huisarts verwezen naar Medisch Centrum Papendal, van waaruit zij vervolgens is doorgestuurd naar een speciale sportfysiotherapeut in Apeldoorn, waar zij van november 2016 tot juni 2017 behandeld is. De kinderneuroloog in het Gelre ziekenhuis heeft [naam minderjarige] doorverwezen naar het telefonisch spreekuur van de neuroloog van het Universitair Medisch Centrum Groningen, die - voor zover relevant - het volgende heeft gerapporteerd (productie 11 bij procesinleiding):

(...) Moeder geeft aan dat ze het heel lastig vindt dat de behandelend neuroloog in Apeldoorn zegt dat de schokken[in de benen van [naam minderjarige], rb]
veroorzaakt worden door een tekort aan ijzer (...) as woensdag heeft ze een afspraak bij de kinderpsycholoog voor gesprekken en EMDR. Daarnaast krijgt ze FT met gerichte oefeningen. (...)
Beleid:
-
Telefonisch contact (...) neuroloog/kinderneuroloog Apeldoorn: er was sprake van de werkdiagnose rusteloze benen bij ijzertekort voor de doorverwijzing naar het UMCG. Bij patiente zijn we het met elkaar eens dat er sprake is van functionele schokken en is er geen twijfel over de diagnose. (...)
2.8.
Op 29 augustus 2017 heeft de toenmalig gemachtigde van [eiseres] [verweerder] aansprakelijk gesteld voor de door [naam minderjarige] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de val.
2.9.
Op 12 september 2017 heeft [verweerder] op de aansprakelijkstelling gereageerd. Hij heeft - voor zover in dit geding van belang - het volgende geschreven:

(…) Wat betreft het voorval op 22-4-2015 erken ik geen aansprakelijkheid.
(…)
Naar aanleiding van het voorval op 22 april 2015 is mij geen enkele schade bekend.
Zoals mag blijken uit bovenstaand verhaal ben ik van mening dat ik zorgvuldig gehandeld heb. (...)

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat [verweerder] aansprakelijk is voor de door [naam minderjarige] geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met rente en kosten, als gevolg van het haar overkomen ongeval op 22 april 2015;
2. [verweerder] zal veroordelen tot vergoeding van de door [naam minderjarige] als gevolg van het haar overkomen ongeval op 22 april 2015 geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met rente en kosten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. [verweerder] zal veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiseres] heeft - bezien in het licht van de vastgestelde feiten - zakelijk weergegeven het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. [naam minderjarige] heeft letsel opgelopen tijdens een training van [verweerder]. In opdracht van [verweerder] moest zij de fliffis doen. [naam minderjarige] is daarbij ten val gekomen en heeft letsel opgelopen.
[verweerder] heeft jegens haar onrechtmatig gehandeld doordat hij bij het uitvoeren van de sprong geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen en geen extra veiligheidsinstructies heeft gegeven. De twee springers waren niet gekwalificeerd om als vangers op te treden. Voorts heeft hij onrechtmatig gehandeld door [naam minderjarige], mede gelet op de aard en de moeilijkheidsgraad van de fliffis, de ernst van de mogelijke gevolgen, de bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen en de kans op schade, onvoldoende voorbereid de oefening te laten doen. [naam minderjarige] heeft namelijk geen langdurige methodische voorbereiding gehad. Zij had de fliffis tot het moment van de val alleen in de gordel gesprongen.
Ten slotte heeft [eiseres] aangevoerd dat is gebleken dat [verweerder] geen trainerslicentie heeft en hij [naam minderjarige] na de val aan haar armen heeft getrokken om op die manier haar rug uit te trekken. Bovendien had hij medische hulp dienen in te schakelen. Ook deze omstandigheden brengen volgens [eiseres] mee dat [verweerder] onrechtmatig jegens [naam minderjarige] heeft gehandeld.
Door de klachten en beperkingen die [naam minderjarige] als gevolg van het ongeval heeft, ondervindt zij hinder bij het verrichten van handelingen in het algemeen dagelijks leven en bij het volgen van onderwijs. Hierdoor lijdt [naam minderjarige] schade in de vorm van smartengeld, materiële kosten, verlies arbeidsvermogen, verlies zelfwerkzaamheid, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Omdat nog niet duidelijk is of sprake is van een medische eindtoestand, eist [eiseres] vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3.
[verweerder] heeft geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar de vorderingen zal ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat, hoewel sprake is van een ongeval tijdens sportbeoefening, de door de Hoge Raad aangenomen verhoogde aansprakelijkheidsdrempel (inhoudend dat gevaarzetting in de verhouding tussen deelnemers aan sport- en spelactiviteiten 'minder spoedig' onrechtmatig dient te worden geacht) niet geldt, omdat het in dit geval niet gaat om een situatie waarin een deelnemer aan sport letsel oploopt als gevolg van een gedraging van een andere sportdeelnemer, maar van een situatie waarin een deelnemer aan sport een ongeval overkomt bij een oefening die onder leiding van een trainer heeft plaatsgevonden. In die gevallen - en dus ook in dit geval - is de te beantwoorden vraag of de trainer bij het leiding geven, gelet op alle omstandigheden van het geval, is tekortgeschoten in de zorg die van hem jegens de deelnemer aan de training kan worden gevergd.
4.2.
[eiseres] heeft aangevoerd dat [verweerder] tekort is geschoten in de zorg die van hem jegens [naam minderjarige] kon worden gevergd.
4.3.
Zij maakt [verweerder] ten eerste het verwijt dat hij geen voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen heeft getroffen.
[verweerder] heeft op dit punt aangevoerd dat hij deze maatregelen wel heeft genomen. Zo heeft hij om een mogelijke val te breken dikke en dunne valmatten aangebracht en waren er twee ervaren trampolinespringers als vangers aanwezig die de sprong van [naam minderjarige] begeleidden. [eiseres] heeft de aanwezigheid van de valmatten niet weersproken, zodat in zoverre vast staat dat [verweerder] veiligheidsmaatregelen heeft getroffen om een mogelijke val te breken. Ten aanzien van de vangers heeft [eiseres] aangevoerd dat het twee trampolinespringers betrof zonder trainerslicentie. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt echter niet in te zien dat slechts trampolinespringers met een trainerslicentie als vangers afdoende bescherming zouden kunnen bieden. [eiseres] heeft niet betwist de stelling van [verweerder] dat de twee vangers ervaren trampolinespringers en ook ervaren vangers waren. Nu [eiseres] niet heeft gesteld welke andere specifieke veiligheidsmaatregelen [verweerder] verzuimd heeft te treffen, is de rechtbank van oordeel dat [verweerder] voldoende voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen heeft getroffen.
4.4.
[eiseres] heeft [verweerder] ten tweede het verwijt gemaakt dat hij [naam minderjarige] heeft gedwongen onvoldoende voorbereid de oefening uit te voeren.
[verweerder] heeft ten eerste betwist dat hij [naam minderjarige] heeft gedwongen de oefening uit te voeren. Volgens [verweerder] is het initiatief tot het uitvoeren van de fliffis van [naam minderjarige] en/of [eiseres] gekomen. [eiseres] heeft aangevoerd dat [naam minderjarige] zich onder druk voelde gezet en heeft in dit verband gewezen op het arrest Skol/Van Tol (Hoge Raad 19 januari 2007,
NJ2007/450), waarin de Hoge Raad oordeelde dat een trainer, met het toepassen van een extern motivatiemiddel (in dat geval een ‘colaatje’), niet de jegens de leerling betamende zorgvuldigheid in acht had genomen. [eiseres] heeft echter niet gesteld dat [verweerder] een dergelijk extern motivatiemiddel heeft ingezet en [eiseres] heeft voorts niet onderbouwd waaruit de dwang van [verweerder] heeft bestaan. De door [eiseres] gemaakte vergelijking met ‘het colaatje’ gaat hiermee dan ook niet op. Bovendien heeft [eiseres] gesteld dat [naam minderjarige] ambitieus was, al drie keer had meegedaan aan de Nederlandse Kampioenschappen en graag wilde meedoen aan het Europees Kampioenschap. Hieruit leidt de rechtbank af dat [naam minderjarige] zelf gemotiveerd was om de sprong, die gold als kwalificatiesprong, te doen. Dat [naam minderjarige] volgens [eiseres] timide is en [verweerder] niet durfde tegen te spreken, kan zo zijn, maar [eiseres] heeft niet concreet gesteld dat en op welke wijze [verweerder] [naam minderjarige] zou hebben geïntimideerd en dat daaruit moet worden geconcludeerd dat [naam minderjarige] door [verweerder] gedwongen werd de sprong uit te voeren.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om vast te kunnen stellen dat [verweerder] [naam minderjarige] heeft gedwongen de sprong uit te voeren.
4.5.
[eiseres] heeft ten derde gesteld dat - ook als [naam minderjarige] zelf het initiatief tot de sprong had genomen - [verweerder] haar hiervan had behoren te weerhouden, omdat zij er op dat moment nog niet klaar voor was. [naam minderjarige] had op dat moment volgens [eiseres] geen goede langdurige en methodische voorbereiding gehad om de sprong op de DMT te doen. [naam minderjarige] deed de sprong voor het eerst ‘los’ op de DMT, terwijl zij voordien de sprong alleen in de vanggordel had gedaan op de grote trampoline.
[verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat [naam minderjarige] er niet klaar voor was. Hij heeft aangevoerd dat hij haar uitgebreid gedurende een lange periode heeft laten oefenen en haar tijdens dit oefeningstraject gewezen heeft op welke wijze zij de sprong diende uit te voeren. Daartoe is volgens [verweerder] elk gedeelte van de sprong afzonderlijk geoefend. [naam minderjarige] heeft (onderdelen van) de sprong geoefend, zowel in de elastieken als in de vanggordel. Op grond van de manier waarop zij de aanloopbewegingen uitvoerde en haar manier van springen, heeft [verweerder] geconstateerd dat [naam minderjarige] klaar was voor de sprong. Hij heeft vervolgens zowel [naam minderjarige] als de vangers nog instructies gegeven voor het uitoefenen van de sprong, waarna [naam minderjarige] de sprong ‘los’ heeft uitgevoerd. Volgens [verweerder] is [naam minderjarige] ten val gekomen doordat zij, tegen zijn instructies in, de sprong niet heeft afgemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] haar stelling dat [verweerder] [naam minderjarige] onvoldoende voorbereid heeft laten springen, in het licht van hetgeen [verweerder] in dit verband heeft aangevoerd, onvoldoende onderbouwd.
4.6.
Ter zitting heeft [eiseres] zich voor het eerst - en in afwijking van haar stellingen zoals ingenomen in de procesinleiding - op het standpunt gesteld dat [naam minderjarige] voor het uitvoeren van de fliffis nooit in de vanggordel heeft geoefend, maar alleen in de elastieken (waarbij - in tegenstelling tot in de vanggordel - weinig tot geen eigen sprongkracht nodig is). [eiseres] is hiermee niet alleen inconsistent in haar stellingen op het punt van het trainen in de vanggordel, zij heeft haar nieuw ingenomen stelling ook niet onderbouwd, terwijl deze is betwist door [verweerder]. Voorts heeft [eiseres] niets gesteld over bijvoorbeeld de periode waarin [naam minderjarige] de (onderdelen van) de sprong heeft geoefend en heeft zij niet onderbouwd op grond waarvan het springen op de DMT anders of moelijker zou zijn dan op de grote trampoline. Uit het enkele feit dat het - zoals door [eiseres] aangevoerd - de eerste keer was dat zij de sprong los uitvoerde, volgt niet dat [verweerder] haar had behoren te weerhouden van de sprong.
4.7.
[eiseres] heeft [verweerder] ten vierde het verwijt gemaakt dat hij geen trainerslicentie heeft. Als [verweerder] een licentie had gehad, had hij volgens [eiseres] geweten dat hij niet na de val aan de armen van [naam minderjarige] had moeten trekken en had [verweerder] zich waarschijnlijk beter aan de richtlijnen gehouden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [verweerder], die - onbetwist - al 66 jaar, althans bijna 60 jaar trainingservaring heeft en zelf op hoog niveau heeft trampoline gesprongen, met een trainerslicentie anders had gehandeld dan hij in dit geval heeft gedaan. Het enkele ontbreken van een trainerslicentie als zodanig, kan dan ook niet worden aangemerkt als een onrechtmatige handeling jegens [naam minderjarige]. Bovendien heeft [verweerder] onbetwist gesteld dat volgens de KNGU een trainerslicentie niet verplicht is voor het geven van een training. Ook is niet bestreden dat [verweerder] door al zijn ervaring en internationale cursussen reeds boven het KNGU-licentieniveau zit.
4.8.
Ten vijfde heeft [eiseres] gesteld dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld door [naam minderjarige] na de val aan haar armen te trekken. [eiseres] heeft gesteld dat [verweerder] hiermee uiterst onzorgvuldig heeft gehandeld. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij [naam minderjarige] - die op de grond
zat - diep heeft laten ademhalen en haar daarbij licht aan haar polsen ‘omhoog’ heeft getrokken zonder dat [naam minderjarige] daarbij van de grond los kwam. [eiseres] heeft niet nader onderbouwd waaruit het uiterst onzorgvuldig handelen van [verweerder] volgens haar bestaat. In het licht van de betwisting door [verweerder] heeft [eiseres] dan ook onvoldoende gesteld waaruit de onrechtmatigheid van het handelen door [verweerder] zou kunnen volgen.
4.9.
Tot slot heeft [eiseres] [verweerder] verweten dat hij geen medische hulp heeft ingeschakeld. Zij heeft deze stelling van geen enkele concretisering of onderbouwing voorzien en evenmin gesteld op welke wijze medische hulp ter plaatse [naam minderjarige] gestelde klachten had kunnen voorkomen. Bovendien heeft [verweerder] betwist dat [naam minderjarige] direct na de val heeft geklaagd over tintelende benen of uitvalsverschijnselen, zodat er voor hem - en kennelijk ook niet voor [eiseres], die bij de val aanwezig was - geen aanleiding bestond medische zorg in te roepen (anders dan hetgeen is vermeld onder 2.4).
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat niet is komen vast te staan dat [verweerder], gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder ook het feit dat [naam minderjarige] - door haar deelname aan drie Nederlandse Kampioenschappen - niet als onervaren trampolinespringer kan worden aangemerkt, is tekortgeschoten in de zorg die van hem jegens [naam minderjarige] kon worden gevergd. Dat leidt ertoe dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [verweerder] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.377,00.
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.13.
Ook de wettelijke rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen als in het dictum vermeld.
4.14.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. [eiseres] heeft aangevoerd dat [naam minderjarige] als gevolg van het ongeval klachten en beperkingen ondervindt bij het verrichten van handelingen in het algemeen dagelijks leven en bij het volgen van onderwijs. De door [eiseres] gestelde klachten en beperkingen - naar de rechtbank begrijpt bestaan deze vooral uit rugklachten, rusteloze benen, slaapproblemen en concentratiestoornissen - worden echter niet (meer) ondersteund door de zich in het dossier bevindende medische gegevens.
Daar waar neuroloog C.R.B. Willems van Annatomie Medisch Centrum aangeeft dat er geen afwijkingen op de MRI te zien zijn die de klachten van [naam minderjarige] kunnen verklaren en daar waar neurologen R. Brandsma en R. Zutt van het Universitair Medisch Centrum Groningen stellen dat er sprake is van rusteloze benen als gevolg van ijzertekort, rept [eiseres] in haar correspondentie richting de school van [naam minderjarige] over rusteloze benen als gevolg van beschadiging van het ruggenmerg, terwijl iedere onderbouwing daarvoor ontbreekt. Dat, zoals door [eiseres] voor het eerst ter zitting betoogd, uit de in januari 2018 gemaakte MRI-scan volgt dat er sprake is van een grote oedeemplek op een breuk in de vijfde wervel die op de zenuwbanen is gaan drukken, volgt evenmin uit de overgelegde medische stukken. Daarin (producties 33 en 34) leest de rechtbank veeleer terug dat bij [naam minderjarige] op dat moment sprake is van overbelasting door onder andere trampolinespringen, welke sport [naam minderjarige] op dat moment, in januari 2018, kennelijk weer twee keer per week twee uur beoefent. Voor zover [eiseres] met “
een cysteuze laesie in het kleine bekken links” dan wel “
een beginnende dubbelzijdige lysis” de gestelde breuk heeft willen onderbouwen, wordt zij daarin door de rechtbank - mede gelet op de weerspreking ter zitting door [verweerder] - niet gevolgd. Daar komt nog eens bij dat het verband tussen de val van [naam minderjarige] op 22 april 2015 en de resultaten van deze MRI-scan, die dateren van een kleine drie jaar later, de rechtbank ontgaat, mede gelet op de in randnummer 2.6 weergegeven resultaten van de MRI-scan in het jaar van de in geding zijnde val van [naam minderjarige] (2015). Bovendien blijkt uit de MRI-scan die in mei 2018 is gemaakt dat er sprake is van een normalisatie van het beeld en dat er geen beenmergoedeem meer aanwezig is.
Tot slot volgt uit het voorgaande dat de door [eiseres] gestelde psychische/psychosomatische klachten van [naam minderjarige], voortkomend uit de door [eiseres] gestelde fysieke klachten, evenmin voldoende zijn onderbouwd.
4.15.
De stelling van [eiseres] dat [naam minderjarige] klachten hun oorzaak vinden in de val van 22 april 2015 verhoudt zich op geen enkele manier met de hiervoor gememoreerde diagnoses en hetgeen is vermeld onder 2.4 tot en met 2.7. Naar de overtuiging van de rechtbank - ook dit wordt geheel ten overvloede overwogen - is het niet in het belang van [naam minderjarige] om te blijven benadrukken dat sprake is van klachten en beperkingen als gevolg van de val, als die door haar behandelaars en overige medici niet als zodanig worden herkend.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 1.377,00, te voldoen binnen veertien dagen na heden en - voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart het vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.
mt/mk