ECLI:NL:RBGEL:2019:1131

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
7296250
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een vordering tot schadevergoeding en afgifte van een aankoopbewijs in het kader van een internationale koopovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen, op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekende partij, een vennootschap naar buitenlands recht gevestigd in Berlijn, Duitsland, en een verwerende partij woonachtig in Nederland. De verzoekende partij vorderde betaling van een bedrag van € 788,86, vermeerderd met wettelijke rente, en de afgifte van een aankoopbewijs voor een koffiemolen die zij had aangeschaft van de verwerende partij. De koffiemolen bleek echter beschadigd te zijn, wat door de verzoekende partij was gemeld. De verwerende partij voerde als verweer aan dat hij geen kans had gekregen om de koffiemolen te herstellen en dat de verzoekende partij zonder overleg had gekozen voor een dure reparatie.

De kantonrechter oordeelde dat de Europese procedure voor geringe vorderingen van toepassing was, aangezien de vordering onder de grens van € 5.000,00 viel en beide partijen in lidstaten van de EU gevestigd waren. De rechter bevestigde dat de verzoekende partij de verwerende partij terecht had opgeroepen voor de Nederlandse rechter. De kantonrechter concludeerde dat de verzoekende partij recht had op schadevergoeding op basis van het Weens Koopverdrag, maar dat de gevorderde schadevergoeding moest worden beperkt omdat de kosten van de reparatie de waarde van de koffiemolen overstegen. Uiteindelijk werd de vordering toegewezen tot een bedrag van € 300,00, vermeerderd met wettelijke rente, en werd de verwerende partij veroordeeld tot het leveren van een aankoopbewijs en het betalen van de proceskosten.

De beschikking werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, die de verwerende partij in het ongelijk stelde en de verzoekende partij in het gelijk stelde voor een deel van haar vordering. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 7296250 \ CV EXPL 18-11603 \ 693 \ 32568
uitspraak van 25 januari 2019
beschikking op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
[naam verzoekende partij] UG (haftungsbeschränkt)
gevestigd te Berlijn, Duitsland
verzoekende partij
gemachtigde D. MacGregor
en
[naam verwerende partij]
wonende te [woonplaats verwerende partij]
verwerende partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [naam verzoekende partij] en [naam verwerende partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het standaard vorderingsformulier A van bijlage I van Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: de EPGV) en de daarbij gevoegde stukken, ondertekend op 20 september 2018
- het verweerschrift (antwoordformulier C) van [naam verwerende partij] en de daarbij gevoegde stukken, ingekomen ter griffie op 27 november 2018.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[naam verzoekende partij] verzoekt in het vorderingsformulier veroordeling van [naam verwerende partij] tot betaling van een bedrag van € 788,86, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2018, de afgifte van een aankoopbewijs en veroordeling van [naam verwerende partij] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
2.2.
[naam verzoekende partij] legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. [naam verzoekende partij] heeft van [naam verwerende partij] een ‘als nieuwe’ koffiemolen gekocht voor € 787,50 inclusief verzendkosten (€37,50). De geleverde koffiemolen is echter beschadigd en dit is gemeld bij [naam verwerende partij] . De koffiemolen is naar een winkel gebracht ter reparatie voor een prijs van € 770,00.
2.3.
[naam verwerende partij] voert als verweer aan dat hij geen mogelijkheid heeft gekregen om de koffiemolen te herstellen. Daarnaast heeft [naam verzoekende partij] zonder overleg gekozen om de koffiemolen voor een hoge prijs te laten herstellen.

3.De beoordeling

3.1.
De Europese procedure voor geringe vorderingen is – zakelijk weergegeven – van toepassing in grensoverschrijdende gevallen in burgerlijke en handelszaken indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier ter griffie van de rechtbank wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan
€ 5.000,00, behoudens de in artikel 2 van de Verordening genoemde uitzonderingen.
3.2.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen het toepassingsbereik van de Verordening Geringe Vorderingen valt, nu deze lager is dan € 5.000,00, [naam verzoekende partij] in Duitsland is gevestigd, [naam verwerende partij] in Nederland woonachtig is en beide landen lidstaten zijn waarin de Verordening Geringe Vorderingen geldt.
Rechtsmacht
3.3.
Nu een aparte bevoegdheidsregeling in de Verordening Geringe Vorderingen ontbreekt, dient aan de hand van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: de Herschikte EEX-Vo.) – die op 10 januari 2015 in werking is getreden – te worden bepaald of de Nederlandse (kanton)rechter bevoegd is.
3.4.
Krachtens artikel 4 lid 1 van de Herschikte EEX-Vo. worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
3.5.
Voor het onderhavige geschil betekent dit dat [naam verzoekende partij] [naam verwerende partij] voor de Nederlandse (kanton)rechter heeft kunnen oproepen.
3.6.
De kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen, is de relatief bevoegde rechter, omdat [naam verwerende partij] woonachtig is in de gemeente [woonplaats verwerende partij] .
Toepasselijk recht
3.7.
Met betrekking tot het toepasselijk recht heeft het volgende te gelden. Ten tijde van het sluiten van de gestelde koopovereenkomsten (2018) was [naam verzoekende partij] in Duitsland gevestigd en [naam verwerende partij] in Nederland woonachtig. Daarmee valt de gestelde koopovereenkomst van een roerende zaak tussen partijen binnen het materiële en formele toepassingsgebied van het op 11 april 1980 te Wenen gesloten Verdrag der Verenigde naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: Weens Koopverdrag). Gelet op het bepaalde in artikel 1 lid 1 sub a Weens Koopverdrag zijn de bepalingen van het Weens Koopverdrag daardoor rechtstreeks van toepassing. Niet gesteld of gebleken is dat partijen de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag hebben uitgesloten. Ook is er niet gesteld of gebleken dat er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 2 Weens Koopverdrag. Daarom gelden voor deze koopovereenkomst de bepalingen van het Weens Koopverdrag.
3.8.
Vragen met betrekking tot de door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen die in dit verdrag niet uitdrukkelijk zijn geregeld, worden opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop dit verdrag berust, en bij gebreke van zodanige beginselen in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht (artikel 7 lid 2 Weens Koopverdrag).
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat aan de hand van Verordening (EG) Nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I) dient worden beoordeeld welk recht van toepassing is met betrekking tot hetgeen niet door het Weens Koopverdrag is geregeld.
3.10.
Krachtens artikel 4 lid 1 sub a Rome I wordt een overeenkomst voor de koop van roerende zaken beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft. Aldus is in dit geval Nederlands recht van toepassing, indien het Weens Koopverdrag een onderwerp niet uitdrukkelijk heeft geregeld.
Beoordeling
3.11.
Partijen zijn overeengekomen dat [naam verwerende partij] de koffiemolen naar [naam verzoekende partij] zou versturen, zodat – op grond van het in artikel 35 Weens Koopverdrag bepaalde – op [naam verwerende partij] de verplichting rust om een koffiemolen af te leveren die aan de overeenkomst beantwoordt. Gelet op de stellingen van partijen beantwoordt de koffiemolen niet aan de overeenkomst, nu deze niet de eigenschappen bezat die nodig zijn voor normaal gebruik. Toen [naam verzoekende partij] daags na de levering van de koffiemolen ontdekte dat de koffiemolen niet aan de overeenkomst beantwoordde, heeft zij, gelet op hetgeen in artikel 39 Weens Koopverdrag bepaalde, tijdig geklaagd.
3.12.
Op grond van hetgeen is bepaald in artikelen 45 lid 1 sub b, 61 lid 1 sub b en 74 tot en met 77 Weens Koopverdrag kan [naam verzoekende partij] schadevergoeding vorderen van [naam verwerende partij] . Om aanspraak te maken op schadevergoeding op grond van het Weens Koopverdrag hoeft [naam verzoekende partij] [naam verwerende partij] niet in de gelegenheid te stellen om de koffiemolen zelf te herstellen. De gevorderde schade heeft [naam verzoekende partij] geleden als gevolg van de tekortkoming van [naam verwerende partij] , zodat de vordering in beginsel voor toewijzing gereed ligt. Bij de berekening van de hoogte van de schadevergoeding is beperking van de schade echter een factor die meespeelt bij de berekening van de hoogte van de schadevergoeding (zie artikel 77 Weens Koopverdrag). Nu de kosten van de reparatie (€ 770,00) de kosten van de koffiemolen overstijgen (€ 750,00 exclusief verzending), heeft [naam verzoekende partij] onvoldoende maatregelen getroffen tot het beperken van de schade. Het had op de weg van [naam verzoekende partij] gelegen om te onderzoeken of de kosten elders lager zouden zijn voor dezelfde reparatie. Een en ander leidt ertoe dat de vordering van [naam verzoekende partij] wordt toegewezen tot een bedrag van € 300,00.
3.13.
De niet weersproken wettelijke rente wordt toegewezen over de toegewezen hoofdsom van € 300,00. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de wettelijke rente zoals geregeld in het Nederlands recht, omdat het Weens Koopverdrag dit gedeelte niet heeft geregeld.
3.14.
Verder heeft [naam verwerende partij] de vordering tot afgifte van een aankoopbewijs niet betwist, zodat deze vordering wordt toegewezen.
3.15.
[naam verwerende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Nu de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 300,00 blijft een deel van het griffierecht, zijnde een bedrag van € 357,00, voor rekening van [naam verzoekende partij] . De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van de beschikking.
3.16.
Op verzoek van [naam verzoekende partij] zal een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen, als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening Geringe Vorderingen, aan deze beschikking worden gehecht (via het standaardformulier D van bijlage IV van de Verordening Geringe Vorderingen).

4.De beslissing

De kantonrechter,
4.1.
veroordeelt [naam verwerende partij] om aan [naam verzoekende partij] te betalen een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over € 300,00 vanaf 5 september 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [naam verwerende partij] om aan [naam verzoekende partij] een aankoopbewijs van de koffiemolen te leveren;
4.3.
veroordeelt [naam verwerende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [naam verzoekende partij] begroot op € 119,00 aan griffierecht, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking;
4.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.