ECLI:NL:RBGEL:2019:1119

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
05/740140-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en dwang in een huiselijk geweldzaak

Op 15 maart 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 49-jarige man uit Winterswijk, die werd beschuldigd van mishandeling en dwang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 maart 2018 zijn levensgezel, aangeduid als [slachtoffer], heeft mishandeld door haar borsten strak af te binden met een touw en haar hard op haar borsten en billen te slaan. Daarnaast heeft hij haar gedwongen om zelf op haar borsten te slaan, onder bedreiging dat hij het zelf zou doen als ze dat niet deed. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van seksueel binnendringen, omdat er onvoldoende bewijs was voor dit feit. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en gedetailleerd beoordeeld, en deze werden ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder medische rapporten die letsel bevestigden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met de aangeefster. Tevens is er een schadevergoeding van €750,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740140-18
Datum uitspraak : 15 maart 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Raadsman: mr. J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 juni 2018 en 5 maart 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 maart 2018 te Winterswijk, door geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of met een of meer andere feitelijkheden, een persoon, te weten [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- die [slachtoffer] geboden hem seksueel te bevredigen;
- die [slachtoffer] mishandeld (door op haar borsten te slaan en één of beide van haar borsten af te binden met een touw en/of die [slachtoffer] te gebieden zichzelf op haar borsten te slaan);
- die [slachtoffer] (deels) ontkleed en/of
- ( vervolgens) één of meer van zijn vingers in haar vagina geduwd/gebracht en/of haar vagina, borsten en/of billen betast,
waarbij verdachte meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 06 maart 2018 te Winterswijk, zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar borsten strak af te binden met een touw en/of door haar hard op haar borsten en/of haar billen te slaan;
3.
hij op of omstreeks 06 maart 2018 te Winterswijk, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld en/of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte die [slachtoffer] geboden zichzelf krachtig op haar eigen borsten te slaan en haar voorgehouden dat hij, verdachte, dat anders zelf zou doen, waarbij verdachte voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale tekenen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ;
4.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 19 december 2015 tot en met 9 januari 2017 te Winterswijk, zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar borsten strak af te binden met een touw en/of door haar met een zweep hard (op diverse plekken) tegen haar lichaam te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 6 maart 2018 kwam er een melding bij de politie binnen dat er huiselijk geweld had plaatsgevonden in Winterswijk. Ter plaatse troffen verbalisanten [slachtoffer] aan die vertelde het slachtoffer te zijn van mishandeling door haar partner, verdachte. [2] Verdachte werd aangehouden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feiten 2, 3 en 4. Omdat seksueel binnendringen niet bewezen kan worden heeft de officier van justitie vrijspraak geëist van het ten laste gelegde onder feit 1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor alle feiten vrijspraak bepleit. De verdediging heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn, mede gezien in het licht van de nadere onderzoeksresultaten. Haar verklaringen kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Naast de verklaringen van aangeefster bevat het dossier geen objectief steunbewijs zodat vrijspraak moet volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het seksueel binnendringen in het lichaam van [slachtoffer] zoals ten laste gelegd. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 6 maart 2018 stevig een touw om een borst van aangeefster wikkelde. Aangeefster zei dat het pijn deed en trok haar benen in. Aangeefster moest vervolgens van verdachte op haar eigen borst slaan, daarbij zei verdachte dat als ze niet goed sloeg, hij haar zou slaan. Verdachte heeft dat ook een aantal keer gedaan en sloeg daarbij harder dan aangeefster. Aangeefster heeft zichzelf zeker 50 keer geslagen. Verdachte heeft aangeefster tussen de 10 en 20 keer op haar borsten geslagen. Die slagen waren harder. Ook duwde verdachte aangeefster tegen haar rug en zei dat ze gebukt moest gaan staan. Vervolgens sloeg hij haar op haar billen. De klappen deden heel veel pijn. Aangeefster kreeg een soort paniekaanval, moest kokhalzen. Daarna moest zij van verdachte zichzelf weer op haar borst slaan. Aangeefster heeft gezegd dat ze het niet meer deed, is opgestaan, heeft een vest aangetrokken en is naar een achterbuurvrouw gerend. [4]
Getuige [getuige] , de achterbuurvrouw, heeft verklaard dat aangeefster op 6 maart 2018 voor de deur stond, alleen gekleed in een overhemd en sokken. Aangeefster was overstuur, dit zag getuige aan de tranen en de paniek in de ogen van aangeefster. Ook was aangeefster buiten adem. Getuige zag dat een borst van aangeefster rood was en dat de huid stuk was. [5]
Forensisch geneeskundige R. Meijer heeft een letselinterpretatie opgesteld. Hieruit blijkt het volgende.
Op de linkerborst van aangeefster zijn op 7 maart 2018 rode/paarsrode verkleuringen en puntvormige bloedingen aangetroffen. De verkleuringen zijn met grote mate van waarschijnlijkheid onderhuidse bloedingen die zijn ontstaan als gevolg van het incident op 6 maart 2018. De puntvormige bloedingen zijn met grote mate van waarschijnlijkheid ontstaan door stuwing in het borstweefsel, waarbij bloed buiten de kleine bloedvaten is uitgetreden.
Aan de onderzijde van de linkerbil zijn lokale erosies (het ontbreken van een deel van de opperhuid) aangetroffen. De erosies op de linkerbil kunnen ontstaan zijn bij een voorovergebogen houding. [6]
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de verklaringen van aangeefster ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn.
Aangeefster heeft consistent en gedetailleerd verklaard over hetgeen op 6 maart 2018 heeft plaatsgevonden. Bovendien worden haar verklaringen ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier. Het gegeven dat aangeefster en verdachte tijdens hun seks vaker gebruik maakten van attributen, zoals touwen en zweepjes, en aangeefster in eerste instantie niet heeft verklaard dat ze – vrijwillig dan wel gedwongen – heeft deelgenomen aan sm-sessies, doet hier niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte op 6 maart 2018 over de grens van aangeefster gegaan, wat ook afgeleid kan worden uit de woorden van verdachte zelf, nu hij bij de politie heeft verklaard dat het op 6 maart 2018 is geëscaleerd op de verkeerde manier. [7]
Conclusie
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld, door haar borst af te binden met een touw en haar hard op haar borsten en billen te slaan. Deze handelingen zijn ten laste gelegd onder feit 2. Ook heeft verdachte aangeefster gedwongen om zelf op haar borsten te slaan, onder de bedreiging dat als ze niet hard genoeg zou slaan, hij het zelf zou doen. Deze handelingen zijn ten laste gelegd onder feit 3.
De rechtbank vindt derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder de feiten 2 en 3 heeft begaan.
Feit 4
Onder feit 4 zijn mishandelingen ten laste gelegd in de periode van 19 december 2015 tot en met 9 januari 2017. Naast de verklaringen van aangeefster bevat het dossier geen objectief steunbewijs waaruit blijkt dat de ten laste gelegde handelingen tegen de wil van aangeefster hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde onder feit 4.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks6 maart 2018 te Winterswijk, zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar borst
enstrak af te binden met een touw en/
ofdoor haar hard op haar borsten en
/ofhaar billen te slaan;
3.
hij op
of omstreeks6 maart 2018 te Winterswijk, een ander, te weten [slachtoffer] ,
door geweld en/of enige andere feitelijkheid en/ofdoor bedreiging met geweld
en/of met enige andere feitelijkheidgericht tegen die [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen,
niet te doenen
/of te dulden, immers heeft verdachte die [slachtoffer] geboden zichzelf krachtig op haar eigen borsten te slaan en haar voorgehouden dat hij, verdachte, dat anders zelf zou doen, waarbij verdachte voorbij is gegaan aan de verbale en
/ofnon-verbale tekenen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
Ten aanzien van feit 3:
een ander door bedreiging met geweld gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te doen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder de feiten 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde een meldplicht.
Ook heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaren wordt opgelegd, inhoudende een locatieverbod voor de provincie Groningen en een contactverbod ten aanzien van aangeefster. Voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, dient 14 dagen vervangende hechtenis te worden toegepast. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd. Ten slotte heeft de officier van justitie een taakstraf van 240 uur geëist.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 6 maart 2018 zijn toenmalige partner mishandeld. Hij heeft een borst van het slachtoffer afgebonden en haar hard op haar borsten en billen geslagen. Ook heeft hij het slachtoffer gedwongen om zelf op haar borsten te slaan, onder de bedreiging dat als ze niet hard genoeg zou slaan, hij het zelf zou doen. Door op deze manier te handelen heeft hij op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangeefster. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van aangeefster is gebleken dat het slachtoffer nog dagelijks kampt met de gevolgen van hetgeen verdachte haar heeft aangedaan en wekelijks haar psycholoog consulteert.
Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij aan verdachte een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
De rechtbank vindt een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte geen taakstraf opleggen.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering in haar rapport van 28 februari 2019 geadviseerde voorwaarden verbinden. Dit zijn een meldplicht, een contactverbod en een locatieverbod. Het locatieverbod kan voor een periode van maximaal één jaar worden gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. De rechtbank zal niet de door de officier van justitie geëiste vrijheidsbeperkende maatregel opleggen nu naar het oordeel van de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, meer ruimte biedt voor een eventuele aanpassing van het locatie- een contactverbod in verband met een mogelijk te realiseren omgangsregeling tussen verdachte en zijn dochter.
Uit het rapport van de reclassering van 28 februari 2019 is gebleken dat verdachte de grenzen heeft opgezocht van de aan hem bij de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde bijzondere voorwaarden, zoals het contact- en locatieverbod voor de provincie Groningen. Zo heeft hij aangeefster bedreigd op haar voicemail en verbleef hij in een hotel net op de grens van de provincie Groningen. Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte in herhaling valt. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich, met bijstand van mr. W.J.P. Suringar, in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.000,- voor immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering toe te wijzen en heeft zich voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraken, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring dan refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feiten 2 en 3 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij een vergoeding voor de geleden immateriële schade moet worden toegewezen. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en begroot de immateriële schade naar redelijkheid op een bedrag van € 750,-, met afwijzing van het meer gevorderde.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 6 maart 2018 ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 284, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder feiten 1 en 4;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden algemene en bijzondere voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
3 (drie)jaren wordt bepaald;
stelt als (
algemene)voorwaarden dat veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzonderevoorwaarden dat veroordeelde:
- zich zal blijven melden bij Reclassering Nederland, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze contact heeft of zoekt – direct of indirect – met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. In verband met een mogelijke omgangsregeling, kan het zijn dat de afspraken rondom het contactverbod genuanceerd moeten worden. De reclassering zal indien dit aan de orde is, hierover contact hebben met het Openbaar Ministerie;
- zich niet zal ophouden in de provincie Groningen zonder vooraf overleg met en uitdrukkelijke toestemming van de reclassering. Het locatieverbod zal, voor een periode van maximaal één jaar, of zoveel korter als de reclassering dit nodig acht, worden gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel.
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van feit 2 en 3, tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en wijst de vordering voor het overige af;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 15 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en
mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , verbalisant van de politie Oost Nederland, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018099791, gesloten op 7 mei 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
3.Proces-verbaal van aanhouding, p. 19.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 42 tot en met 46.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 70 en 71.
6.Letselinterpretatie, opgesteld door forensisch geneeskundige R. Meijer, d.d. 26 februari 2019, p. 1, 23, 24 en 31.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 167.